type: RERVcoll:
Rb. Amsterdam, 23-10-2013, nr. C/13/518049 / HA ZA 12-650
ECLI:NL:RBAMS:2013:7103
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
23-10-2013
- Zaaknummer
C/13/518049 / HA ZA 12-650
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:7103, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑10‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
RF 2014/5
JONDR 2014/106
NTHR 2014, afl. 1, p. 21
Uitspraak 23‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Rentswaps, zorgplicht van bank jegens cliënt bij totstandkoming en uitvoering van renteswapovereenkomst. Nadat cliënt bank had laten weten dat hij van de swap af wilde maar de kosten te hoog vond had de bank cliënt erop moeten wijzen dat swapovereenkomst in verband met rentestand kosteloos beëindigd had kunnen worden. De klant is te verwijten dat hij vervolgens niets heeft ondernomen om de renteswapovereenkomst tussentijds te beëindigen nadat hij op de hoogte kwam van de gevolgen van de dalende EURIBOR rente voor zijn verplichtingen jegens de bank uit de renteswapovereenkomst. Vanaf dat moment is de geleden schade voor zijn rekening.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/518049 / HA ZA 12-650
Vonnis van 23 oktober 2013
in de zaak van
1. EISER,
2. EISERES,
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.M.L.C. Huisman-de Jong te Zwolle,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna eiser en ABN Amro worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 10 april 2013,
- -
de akte uitlating schade zijdens eiser, met producties,
- -
de antwoordakte uitlating schade zijdens ABN Amro.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Tussenvonnis
2.1.
In het tussenvonnis van 10 april 2013 (verder: het tussenvonnis) is overwogen dat de door eiser subsidiair ingestelde vordering toewijsbaar is omdat – kort gezegd – ABN Amro haar zorgplicht jegens eiser heeft geschonden door in oktober 2008 na te laten hem erop te wijzen dat de swapovereenkomst op dat moment kosteloos kon worden beëindigd (r.o. 4.5.4 van het tussenvonnis). Verder heeft deze rechtbank overwogen dat eiser een verwijt is te maken omdat hij de swapovereenkomst zelf tussentijds had kunnen beëindigen en daartoe niets heeft ondernomen (r.o. 4.7 van het tussenvonnis).
Standpunten
2.2.
Betreffende de uit de tekortkoming van ABN Amro voortvloeiende schade en het aan eiser te maken verwijt hebben partijen zich bij aktes uitgelaten.
2.2.1.
eiser heeft in zijn akte te kennen gegeven dat hij zijn schade heeft laten uitrekenen door een accountant die de schade van eiser heeft begroot op een bedrag van € 112.786,00. eiser heeft in zijn akte de volgende schadeposten opgenomen:
- betalingen aan ABN Amro over de periode 2009 t/m 2012 | € | 99.780,00 |
- kosten accountant* | 2.685,00 | |
- rente leverancierskrediet | 2.501,00 | |
- debetrente over rekening-courant met ABN Amro | 2.375,00 | |
- kosten notaris voor overzetting bedrijfsfinanciering | ** |
*De accountant noemt in zijn rapport een bedrag van € 4.403,00 voor deze schadepost.
** De accountant noemt in zijn rapport een bedrag van € 3.637,00.
2.2.2.
eiser heeft verder betoogd dat de swapovereenkomst in oktober 2008 kosteloos had kunnen worden beëindigd vanwege de hoge EURIBOR rentestand in die maand, maar dat hij daarvan pas op 4 november 2008 in kennis is gesteld door ABN Amro, en dat toen de EURIBOR rente al was gedaald tot een niveau lager dan de vaste rente waartegen de swap was aangegaan. Daarna is de EURIBOR rente verder gedaald. Het is dus niet mogelijk geweest om de swapovereenkomst kosteloos te beëindigen, aldus eiser
2.2.3.
ABN Amro heeft – kort gezegd – in haar akte uiteengezet dat de causaliteit tussen de door eiser gestelde schadeposten en de tekortkoming (die ABN Amro betwist) ontbreekt, dat eiser door niet zelf de swapovereenkomst te beëindigen zelf schuld heeft aan het ontstaan van (verder) schade en verder heeft ABN Amro toerekenbaarheid, bestaan en omvang van de diverse schadeposten betwist.
2.2.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
Causaal verband
2.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat, zoals ook al in het tussenvonnis in r.o. 4.5.4 is overwogen, er op grond van het telefoongesprek van 9 mei 2008 (r.o. 2.10 van het tussenvonnis) van moet worden uitgegaan dat eiser al in mei 2008 aan ABN Amro duidelijk heeft gemaakt dat hij de swapovereenkomst het liefst wilde beëindigen, maar dat hij de daaraan verbonden kosten te hoog vond. Onder die omstandigheden is de rechtbank, anders dan ABN Amro van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiser de swapovereenkomst in oktober 2008 zou hebben beëindigd indien hij door ABN Amro tijdig erop was gewezen dat dit op dat moment kosteloos kon geschieden. Daarmee is het causaal verband tussen de door ABN Amro gemaakte fout en de als gevolg van het na oktober 2008 in stand blijven van de swapovereenkomst geleden schade gegeven.
Schade
2.4.
De rechtbank heeft vervolgens in r.o 4.7 van het tussenvonnis overwogen dat eiser in oktober 2008 ervan op de hoogte is gesteld dat de rente swap in werking was getreden en dat hij daarna ook maandelijks afrekeningen van de kosten en/of opbrengsten van de rente swap heeft ontvangen. Verder is vastgesteld dat eiser blijkens het telefoongesprek van 9 mei 2008 op dat moment geacht moet worden volledig op de hoogte te zijn geweest van de werking en de risico’s van de swapovereenkomst en dat het vervolgens op zijn weg had gelegen om, indien hij dat wenste op of omstreeks de ingangsdatum van de swapovereenkomst ABN Amro te verzoeken de rente swap te beëindigen, althans om ABN Amro om advies te vragen. Eiser heeft dienaangaande bij akte na tussenvonnis opgemerkt dat het eerste afschrift dat eiser kreeg en waaruit hij had kunnen afleiden dat de rente gunstig stond dateert van 3 november 2008. De rechtbank is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van eiser had gelegen om uiterlijk op 4 november 2008 te besluiten de renteswapovereenkomst al dan niet te beëindigen en dat hij daartoe contact had moeten opnemen met de ABN Amro. ABN Amro zou hem dan hebben medegedeeld dat de afkoopkosten € 21.500,00, bedroegen. Eiser had op dat moment moeten kiezen tussen ofwel voortzetting van de swapovereenkomst met de daaraan verbonden kosten en risico’s in de hoop op een gunstiger rentestand in de toekomst, ofwel beëindigen tegen betaling van €21.500,00. Eiser heeft dit echter niet gedaan maar heeft de swapovereenkomst eenvoudigweg laten doorlopen en aldus bewust het risico aanvaard dat hij bij voortzetting van de swapovereenkomst, tegenover de kans op een gunstiger rentestand, geconfronteerd zou kunnen worden met een nog ongunstiger rentestand met alle daaraan verbonden financiële gevolgen, zoals die zich ook hebben voorgedaan. Dat risico komt voor zijn rekening.
De slotsom is dat eiser per 4 november 2008 tegen een vergoeding van € 21.500,00 de swapovereenkomst had kunnen beëindigen en dat hij ondanks dat hij wist van de aan voortzetting van de overeenkomst verbonden risico’s dat niet heeft gedaan. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat alle nadien nog ontstane schade voor zijn rekening dient te komen. Dit betekent dat de door ABN Amro te vergoeden schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 21.500,00. Voor een (verdere) toerekening van die schade aan eiser bestaat geen aanleiding nu ABN Amro hem ten onrechte de kans heeft onthouden op een gunstiger moment te besluiten de swapovereenkomst te beëindigen.
Kosten accountant
2.5.
Uit het bovenstaande volgt dat van de gestelde schade slechts een beperkt deel toewijsbaar is. Hoewel het eiser vrij staat een accountant in te schakelen om zijn schade te begroten en de kosten daarvan ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, staan de gestelde verrichtingen en gemaakte kosten in geen verhouding tot de aard en omvang van de uiteindelijk toegewezen schade. Voorts is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien waarom ABN Amro voor een rapport van 2½ pagina’s zonder enige rekenkundige onderbouwing van de door eiser gestelde geleden schade een bedrag van ruim 2.600 euro zou moeten vergoeden. Bovendien heeft eiser nagelaten deze schadepost te onderbouwen met een factuur of een betalingsbewijs of een urendeclaratie, zoals ABN Amro terecht heeft betoogd. Om die redenen stelt de rechtbank de te vergoeden kosten van de accountant vast op € 500,00.
BKR registratie
2.6.
Zoals in r.o. 2.17 van het tussenvonnis is heeft ABN Amro aan het BKR gemeld dat eiser een achterstand heeft in de betaling van het verschil tussen de vaste rente en de variabele EURIBOR rente uit de rente swap. Uit r.o. 2.16 volgt dat die achterstand per 16 juli 2012 € 64.926,53 bedroeg. Gesteld noch gebleken is dat die achterstand nadien is ingelopen. Dit leidt tot de slotsom dat eiser ook na verrekening van het hiervoor in hoofdsom toewijsbaar geachte bedrag nog een betalingsachterstand zullen hebben, zodat daarvan door ABN Amro terecht en op goede gronden melding is gemaakt bij het BKR. De vordering tot doorhaling van de desbetreffende registratie wordt dan ook afgewezen.
Afsluitende overwegingen
2.7.
De gevorderde schadevergoeding is toewijsbaar voor een bedrag van € 21.500,00 + € 500,00 = € 22.000,00. De wettelijke rente over € 21.500,00 is toewijsbaar vanaf 20 juni 2012, zijnde de datum waarop ABN Amro de kosten van de beëindiging van de swapovereenkomst bij eiser in rekening heeft gebracht (r.o. 2.16 van het tussenvonnis). De wettelijke rente over € 500,00 is toewijsbaar vanaf de datum van de akte uitlating schade, te weten 5 juni 2013.
2.8.
Eiser heeft verder een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso)kosten gevorderd en heeft daartoe gesteld dat de gevorderde kosten zijn gemaakt. Eiser heeft echter nagelaten een omschrijving van de verrichtingen te geven, anders dan die ter voorbereiding van de processtukken en ter instructie van de zaak. Daarom wordt ervan uitgegaan dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen redelijk en noodzakelijk zijn. Voor dergelijke kosten pleegt het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering al een vergoeding in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt daarom afgewezen.
2.9.
ABN Amro zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op, uitgaande van het toegewezen bedrag:
- explootkosten | € | 90,64 | |
- vast recht | 267,00 | ||
- salaris advocaat | 1.737,00 | 3 punten tarief III € 579,00 | |
Totaal | € | 2.094,64 |
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt ABN Amro tot betaling van € 22.000,00 (zegge: tweeëntwintigduizend euro) aan eiser, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van €21.500,00 vanaf 20 juni 2012 en over een bedrag van € 500,00 vanaf 5 juni 2013, telkens tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt ABN Amro in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 2.094,64,
3.3.
veroordeelt ABN Amro in de na dit vonnis aan de zijde van eiser ontstane nakosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op23 oktober 2013.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑10‑2013