Rb. Haarlem, 21-01-2010, nr. zaak/rolnr.: 436301 / CV EXPL 09-5655
ECLI:NL:RBHAA:2010:BK9662
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
21-01-2010
- Zaaknummer
zaak/rolnr.: 436301 / CV EXPL 09-5655
- LJN
BK9662
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BK9662, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 21‑01‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Telefoonzaak. Mobiel telefooncontract aangegaan voor 24 maanden. Algemene voorwaarde die tussentijds opzegging uitsluit wordt als onredelijk bezwarend aangemerkt (art.237 k BW). Dat een 'gratis' telefoon is verstrekt doet daar niet aan af, nu de aanbieder de daarmee gemoeide kosten ook binnen een jaar kan terugverdienen, al dan niet met aanpassing van de tarieven. Dat betekent dat na ontbinding van de overeenkomst wegens wanbetaling, gedurende het eerste contractsjaar, bij de berekening van de alsdan door de klant verschuldigde schadevergoeding, hoogstens mag worden uitgefactureerd tot aan het einde van dat eerste contractsjaar. De aanbieder kan er ook voor kiezen om het contract niet te ontbinden, te volstaan met blokkering en na afloop van het contract de verschuldigde abonnementskosten bij wijze van nakoming te vorderen.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Zaandam
zaak/rolnr.: 436301 / CV EXPL 09-5655
datum uitspraak: 21 januari 2010
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
Lindorff Purchase B.V.
te Zwolle
eisende partij
hierna te noemen Lindorff
gemachtigde mr. R. Wijburg
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
procedeert in persoon
De procedure
Lindorff heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen [gedaagde].
Hierop heeft [gedaagde] geantwoord.
Vervolgens is schriftelijk voort geprocedeerd.
Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald.
De vordering
Lindorff vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen aan Lindorff te betalen de somma van € 1.094,90 met (verdere) rente en kosten.
De vordering heeft in hoofdsom (€ 821,40) betrekking op de afwikkeling van een tussen T-Mobile en [gedaagde] gesloten overeenkomst betreffende mobiel telefoonverkeer. Het gaat om € 187,65 aan abonnements- en gesprekskosten en € 633,75 aan schadevergoeding wegens vervroegde ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie.
Het verweer
De verschuldigdheid van de achterstallige abonnement- en gesprekskosten wordt erkend. Verweer wordt gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding, alsmede de in deze zaak gevorderde bijkomende kosten.
De feiten
In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven.
- 1.
[gedaagde] heeft met ingang van 4 april 2008 een bestaand telefooncontract met T-Mobile verlengd voor de duur van 24 maanden. Het verlengde contract zou dus aflopen op 4 april 2010. Daarbij is aan [gedaagde] een mobiel telefoontoestel (Motorola D&G) verstrekt, waarvoor geen (afzonderlijke) kosten in rekening zijn gebracht. Op deze overeenkomst zijn ‘Algemene voorwaarden T-Mobile Abonnee’ van toepassing, die tussentijdse opzegging door [gedaagde] uitsluiten.
- 2.
[gedaagde] is vervolgens tekort geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen. In totaal is voor een bedrag groot € 187,65 aan abonnement- en gesprekskosten onbetaald gebleven. Volgens artikel 8.5 van de genoemde algemene voorwaarden is [gedaagde] bij te late betaling 1% rente per maand verschuldigd.
- 3.
Artikel 11.3 van deze algemene voorwaarden bevat bovendien de mogelijkheid voor T-Mobile om de overeenkomst (eenzijdig) te beëindigen indien haar klant, na schriftelijke aanmaning , een periode van veertien dagen heeft laten verstrijken zonder (alsnog) aan de op haar rustende betalingsverplichting te hebben voldaan. Van deze mogelijkheid heeft T-Mobile gebruik gemaakt en zij heeft de overeenkomst met [gedaagde] op 9 december 2008 (eenzijdig) ontbonden.
- 4.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 13.1 en 16.1 van deze algemene voorwaarden is [gedaagde] verplicht om bij ontbinding wegens wanprestatie ‘alle schade’ te vergoeden, waaronder begrepen ‘de gederfde inkomsten’. T-Mobile heeft daarom bij factuur van 11 december 2008 de tot het beoogde einde van de overeenkomst resterende abonnementskosten, tot een bedrag van € 633,75 bij gedaagde in rekening gebracht. Ook dit bedrag heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.
- 5.
T-Mobile heeft haar rechten uit de hiervoor bedoelde overeenkomst aan Lindorff overgedragen.
De beoordeling van het geschil
Voorop gesteld moet worden dat [gedaagde] verplicht is om de onbetaald gebleven abonnement- en gesprekskosten te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen vertragingsrente van 1% per maand, te berekenen vanaf de respectieve vervaldagen van de daarop betrekking hebbende facturen.
Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding wordt als volgt geoordeeld.
De kantonrechter is, ingevolge de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ) van 27 juni 2000 ( 2000, 730, Océano) en 26 oktober 2006 ( 2007, 201, Mostaza Claro), verplicht — althans bevoegd — tot toetsing van bedingen in algemene voorwaarden in consumentenovereenkomsten als de onderhavige op het eventueel onredelijk bezwarende karakter daarvan.
De in de artikelen 13.1 en 16.1 van de door T-Mobile gehanteerde voorwaarden opgenomen verplichting, tot betaling van schadevergoeding bij ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie, is op zichzelf niet als onredelijk bezwarend aan te merken, mits deze niet leidt tot een onevenredig hoog te achten schadevergoeding is. Een en ander dient te worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval.
In dat verband moet om te beginnen worden opgemerkt, dat de in deze procedure bedoelde overeenkomst strekte tot het geregeld doen van verrichtingen en daarom moet worden gezien als een overeenkomst zoals die is omschreven in artikel 6:236 aanhef en sub j BW.
Volgens het bepaalde in artikel 6:237 aanhef en sub k BW brengt dit met zich mee, dat de consument bij een contractsduur van meer dan een jaar in beginsel de mogelijkheid behoort te worden geboden om de overeenkomst in elk geval na een jaar op te zeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden (grijs beding). Met ingang van 1 juli 2009 bedraagt deze opzegtermijn bij telefooncontracten als de onderhavige volgens artikel 7.2a van de Telecommunicatiewet overigens maximaal een maand.
Vastgesteld moet echter worden dat de met [gedaagde] gesloten overeenkomst een minimale duur had van 24 maanden en niet tussentijds kon worden opgezegd.
Daarvoor is geen voldoende overtuigende rechtvaardiging aangevoerd. Het enkele feit dat aan [gedaagde] bij het sluiten van deze overeenkomst een telefoontoestel is verstrekt, waarvoor geen afzonderlijke kosten in rekening zijn gebracht, is daartoe onvoldoende te achten. Niet valt in te zien, waarom de daaruit voor T-Mobile voortvloeiende kosten, die overigens op geen enkele manier inzichtelijk zijn gemaakt, niet zouden kunnen worden terugverdiend uit de door [gedaagde] binnen een tijdvak van 12 maanden te betalen abonnement- en gesprekskosten. Al dan niet met aanpassing van het abonnement- en/of gesprekstarief. Dat het commercieel aantrekkelijker is om deze kosten uit te smeren over een langere duur, doordat de klant dan langer gebonden blijft aan T-Mobile, is ontegenzeggelijk waar, maar dat is geen valide argument om afbreuk te doen aan de in artikel 6:237 aanhef en onder k BW verwoorde hoofdregel. Ook het gegeven dat T-Mobile kosten heeft gemaakt en nog steeds maakt voor het instandhouden van een mobile telefoonnetwerk rechtvaardigt niet een contractsduur van meer dan 12 maanden.
Overigens had T-Mobile er ook voor kunnen kiezen om de overeenkomst niet te ontbinden, maar te volstaan met blokkering totdat het tekort was aangezuiverd. De na afloop van de overeenkomst nog ontbrekende abonnementsgelden had zij vervolgens bij wijze van nakoming kunnen vorderen. Dan was zij niets tekort gekomen en had [gedaagde] de mogelijkheid behouden om het tekort aan te zuiveren en daarna weer gebruik te maken van de netwerkdiensten, waarvoor zij betaalde.
Het voorgaande impliceert dat de door Lindorff gevorderde schadevergoeding, die is berekend op basis van de gemiste abonnementsgelden tot en met de beoogde einddatum van de overeenkomst, niet meer als evenredig kan worden aangemerkt. T-Mobile mocht in dit geval bij wijze van schadevergoeding hoogstens uitfactureren tot en met het eerste contractsjaar, te weten van 9 december 2008 tot 4 april 2009. Uitgaande van het door Lindorff opgegeven tarief van € 1,3150684 per dag levert dat op € 153,86 inclusief BTW.
Aan Lindorff komt dus toe € 187,65 + € 153,86 = € 341,54 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van de betreffende factuur, te weten 21 december 2008.
Buitengerechtelijke kosten zijn niet verschuldigd nu niet gebleken is van kosten die niet als proceskosten kunnen worden aangemerkt.
Omtrent de proceskosten moet worden beslist zoals hierna bepaald. Lindorff moet als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt en moet daarom worden veroordeeld in de proceskosten.
Voor [gedaagde], die zonder juridische bijstand procedeert, wordt daaraan ter voorlichting toegevoegd, dat zij het aan haar toegewezen bedrag aan proceskosten mag aftrekken van hetgeen Lindorff nog toekomt.
Beslissing
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan Lindorff te betalen de somma van € 341,54 vermeerderd met 1% rente over € 187,65 vanaf de respectieve vervaldagen van de daarop betrekking hebbende facturen en vermeerderd met de wettelijke rente over € 153,86 vanaf 21 december 2008, alles tot de dag dat betaald is.
Lindorff wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 50,--.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.