Rb. Zwolle-Lelystad, 01-07-2008, nr. 145619 - KG ZA 08-232
ECLI:NL:RBZLY:2008:BG4030
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
01-07-2008
- Zaaknummer
145619 - KG ZA 08-232
- LJN
BG4030
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2008:BG4030, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 01‑07‑2008; (Kort geding)
Uitspraak 01‑07‑2008
Inhoudsindicatie
Opheffing van in het buitenland gelegd beslag; kort gedingvonnis is een voorlopige maatregel in de zin van artikel 31 EEX-Vo.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 145619 / KG ZA 08-232
Vonnis in kort geding van 1 juli 2008
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEVA CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Hall,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEVA ADVIES B.V.,
gevestigd te Hall,
eisers,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. N.A.J. Purcell te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
M.E. BEHEER,
gevestigd te Zwolle,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMBO VASTGOED B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaten mr. M. Kremer en mr. S.B. van Baalen te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en M.E. Beheer c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van M.E. Beheer c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser sub 1] is oud-bestuurder van M.E. Beheer. EMBO Vastgoed B.V. is een dochtermaatschappij van M.E. Beheer.
2.2.
[eiser sub 1] werkte in het verleden voor [A], die tot zijn overlijden bestuurder en enig aandeelhouder (later: enig certificaathouder) van M.E. Beheer was. [A] had [eiser sub 1] aangewezen als nieuwe bestuurder ingeval hij zou komen te overlijden. Na het overlijden van [A] is [eiser sub 1] in conflict gekomen met de erfgenamen [A], te weten [A]s dochter [dochter van A] en zijn ex-vrouw [[ex-vrouw van A]. [eiser sub 1] is na het overlijden van [A] als bestuurder van M.E. Beheer ontslagen.
2.3.
M.E. Beheer c.s. vorderen miljoenen euro’s van [eiser sub 1] c.s. wegens geleden schade omdat [eiser sub 1] activa van M.E. Beheer zou hebben verkocht op voor M.E. Beheer ongunstige voorwaarden. Onder verwijzing naar die claim, door M.E. Beheer c.s. begroot op EUR 15.000.000,00, hebben M.E. Beheer c.s. conservatoir beslag gelegd ten laste van [eiser sub 1] c.s., zowel in België als in Nederland.
2.4.
M.E. Beheer c.s. (en enkele andere partijen waaronder [dochter van A] en [[ex-vrouw van A] hebben [eiser sub 1] c.s. en twee andere partijen ([C] c.s., de kopers van bepaalde activa van M.E. Beheer) zowel in België als voor de rechtbank Zutphen gedagvaard. Jegens [eiser sub 1] c.s. werd in beide procedures aanspraak gemaakt op een veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
2.5.
In de procedure bij de rechtbank Zutphen hebben [eiser sub 1] c.s. in reconventie gevorderd dat de rechtbank (a) de in Nederland te hunner laste gelegde beslagen zou opheffen en (b) M.E. Beheer c.s. zou veroordelen de door hem ten gevolge van de in Nederland en in België gelegde beslagen geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Grondslag daarvoor is dat M.E. Beheer c.s. geen vordering op [eiser sub 1] c.s. hebben en de door hen gelegde beslagen onrechtmatig zijn.
2.6.
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 21 mei 2008 zijn de vorderingen in conventie afgewezen en de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. in reconventie toegewezen. De rechtbank heeft de in Nederland gelegde beslagen opgeheven en M.E. Beheer c.s. veroordeeld om de door [eiser sub 1] c.s. ten gevolge van de in België als de in Nederland gelegde beslagen geleden schade te vergoeden. M.E. Beheer c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 21 mei 2008.
2.7.
De rechtbank Zutphen heeft M.E. Beheer c.s. gelast de door hen in België ten laste van [C] c.s. gelegde beslagen op te heffen, waaraan M.E. Beheer c.s. inmiddels hebben voldaan.
3. Het geschil
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vorderen – na vermeerdering van eis – uitvoerbaar bij voorraad:
- 1.
M.E. Beheer c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de ten laste van [eiser sub 1] c.s. op 9 maart 2007 gelegde bewarende beslagen bij N.V. IJsselinvest, N.V. Minnewaterpark, N.V. Zeeparking het Zoute en N.V. Hofbouwonderneming van Hollebeke op te doen heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat M.E. Beheer c.s. daarmee in gebreke blijven;
- 2.
M.E. Beheer c.s. hoofdelijk te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de aantekening in het kadaster van de in het vonnis van de Rechtbank Zutphen van 21 mei 2008, rov. 11.9 opgeheven beslagen op onroerende zaken door te (doen) halen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat M.E. Beheer c.s. daarmee in gebreke blijven;
- 3.
M.E. Beheer c.s. hoofdelijk te veroordelen tot voldoening van de proceskosten van [eiser sub 1] c.s.
3.2.
M.E. Beheer c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
In dit geding is in voldoende mate gebleken van het spoedeisend belang van [eiser sub 1] c.s. bij hun vorderingen.
4.2.
bevoegdheid
4.2.1.
M.E. Beheer c.s. voeren aan dat de Nederlandse rechter zich op grond van art. 22, aanhef en onder lid 5 van de EEX-Verordening (verder: EEX-Vo) onbevoegd moet verklaren ingeval een rechter in een andere lidstaat exclusief bevoegd is kennis te nemen van de ingestelde vordering en dat de vordering tot opheffing van een in België gelegd beslag tot de exclusieve bevoegdheid van de Belgische rechter behoort. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet.
4.2.2.
Art. 22, aanhef en onder lid 5 EEX-Vo ziet op geschillen over de tenuitvoerlegging van een beslissing. Onder deze executiegeschillen vallen niet alleen geschillen over executoriale beslagen, maar ook geschillen over conservatoire beslagen. Geschillen over de opheffing van gelegde beslagen vallen daardoor eveneens onder de werking van dit artikel.
4.2.3.
Ten aanzien van vorderingen tot opheffing van een beslag dient echter wel een nuancering aangebracht te worden in dier voege dat er sprake kan zijn van een beslag dat rechtstreeks door het vonnis opgeheven wordt en een beslag dat eerst van de baan is wanneer de gedaagde uitvoering geeft aan de daartoe gegeven veroordeling en tot opheffing van het beslag overgaat. Vonnissen waarin een beslag door de rechter (als executierechter) wordt opgeheven behoren namelijk wel tot het door art. 22, aanhef en onder lid 5 EEX-Vo bestreken toepassingsgebied doch vonnissen die een bevel tot opheffing bevatten niet en behoren daardoor ook niet tot de exclusieve bevoegheid van de rechter van het land waar het beslag gelegd is.
4.2.4.
Nu [eiser sub 1] c.s. een veroordeling van M.E. Beheer c.s. tot opheffing van het beslag hebben gevorderd, is de Belgische rechter niet exclusief bevoegd om over deze vordering te oordelen.
4.2.5.
Art. 31 EEX-Vo bepaalt dat, voorlopige of bewarende maatregelen, die in de wetgeving van een lidstaat zijn voorzien, bij de rechterlijke autoriteiten van die Staat kunnen worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens de EEX-Vo bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen. Onder voorlopige of bewarende maatregelen vallen onder andere beslissingen zoals een veroordeling van gedaagde tot opheffing van een gelegd beslag.
4.2.6.
Ook een kort gedingvonnis kan beschouwd worden als een “voorlopige maatregel” als bedoeld in art. 31 EEX-Vo. Een kort geding waarin opheffing van een beslag wordt gevorderd, betreft bovendien niet zozeer een executiegeschil, maar een ordemaatregel binnen een executiegeschil. Die ordemaatregel bestaat in opheffing van het beslag hangende het executiegeschil. Dat de voorzieningenrechter in kort geding een uit de aard der zaak voorlopig oordeel over dat geschil uitspreekt, doet dan rechtens niet ter zake. Art. 31 EEX-Vo derogeert daarmee onder meer aan art. 22, aanhef en onder lid 5 van de EEX-Vo.
4.2.7.
Gezien het vorenstaande kan de Nederlandse voorzieningenrechter in kort geding ter zake van een na machtiging van de Belgische rechter in België gelegd beslag voorlopig oordelen over de gegrondheid van de vordering van in Nederland wonende of gevestigde partijen, die in een relatie tot elkaar staan volgens Nederlands recht. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd om een voorlopig oordeel over de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. uit te spreken. Een en ander laat onverlet dat daarnaast ook de Belgische rechter (in kort geding) bevoegd blijft om over de opheffing van het beslag te oordelen.
4.3.
opheffing van het gelegde beslag
4.3.1.
M.E. Beheer c.s. hebben aan het conservatoir beslag een geldvordering uit hoofde van geleden schade ten grondslag gelegd. M.E. Beheer c.s. hebben [eiser sub 1] c.s. samen met [C] en een aan [C] verbonden vennootschap in een bodemprocedure gedagvaard, omdat [eiser sub 1] na het overlijden van [A] samen met [C] zeer waardevol actief (de aandelen in een tweetal vennootschappen, de Belgische naamloze vennootschap IJsselinvest N.V. en de Duitse vennootschap Robex Deutschland GmbH) aan M.E. Beheer c.s. zouden hebben onttrokken en daarmee de erfgenamen van [A] ernstig zouden hebben benadeeld. Volgens M.E. Beheer c.s. heeft [eiser sub 1] IJsselinvest en Robex Deutschland aan [C] ‘verkocht’, waarbij [C] de projecten ver beneden de waarde kreeg toegespeeld en [eiser sub 1] inmiddels door [C] is beloond doordat hij als bestuurder bij IJsselinvest is aangesteld en daarvoor vorstelijke management fee’s ontvangt. Als reden voor de verkoop werd en wordt door [eiser sub 1] aangevoerd dat M.E. Beheer liquide middelen nodig zou hebben gehad.
Van belang hierbij is volgens M.E. Beheer c.s. dat een belangrijke grondslag van de vorderingen waarvoor M.E. Beheer c.s. beslag hebben gelegd, door de rechtbank Zutphen niet is beoordeeld, aangezien de rechtbank zich onbevoegd achtte zich uit te laten over de overeenkomst die namens M.E. Beheer c.s. door [eiser sub 1] met [C] is gesloten.
Daarnaast stellen M.E. Beheer c.s. zich op het standpunt dat in het vonnis van de rechtbank Zutphen een aantal kennelijke misslagen voorkomen, terwijl het belang van M.E. Beheer c.s. bij handhaving van de beslagen dermate zwaar weegt dat deze moeten blijven liggen.
4.3.2.
[eiser sub 1] c.s. stellen zich op het standpunt dat deze beschuldigingen van M.E. Beheer c.s. jegens [eiser sub 1] niet waar zijn, wat volgens [eiser sub 1] c.s. blijkt uit het vonnis van de rechtbank Zutphen van 21 mei 2008 waarin de vorderingen in conventie van M.E. Beheer c.s. zijn afgewezen. De rechtbank Zutphen heeft bovendien ten aanzien van de vorderingen in reconventie van [eiser sub 1] c.s. geoordeeld dat M.E. Beheer c.s. onrechtmatig hebben gehandeld door beslag ten laste van [eiser sub 1] c.s. te leggen. Dat geldt voor zowel de in België als de in Nederland gelegde beslagen. De rechtbank heeft – op verzoek van [eiser sub 1] c.s. – de in Nederland gelegde beslagen opgeheven. Met het oordeel van de rechtbank dat M.E. Beheer c.s. (ook) onrechtmatig hebben gehandeld door de beslagen in België te leggen, staat vast dat M.E. Beheer c.s. ook onrechtmatig handelen door de beslagen in België te handhaven. M.E. Beheer c.s. zijn gehouden deze onrechtmatige situatie te beëindigen. Dat de rechtbank M.E. Beheer c.s. niet heeft veroordeeld de ten laste van [eiser sub 1] c.s.in België gelegde beslagen op te heffen is het enkele gevolg van het feit dat [eiser sub 1] c.s. dat niet hebben gevorderd; zij hebben volstaan met een reconventionele vordering tot opheffing door de rechtbank van de in Nederland ten laste van [eiser sub 1] c.s. gelegde beslagen.
4.3.3.
De rechtbank stelt voorop dat de opheffing van een conservatoir beslag onder meer kan worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag op de grond dat de vordering tot verzekering waarvan het beslag is gelegd, door de bodemrechter in eerste aanleg is afgewezen, moet ingeval tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld, niet zonder meer worden toegewezen, ook niet onder het voorbehoud van kennelijke misslagen in de uitspraak van de bodemrechter. Ook in een zodanig geval dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen. De omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient daarbij wel te worden meegewogen.
4.3.4.
Eén van de door M.E. Beheer c.s. gevoerde verweren heeft betrekking op de voor IJsselinvest betaalde koopsom. Volgens M.E. Beheer c.s. is deze koopsom volstrekt totaal onrealistisch en gaat de rechtbank Zutphen in het vonnis van 21 mei 2008 volledig voorbij aan het feit dat het verwijt van M.E. Beheer c.s. betrekking had op de onheuse rechtvaardiging voor de prijs van de aandelen. Volgens M.E. Beheer c.s. moet de bancaire financiering van M.E. Beheer c.s. na verkoop in ieder geval ruim EUR 3.300.000,00 hebben bedragen en is de waarde van IJsselinvest vele malen hoger dan de verkoopprijs van EUR 400.000,00.
4.3.5.
Tussen partijen staat vast dat [eiser sub 1] zonder enige vorm van (externe) en voorafgaande taxatie een vennootschap aan [C] heeft verkocht. [eiser sub 1] heeft op 9 augustus 2005 de aandelen van IJsselinvest aan [C] verkocht tegen de vaste prijs van EUR 400.000,00. Hiermee hebben [eiser sub 1] en [C] uitvoering gegeven aan de aanbiedingsprocedure voorzien in artikel 7. van de overeenkomst van 14 april 2005. Uit de [eiser sub 1] c.s. overgelegde productie 16 blijkt dat bedrijfsrevisor Frans Van Rie - ingeschakeld door M.E. Beheer c.s. - in zijn rapport van 31 januari 2008 tot de conclusie komt dat de waarde van de aandelen IJsselinvest op 9 augustus 2005 vele malen hoger lag dan de verkoopprijs van EUR 400.000,00. Van Rie komt in dit rapport tot de volgende indicatieve waardebepaling van de aandelen van IJsselinvest: de benedengrens voor de aandelenwaarde op basis van de eigen vermogenswaarde van IJsselinvest per 31 december 2005 bedraagt EUR 2.474,465,00 en na consolidatie komt het groepsvermogen op een waarde van EUR 3.016.788,00. Deze waarden zijn gebaseerd op de door M.E. Beheer openbaar gemaakte jaarrekeningen van 31 januari 2005. In dit rapport uit Van Rie kritiek op de door de eerder door IJsselinvest ingeschakelde bedrijfsrevisor Willem Waeterloos die bij zijn waardebepaling niet als onafhankelijk deskundige optreedt, maar als adviseur voor [eiser sub 1] c.s. Overigens komt ook Waeterloos bij zijn waardebepaling van de aandelen van IJsselinvest op 9 augustus 2008 op een bedrag van EUR 1.044.464,00, hetwelk eveneens beduidend hoger ligt dan de verkoopprijs van EUR 400.000,00.
4.3.6.
Ter zitting hebben [eiser sub 1] c.s. hierop aangevoerd dat registeraccountant J.C. Buter op verzoek van M.E. Beheer c.s. eveneens een onderzoek heeft ingesteld naar de financiële situatie van M.E. Beheer c.s. en tot de conclusie is gekomen dat de aandelen voor een reëel bedrag zijn verkocht. Uit het vonnis van de rechtbank Zutphen blijkt daarentegen dat Buter in zijn definitieve rapport van 28 augustus 2006 weliswaar heeft geconcludeerd dat de prijs van EUR 400.000,00 geen onredelijk bedrag lijkt, maar dat Buter niet heeft aangegeven hoeveel de aandelen van IJsselinvest naar zijn oordeel op 9 augustus 2005 dan wel waard waren. Bovendien heeft M.E. Beheer c.s. ter zitting onweersproken gesteld dat Buter inmiddels zijn rapport heeft ingetrokken, omdat hij er niet achter stond.
4.3.7.
Gezien het in r.o. 4.3.5. en 4.3.6. overwogene is de voorzieningenrechter dan ook met M.E. Beheer c.s. van oordeel dat niet uit te sluiten valt dat de bodemrechter zal oordelen dat er nader onderzoek verricht zal moeten worden naar de waarde van de aandelen in IJsselinvest N.V. op 9 augustus 2005, teneinde te kunnen beoordelen of de tussen [eiser sub 1] en [C] overeengekomen verkoopprijs van deze aandelen reëel was. Indien er sprake is van een onrealistische verkoopprijs kan dit immers directe gevolgen hebben voor de vordering van M.E. Beheer c.s. in de bodemprocedure bij het gerechtshof. [eiser sub 1] c.s. heeft, gelet op het bovenstaande, dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering van M.E. Beheer c.s. ondeugdelijk is. Daarmee behoeven de overige door M.E. Beheer c.s. - ter zake van de (on)deugdelijkheid van de vordering van M.E. Beheer c.s. - aangevoerde verweren geen nadere bespreking meer.
4.3.8.
Daarnaast is de voorzieningenrechter gebleken dat [eiser sub 1] c.s. geen bankgarantie hebben afgegeven. Voor de geldvordering van M.E. Beheer c.s. is dus geen zekerheid gesteld.
4.3.9.
Een gelegd conservatoir beslag kan ook worden opgeheven indien het beslag als vexatoir dient te worden beschouwd. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.3.10.
Dat [eiser sub 1] c.s. door het beslag onevenredig zwaar in hun belangen worden getroffen, is voldoende aannemelijk geworden, nu [eiser sub 1] door de gelegde beslagen rechtstreeks in zijn enige bron van inkomen wordt getroffen. M.E. Beheer c.s. hebben niet aangevoerd dat [eiser sub 1] nog andere inkomensbronnen heeft en hebben ook anderszins hun belang bij handhaving van het beslag onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter acht het belang van [eiser sub 1] c.s. bij opheffing van het beslag dan ook zwaarder wegen dan het belang van M.E. Beheer c.s. bij handhaving daarvan. Daaraan kan niet afdoen wat hiervoor in r.o. 4.3.7. is overwogen. De vordering van [eiser sub 1] c.s. onder 1. zal dan ook worden toegewezen. De voorzieningenrechter leest deze vordering aldus dat alleen de in België gelegde beslagen dienen te worden opgeheven: de vordering wordt in zoverre toegewezen.
4.4.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum aan te geven.
4.5.
Naar voorlopig oordeel is de grondslag van de vordering jegens M.E. Beheer c.s. tot medewerking aan doorhaling van het beslag onduidelijk, nu er voor M.E. Beheer c.s. geen verplichting bestaat om het beslag op te heffen. [eiser sub 1] c.s. hebben de opheffing van het beslag door M.E. Beheer c.s. niet in de bodemprocedure gevorderd en de rechtbank Zutphen heeft M.E. Beheer c.s. daartoe ook niet veroordeeld. Bovendien ontbreekt het belang van [eiser sub 1] c.s. bij deze vordering, aangezien [eiser sub 1] c.s. met het vonnis van de rechtbank Zutphen van 21 mei 2008 immers al de door hen verlangde doorhaling binnen een redelijke termijn kan bewerkstelligen, zonder dat daarvoor de medewerking van M.E. Beheer c.s. noodzakelijk is. De vordering onder 2. zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
M.E. Beheer c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 71,80
- -
vast recht 254,00
- -
salaris procureur 904,00 (2 punten x tarief II EUR 452,00)
Totaal EUR 1.229,80
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt M.E. Beheer c.s. hoofdelijk om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de ten laste van [eiser sub 1] c.s. op 9 maart 2007 in België gelegde bewarende beslagen bij N.V. IJsselinvest, N.V. Minnewaterpark, N.V. Zeeparking het Zoute en N.V. Hofbouwonderneming van Hollebeke op te doen heffen,
5.2.
bepaalt dat M.E. Beheer c.s., of één van hen, voor iedere dag dat zij in strijd handelen respectievelijk handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan [eiser sub 1] c.s. een dwangsom verbeuren, respectievelijk verbeurt, van EUR 1.000,00 per gedaagde per dag, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat M.E. Beheer c.s., of één van hen, in gebreke blijven respectievelijk blijft aan dit vonnis te voldoen, tot een maximum van EUR 50.000,00 per gedaagde,
5.3.
veroordeelt M.E. Beheer c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.229,80,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken door mr. W.F. Boele op 1 juli 2008.