Rb. Limburg, 23-03-2021, nr. C/03/252760 / FA RK 18-2700
ECLI:NL:RBLIM:2021:2526
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
23-03-2021
- Zaaknummer
C/03/252760 / FA RK 18-2700
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2021:2526, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 23‑03‑2021; (Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Verzoek gezamenlijk gezag en contactregeling BOR III toegewezen. Dwangsom mbt informatieregeling. Door de manier waarop de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent wordt de vader geheel uit het leven van de minderjarige geweerd. Minderjarige ziet zijn vader sinds 2018 niet meer. Aan de moeder is tijd en gelegenheid gegeven hulp te aanvaarden, maar de insteek van de moeder is nimmer gericht op het aanvaarden van een rol van de vader in het leven van de minderjarige. Is er sprake van “ Parental Alienation”?
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 23 maart 2021
Zaaknummer: C/03/252760 / FA RK 18-2700
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader] ,
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. K.J. Hoogerwerf, kantoorhoudend te Schiedam,
en:
[de moeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. P. van der Geest, kantoorhoudend te Utrecht.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost-Nederland, hierna te noemen: de raad, gevestigd te Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond,
hierna te noemen de GI.
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van 2 oktober 2020 en de herstelbeschikking van 22 januari 2021 van deze rechtbank.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een brief van de raad van 22 december 2020, ingekomen bij de rechtbank op
23 december 2020;
- -
de aanvullende verzoeken, met bijlagen, van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 5 januari 2021;
- -
een e-mailbericht van de raad, ingekomen bij de rechtbank op 22 januari 2021;
- -
een (concept)rapport van de raad, ingekomen bij de rechtbank op 25 januari 2021.
De behandeling is voortgezet ter zitting van 26 januari 2021 waar zijn verschenen:
- -
de vader, bijgestaan door mr. E.M.M. Prickarts, waarnemend voor mr. Hoogerwerf;
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
een vertegenwoordigster van de raad;
- -
een vertegenwoordigster van de GI.
Na de behandeling ter zitting is de zaak aangehouden in afwachting van bericht van de raad of het door de raad gegeven advies gehandhaafd blijft of dat de behandeling van de zaak leidt tot een nieuw advies.
De raad heeft bij brief van 2 februari 2021, ingekomen bij de rechtbank op 3 februari 2021, zijn eerder gegeven advies, gehandhaafd.
De vader heeft bij F9-formulier van 5 februari 2021 gereageerd op de brief van de raad. De vader is het niet eens met het advies van de raad en handhaaft zijn standpunten.
De moeder heeft bij F9-formulier van 8 februari 2021 gereageerd op de brief van de raad. De moeder is het eens met het advies en handhaaft eveneens haar standpunten.
2. Het aanvullend verzoek
De vader heeft, na een deel van zijn verzoek ter zitting van 26 januari 2021 te hebben ingetrokken, aanvullend verzocht:
te bepalen dat de moeder de (tussen)beschikking d.d. 2 oktober 2020 althans de
(verbeterde) informatieregeling moet nakomen, een en ander op straffe van een door de
moeder aan de vader te verbeuren dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder in
gebreke mocht blijven om aan deze veroordeling te voldoen, een ingegane dag voor een
gehele gerekend, en met een maximum van € 10.000,-,
dan wel een zodanige dwangsom vast te stellen als de rechtbank zal vermenen te behoren.
3. Het rapport van de raad
De raad adviseert, naar de rechtbank begrijpt, om het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling en zijn verzoek tot het verkrijgen van het gezamenlijk gezag af te wijzen.
In het raadsonderzoek is gebleken dat de moeder de vader nog steeds ervaart als een “monster”. De moeder is ervan overtuigd dat de vader [minderjarige] misbruikt heeft en nog steeds een gevaar voor hem vormt. Confrontatie met het thema vader heeft, ondanks een positief verloop van intensieve behandeling van een psycholoog, nog steeds dusdanig veel impact op de gemoedsrust van de moeder, dat dit van invloed is op haar persoonlijk functioneren en daarmee ook op haar functioneren als opvoeder. De hulpverlening, gericht op de zeer hechte moeder-kind relatie en moeders mogelijkheden om [minderjarige] losser te laten en de bewegingsvrijheid en exploratiemogelijkheden te bieden die hij voor zijn ontwikkeling nodig heeft, kan maar moeizaam stappen met de moeder zetten, omdat ze zich enkel lijkt te kunnen richten/focussen op het beschermen van [minderjarige] tegen de vader. [minderjarige] groeit daardoor op in een omgeving waarin de helft van zijn afkomst uiterst negatief beladen is, wat een groot risico vormt voor een gezonde identiteitsontwikkeling.
Met alle betrokken instanties heeft de raad bekeken welk besluit het meest recht doet aan de belangen van [minderjarige] . Forceren van omgang met de vader, die al geruime tijd buiten beeld is, zal onherroepelijk leiden tot extreme weerstand en emotionele uitval bij de moeder, wat van een zeer negatieve invloed zal zijn op de opvoedingssituatie en ontwikkeling van [minderjarige] , die niet losgemaakt kan worden van zijn moeder. Zij is psychisch niet bij machte omgang te dragen, waardoor [minderjarige] volledig klemgezet zal worden in zijn loyaliteit. Ook een tijdelijke of gedeeltelijke uithuisplaatsing om [minderjarige] buiten de invloedsfeer van zijn moeder te brengen werd gewogen, maar ook dat is geen optie omdat dusdanig fors ingrijpen de ontwikkeling en belangen van [minderjarige] ernstig zal schaden. Het gemis aan contact met de vader weegt volgens de raad, gezien de huidige mogelijkheden en beperkingen, niet op tegen het verlies van zijn moeder. [minderjarige] is een in zijn ontwikkeling kwetsbare jongen, die niet ook nog zijn moeder, aan wie hij zeer sterk gehecht is, mag verliezen.
Verder acht de raad de ouders niet bij machte om binnen een redelijke termijn beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen.
De raad meent ten slotte dat de vader wel recht heeft op informatie betreffende de ontwikkeling en het functioneren van [minderjarige] .
4. De standpunten ter zitting
Met betrekking tot de informatieregeling en het gezamenlijk gezag zullen de standpunten, voor zover van belang, worden weergegeven en betrokken onder punt 5 van deze beschikking.
Ten aanzien van de omgang is ter zitting zeer uitvoerig gesproken. Een deel hiervan zal hieronder worden weergegeven en een deel, voor zover van belang voor de beoordeling, zal onder punt 5 worden betrokken.
De vader kan zich niet vinden in het advies van de raad. De vader is geërgerd over de opstelling van de moeder die lijkt te volharden en verharden. Zij blijft de vader van misbruik beschuldigen terwijl de rechtbank duidelijk is geweest dat daarvoor geen enkele reden is. De moeder wil het probleem niet erkennen en geeft aan rust te willen. Ze doet er alles aan om de omgang tussen de vader en [minderjarige] tegen te werken en zij gaat daarin heel ver. De vader kan zich niet vinden in de brief van psycholoog [naam psycholoog] van 26 augustus 2020 die door de moeder in het geding is gebracht. In deze brief stelt de psycholoog ongemotiveerd en zonder onderbouwing dat omgang schadelijk is voor de moeder en voor [minderjarige] , terwijl [naam psycholoog] alleen de psycholoog van de moeder is en niet van [minderjarige] . Door de vader is erop gewezen dat twee doelstellingen in de rapportage van de raad uit 2019 niet bereikt zijn, wat voor de vader onacceptabel is. Gebleken is dat [minderjarige] geen signalen van een trauma lijkt te vertonen. De vader leidt hieruit af dat [minderjarige] zelf minder belast en minder emotioneel is dan de moeder, wat de vader hoop geeft. De vader is blij te horen dat er bij de moeder positief over de vader gesproken wordt en dat [minderjarige] vragen stelt. Dat toont aan dat [minderjarige] interesse toont in de vader. De vader wil zijn zoon zien, contact met hem opbouwen en hem zien opgroeien. De vader weet niet eens waar [minderjarige] op school zit. Er moeten verdere inspanningen verricht worden om te komen tot een contact tussen de vader en [minderjarige] . Indien het advies van de raad gevolgd wordt zal het negatieve beeld van de vader bij [minderjarige] telkens worden bevestigd wat op termijn schadelijk voor [minderjarige] is. Met de hulp van professionals kan omgang gestart worden in een beschermde omgeving zonder dat de moeder daarbij aanwezig is. De vader heeft vernomen dat door de raad en de GI veel scenario’s besproken zijn, waaronder een uithuisplaatsing van [minderjarige] . De vader heeft minder vergaande opties voorgehouden, zoals het opleggen van een begeleide omgangsregeling (BOR) bij de Mutsaersstichting. De vader is bang dat als zijn verzoeken afgewezen worden en een ondertoezichtstelling niet wordt verlengd er voor hem niets meer rest.
De moeder geeft aan dat zij hard heeft gewerkt aan de gestelde doelen en dat zij is gegroeid. Nog steeds is hulpverlening bij de moeder en [minderjarige] betrokken wat nog geruime tijd zal voortduren. De gesprekken bij [naam psycholoog] hebben de moeder geholpen het verleden een plekje te geven. Er is geen sprake van onwil; haar angst is reëel en er is geen sprake van manipulatie.
Dat Plinthos geen trauma ziet bij [minderjarige] is voor de moeder een compliment en een teken dat zij het goed heeft gedaan met [minderjarige] . [minderjarige] heeft tijdens zijn therapie duidelijk aangegeven niet over de vader te willen praten en daar zijn grens gesteld. [minderjarige] heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, het gaat goed met hem en de moeder is beschikbaar voor [minderjarige] . De moeder is thans zover dat zij wel aangeeft naar [minderjarige] toe dat hij fysiek in bepaalde opzichten lijkt op zijn vader. De moeder geeft aan dat [minderjarige] van beide ouders het beste heeft, want zij wil dat [minderjarige] van zichzelf houdt. Het is niet waar dat [minderjarige] vragen stelt over de vader. Hij is ook niet bezig met de vader. De moeder voelt zich niet gehoord. Zij wil nu rust voor haarzelf en [minderjarige] en verzoekt dan ook afwijzing van de verzoeken.
De GI heeft samen met de betrokken hulpverlening bekeken of een uithuisplaatsing voor [minderjarige] beter zou zijn, maar daar is niet voor gekozen. [minderjarige] zou dan uit zijn vertrouwde omgeving worden gehaald wat niet goed voor hem is. De GI ziet wat het onderwerp vader letterlijk met de moeder doet en de angst die de moeder oprecht ervaart. De moeder heeft stappen gezet doordat zij goede dingen van de vader kan benoemen. Een contact is echter niet mogelijk. De GI ondersteunt de verzoeken van de vader dan ook niet. Er moet systemisch gekeken worden naar de moeder en [minderjarige] en van daaruit dient verder gekeken te worden naar de toekomst. Voor de GI zijn beide ouders belangrijk en dat vormt ook onderwerp in de gesprekken met de moeder. De GI heeft nu ingestoken op onderzoek naar [minderjarige] naar wat bij hem speelt en in een later stadium zal de GI de moeder daarbij betrekken.
Desgevraagd stelt de raad dat de belemmeringen om te komen tot een contact niet bij de vader liggen. De raad ziet een veranderde houding bij [minderjarige] , die nu afwijkend antwoordt ten opzichte van een half jaar geleden. Als omgang nu geforceerd wordt, is het maar de vraag wat dit met [minderjarige] gaat doen gelet op de reactie van de moeder. Gezien wordt dat de moeder kleine stapjes heeft gezet, maar ook wordt een moeder gezien die alles deelt met [minderjarige] . De moeder ervaart de vader nog steeds als een monster waartegen zij [minderjarige] moet beschermen en dat is voor [minderjarige] de realiteit waarin hij opgroeit. [minderjarige] ervaart de ballast van de moeder die hij wil troosten en dat zorgt voor een negatieve beleving bij [minderjarige] . Er is gekeken of [minderjarige] beter kan gedijen in een neutrale opvoedingsomgeving, maar het zou voor hem enkel een verlieservaring betekenen als hij weg moet bij de moeder. Gezien zijn leeftijd heeft [minderjarige] zijn huidige vertrouwde en stabiele omgeving nodig om op te groeien. Opvallend voor de raad is dat de moeder aangeeft dat omgang niet goed is voor [minderjarige] , maar de raad is van mening dat een kind omgang moet hebben met beide ouders. De raad hoort de moeder aangeven de vader een monster te vinden, maar de raad hoort de moeder ook positieve dingen zeggen over de vader tegen [minderjarige] . Voor de raad is dat nieuwe informatie. Desgevraagd ziet de raad hierin aanleiding om nog in een multidisciplinair overleg te bespreken of deze opstelling van de moeder zal leiden tot een hernieuwd advies.
5. De verdere beoordeling
Informatieverplichting
Bij beschikking van 2 oktober 2020, welke beschikking is verbeterd bij beschikking van
22 januari 2021, is aan de moeder een informatieverplichting opgelegd. Gebleken is dat de moeder, ondanks verzoek en sommatie van de vader, niet aan deze verplichting heeft voldaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij zich vies en slecht voelt bij de gedachte om de vader te informeren en een foto te sturen. De door de vader gevraagde dwangsom heeft de moeder zich nog viezer laten voelen. De moeder wil geen informatie geven vanwege het seksueel misbruik, het slaan en het dreigement van de vader over ontvoering. De moeder is bang dat, als zij foto’s gaat sturen, de vader zal weten hoe [minderjarige] er uit ziet en dat is heel belastend voor de moeder. De moeder krijgt depressieve gevoelens. Daarnaast zal de dwangsom ten koste gaan van [minderjarige] , omdat de moeder niet veel geld ter beschikking heeft. Desgevraagd heeft de moeder ook aangegeven dat zij het niet goed vindt dat de GI enige informatie over [minderjarige] met de vader deelt.
De vader heeft aangegeven dat het geld hem niet interesseert, maar dat een dwangsom de enige manier is om druk te zetten. De vader heeft wel aan de GI om informatie gevraagd, maar die kan/mag niets vertellen. De moeder blijft ook tijdens deze zitting de beschuldigingen steeds herhalen, maar de rechtbank heeft in de eerdere beschikking al duidelijk gemaakt dat er geen reden is voor beschuldigingen.
De rechtbank oordeelt dat de moeder moet meewerken aan de bij voormelde beschikking vastgestelde informatieregeling. De door de moeder gestelde redenen tegen een informatieverplichting zijn al eerder door de rechtbank gewogen in voormelde beschikking. Deze herhaalde redenen leiden thans niet tot een ander oordeel.
Het argument van de moeder dat zij niet veel geld tot haar beschikking heeft overtuigt de rechtbank ook niet. Als de moeder meewerkt aan de informatieregeling verbeurt zij geen dwangsom.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen.
Gezamenlijk gezag
Bij beschikking van 8 februari 2019 heeft de rechtbank in deze zaak het juridisch kader geschetst.
Gezamenlijk gezag is uitgangspunt van de wetgever. Een verzoek om gezamenlijk gezag wordt in beginsel toegewezen.
Slechts als er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren zou raken tussen de ouders kan het verzoek worden afgewezen of als afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank oordeelt dat hiervan geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Tijdens de onderhavige procedure heeft de moeder vanaf het begin het standpunt ingenomen dat er geen communicatie is, dat zij ook niet in staat noch bereid is tot enige communicatie met de vader en dat ook niet van haar verwacht mag worden dat zij met de vader communiceert. De reden hiervan is gelegen in het seksueel misbruik en het slaan, waarvan de moeder de vader beschuldigt. De moeder blijft volharden in dit standpunt, terwijl de rechtbank al in haar beschikking van 8 februari 2019 heeft overwogen dat er geen enkel bewijs is voor de ernstige aantijgingen van de moeder en dat deze daarom buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank deelt niet het standpunt van de moeder en de raad dat vanwege het ontbreken van communicatie gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Het is door toedoen van de moeder dat de ouders niet met elkaar communiceren, terwijl op de moeder een zwaarwegende inspanningsverplichting rust om in het belang van [minderjarige] de communicatie met de vader op gang te brengen en daarvoor hulp te aanvaarden. De vader heeft aangegeven open te staan voor communicatie en bereid te zijn hulp te aanvaarden.
Ter zitting van 26 januari 2021 heeft de moeder nog aangegeven dat [minderjarige] nu geen signalen van klem zitten vertoont, maar dat hij wel klem zal raken als er gezamenlijk gezag komt. De moeder heeft dit verder niet onderbouwd. De vader heeft gesteld dat het niet zijn bedoeling is om zaken te blokkeren, dat hij van goede wil is en dat hij de dagelijkse beslissingen bij de moeder wil laten. De rechtbank overweegt dat uit de houding die de vader inneemt niet een risico blijkt dat [minderjarige] klem zal raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Bovendien heeft de rechtbank, ook als sprake zou zijn van het klemcriterium, de ruimte om toch het gezamenlijk gezag toe te kennen, zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in de beslissing van 27 maart 2020 ( ECLI:NL:HR:2020:533).
Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat het belang van [minderjarige] vraagt om het gezag uitsluitend bij de moeder te laten. Integendeel, het belang van [minderjarige] is juist ermee gediend dat ook de vader met het gezag wordt belast. De rechtbank stelt namelijk vast dat de moeder de vader op geen enkele wijze wil betrekken in het leven van [minderjarige] en dat zij over [minderjarige] geen enkele informatie met de vader wil delen. Niet alleen zegt zij dat zij in ieder geval geen informatie zal geven noch een foto van [minderjarige] zal sturen, maar ter zitting heeft zij, desgevraagd, ook gesteld dat zij het niet goed vindt dat de vader informatie inwint bij Plinthos. Daarnaast stemt zij niet ermee in dat de GI de informatie die hij krijgt van Plinthos met de vader deelt. Door het eenhoofdig gezag op deze manier uit te oefenen wordt de vader geheel uit het leven van [minderjarige] geweerd en dat is in strijd met het belang van [minderjarige] en is een schending van het recht op family life dat aan de vader en aan [minderjarige] toekomt.
Als de vader mede met het gezag wordt belast dient hij door de GI betrokken te worden in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , heeft de vader het recht om door Plinthos geïnformeerd te worden over de hulp aan [minderjarige] , kan Plinthos een ander beeld dan het door de moeder geschetste beeld over de vader krijgen, kan Plinthos de vader betrekken bij de hulpverlening aan [minderjarige] en kan de vader ook contact leggen met de school van [minderjarige] , dit alles met als doel betrokken te blijven in het leven van [minderjarige] .
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de vader zo spoedig mogelijk als gezaghebbend ouder van informatie wordt voorzien door alle betrokken instanties, met name door Plinthos en door de school. Zo kan de vader op de hoogte geraken van de ontwikkeling van [minderjarige] , hetgeen ook nodig is in verband met de beslissing van de rechtbank over de omgang.
Daarom zal de rechtbank deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Verdeling van zorg en opvoedingstaken
Het recht van een kind, op grond van artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, om zijn beide ouders te kennen en door hen te worden verzorgd, is nader uitgewerkt in artikel 1:253a (althans 1:377a) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De rechtbank zal hierna de term omgang gebruiken.
Het recht van [minderjarige] en zijn vader op omgang met elkaar is een fundamenteel onderdeel van family life dat bescherming geniet op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Op de overheid rust een zwaarwegende verplichting om te bevorderen dat een kind het contact met zijn beide ouders niet verliest.
Slechts als omgang niet in het belang van de minderjarige is, kan de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een regeling afwijzen.
Vast staat dat [minderjarige] , nadat de relatie van zijn ouders was beëindigd, omgang met de vader heeft gehad tot circa november 2017. Daarna heeft de moeder omgang slechts toegestaan in haar aanwezigheid. Vanaf ongeveer maart 2018 heeft de moeder de omgang stopgezet omdat de vader [minderjarige] zou hebben misbruikt en geslagen. Zoals hiervoor aangegeven, heeft de rechtbank deze beschuldigingen buiten beschouwing gelaten omdat daarvoor geen enkel bewijs is. De rechtbank blijft daarbij.
De visie van de raad is hierboven uitvoerig beschreven. Volgens de raad moet [minderjarige] omgang hebben met beide ouders, zijn er aan de zijde van de vader geen belemmeringen, maar is de moeder psychisch niet bij machte om omgang te dragen. Omdat de raad ter zitting heeft gehoord dat de moeder kennelijk thuis wel positieve punten over de vader zou benoemen aan [minderjarige] , heeft de raad op vraag van de rechtbank nog een kort MDO belegd om dit nieuwe feit te betrekken, maar uiteindelijk heeft dit niet tot wijziging van het advies geleid. In zijn schrijven van 2 februari 2021 heeft de raad erop gewezen dat een vorm van contactherstel in de (verre) toekomst niet bij voorbaat geheel wordt uitgesloten, maar dat het zetten van tijdsdruk negatief zal uitwerken en dat daarom een afwijzing van het verzoek van de vader zonder specifieke datum wordt geadviseerd.
Ook de visie van de GI is hierboven beschreven. Door de GI is aangegeven dat de moeder oprecht angst ervaart en dat de moeder geen emotionele toestemming kan geven.
De hierboven onder punt 4 beschreven visie van de vader komt erop neer dat de moeder blijft volharden in haar mening over de vader, dat [minderjarige] zijn vader nog steeds niet ziet en dat niemand het negatieve beeld van [minderjarige] over de vader corrigeert. Volgens de vader is dit schadelijk voor [minderjarige] en verdient [minderjarige] een oplossing die contact met de vader wel mogelijk maakt. De vader meent dat met professionele begeleiding omgang wel gestart kan worden.
De hierboven onder punt 4 beschreven visie van de moeder komt erop neer dat zij [minderjarige] op alle mogelijke manieren tegen de vader wil beschermen. Zij volhardt in haar beschuldigingen jegens de vader. Zij heeft, ook bij de raad, aangegeven dat de vader een monster is en een viezerik en dat zij [minderjarige] nooit naar zijn vader zal laten gaan. Zij heeft dat laatste ook aan [minderjarige] beloofd.
Voor de rechtbank is de vraag of de huidige situatie, waarin [minderjarige] geen enkel contact met zijn vader heeft, in stand moet blijven. Volgens de raad vormt de huidige situatie, waarin de helft van de afkomst van [minderjarige] uiterst negatief beladen is, een groot risico voor een gezonde identiteitsontwikkeling, maar zal forceren van omgang tot extreme weerstand en emotionele uitval bij de moeder leiden. Daarom dient volgens de raad het verzoek tot omgang te worden afgewezen en dient hulpverlening te worden voortgezet, echter dient deze hulpverlening niet gericht te zijn op het realiseren van contactherstel. De GI heeft desgevraagd ter zitting gesteld dat, wanneer de situatie blijft zoals die nu is, in de toekomst geen rol voor de vader is weggelegd.
[minderjarige] ziet zijn vader sinds maart 2018 niet meer en de rechtbank ziet in de visies van de moeder, de raad en de GI geen enkel perspectief op verandering, integendeel. [minderjarige] zei in zijn gesprek met de raad op 13 juni 2019 nog dat hij “zijn vader wel weer wilde zien en weer wilde hebben als zijn vader lief doet en sorry zegt “, maar uit het rapport van de raad van januari 2021 blijkt dat zowel de GI als Plinthos aangeven dat het onderwerp “vader” voor [minderjarige] nu onbespreekbaar is.
De rechtbank overweegt dat in de huidige situatie sprake is/zou kunnen zijn van “Parental Alienation”. Uit het “adviesrapport van het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek van januari 2021” blijkt dat contactverlies doorwerkt in de volwassenheid. Contactverlies is vaak zeer betekenisvol en belastend voor ouders en kinderen en leidt vaak tot negatieve korte- en langetermijngevolgen.
Rekening houdend met deze gevolgen van contactverlies acht de rechtbank handhaving van de huidige status quo niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank verwacht niet dat de ingezette hulpverlening voor [minderjarige] zal opleveren dat hij contact krijgt met zijn vader. Aan de moeder is de afgelopen jaren tijd gegund om op diverse fronten hulp te aanvaarden, maar de insteek van de moeder is nimmer gericht op het aanvaarden van een rol van de vader in het leven van [minderjarige] . Uit de in de raadsrapportage opgenomen informatie van de Gz-psycholoog van Plinthos blijkt dat de moeder geen hulpvraag heeft in haar ouderschap, maar vooral rust wil voor zichzelf en [minderjarige] . Voor de moeder zijn thema’s rondom vader en omgang niet te bespreken, aldus Plinthos. De moeder wil dat [minderjarige] traumabehandeling krijgt, maar op basis van de contacten met [minderjarige] worden door de Gz-psycholoog geen directe signalen van trauma gezien, maar wel van vermijding, namelijk niet over de vader willen spreken.
De rechtbank, mede in aanmerking genomen hetgeen de Gz-psycholoog bij [minderjarige] ziet, oordeelt dat de tijd gekomen is voor een andere benadering. Met de vader ziet de rechtbank wel mogelijkheden om te komen tot contactherstel in de vorm van een BOR 3. [minderjarige] kan dan in een veilige omgeving, waarin hij professioneel wordt begeleid en geen risico loopt, contact met de vader hebben. Plinthos is de aangewezen instantie om hierbij hulp te bieden. Niet alleen beschikt Plinthos over de nodige deskundigheid, maar ook heeft Plinthos inmiddels een vertrouwensband met [minderjarige] opgebouwd. Natuurlijk heeft de rechtbank oog voor de gevoelens van de moeder, maar van de moeder mag nu verwacht worden dat zij [minderjarige] de ruimte biedt om, met hulp van Plinthos, een eigen beeld van zijn vader te ontwikkelen. De rechtbank heeft ook oog voor het risico dat door de raad is geschetst, namelijk emotionele uitval van de moeder, maar het behoort tot de verantwoordelijkheid van de moeder om voor zichzelf professionele hulp, namelijk GGz- hulp, in te schakelen zoals de raad al in zijn rapport van 26 juli 2019 heeft geadviseerd.
Zo komt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van de vader tot omgang met [minderjarige] dient te worden toegewezen, echter de contacten dienen voorlopig plaats te vinden onder begeleiding en in de voor [minderjarige] veilige omgeving van Plinthos. Plinthos heeft de regie en bepaalt het traject van voorbereiding. Ook bepaalt Plinthos hoe de contacten worden vormgegeven.
Beide ouders dienen zich te richten naar hetgeen Plinthos bepaalt, zonder zelf voorwaarden te stellen. Indien Plinthos van mening is dat voor de vader en/of de moeder ook individuele begeleiding nodig is, dan is het aan Plinthos om dit aan te bieden tijdens het BOR-traject.
De rechtbank zal de definitieve beslissing op het verzoek aanhouden voor de duur van acht maanden in afwachting van de resultaten van het BOR-traject bij Plinthos c.q. de Mutsaersstichting. Na afloop van het BOR-traject wordt de raad in de gelegenheid gesteld de rapportage van de Mutsaersstichting c.q. Plinthos, in te dienen en, indien de raad dat noodzakelijk acht, aanvullend te rapporteren en adviseren. Partijen worden vervolgens, via het roljournaal, in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en tevens kenbaar te maken of een voorzetting van de mondelinge behandeling nodig is. Vervolgens zal de rechtbank partijen informeren over het verdere verloop van de procedure.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat zo spoedig mogelijk een aanvang wordt gemaakt met het BOR- traject. Nu [minderjarige] zijn vader al ruim drie jaar niet heeft gezien, is te voorzien is dat het tijd zal kosten om ouders en [minderjarige] zorgvuldig voor te bereiden op de contacten. Het is belangrijk dat de voorbereidende gesprekken met ieder van de ouders en met [minderjarige] op de kortst mogelijke termijn starten.
Voorkomen dient te worden dat door het verloop van de tijd het proces van verandering van de houding van [minderjarige] ten aanzien van zijn vader ( namelijk van : “ ik wil mijn vader wel weer zien” tot “niet meer over de vader willen praten” ) nog verder voortschrijdt.
Daarom zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt de moeder om de informatieregeling zoals is vastgelegd in de beschikking van 2 oktober 2020 en in de herstelbeschikking van 22 januari 2021 na te komen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, een ingegane dag voor een hele gerekend, met een maximum van
€ 10.000;
belast de vader en de moeder met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal zenden aan het Centraal Gezagsregister;
bepaalt dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting c.q. Plinthos (BOR-traject), waarbij de invulling en uitbreiding van het BOR-traject wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk op 23 november 2021 (pro forma) de rapportage van de Mutsaersstichting omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen, en, indien de raad dat noodzakelijk acht, aanvullend te rapporteren en adviseren, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, indien het BOR-traject niet is gestart of voortijdig wordt afgesloten, zo spoedig mogelijk de rechtbank daarvan op de hoogte te stellen onder overlegging van het bericht van de Mutsaersstichting daarover, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier op 23 maart 2021. | ||
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch: a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak; b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. | ||