Procestaal: Duits.
HvJ EU, 27-10-2016, nr. C-292/15
ECLI:EU:C:2016:817
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
27-10-2016
- Magistraten
T. von Danwitz, E. Juhász, C. Vajda, K. Jürimäe, C. Lycourgos
- Zaaknummer
C-292/15
- Conclusie
E. Sharpston
- Roepnaam
Hörmann Reisen
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:817, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 27‑10‑2016
ECLI:EU:C:2016:480, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 28‑06‑2016
Uitspraak 27‑10‑2016
T. von Danwitz, E. Juhász, C. Vajda, K. Jürimäe, C. Lycourgos
Partij(en)
In zaak C-292/15,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Vergabekammer Südbayern (voor overheidsopdrachten bevoegde kamer in de regio Zuid-Beieren, Duitsland) bij beslissing van 5 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 10 juni 2015, in de procedure
Hörmann Reisen GmbH
tegen
Stadt Augsburg,
Landkreis Augsburg,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur), C. Vajda, K. Jürimäe en C. Lycourgos, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: A. Calot Escobar,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Hörmann Reisen GmbH, vertegenwoordigd door S. Roling en T. Martin, Rechtsanwälte,
- —
de Stadt Augsburg en de Landkreis Augsburg, vertegenwoordigd door R. Wiemann, Rechtsanwalt,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, A. Tokár en J. Hottiaux als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 juni 2016,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 7, en artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hörmann Reisen GmbH enerzijds, en de Stadt Augsburg (stad Augsburg, Duitsland) en de Landkreis Augsburg (regio Augsburg) (hierna tezamen: ‘aanbestedende diensten’) anderzijds, over de regelmatigheid van een aanbesteding voor openbaar personenvervoer per bus.
Toepasselijke bepalingen
3
Overweging 4 van verordening nr. 1370/2007 luidt:
‘De belangrijkste doelstellingen van het witboek van de [Europese] Commissie ‘Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen’ van 12 september 2001 zijn: veilige, efficiënte en hoogwaardige personenvervoersdiensten verzekeren, door gecontroleerde mededinging […]’.
4
Overweging 7 van deze verordening bepaalt:
‘Studies, en de ervaringen van de lidstaten waar reeds een aantal jaren concurrentie in de openbaarvervoersector bestaat, tonen aan dat de invoering, met de nodige voorzorgen, van gecontroleerde mededinging tussen exploitanten heeft geleid tot een aantrekkelijkere en innovatievere goedkopere dienstverlening, zonder de uitvoering van de aan exploitanten van openbare diensten opgedragen specifieke taken te belemmeren. […]’
5
In overweging 9 van voornoemde verordening wordt bepaald:
‘Om het openbaar personenvervoer zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de behoeften van het publiek, dienen de bevoegde instanties, binnen het kader van deze verordening, vrij te kunnen kiezen met welke exploitanten van openbare diensten zij samenwerken, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de kleine en middelgrote ondernemingen. Teneinde te garanderen dat de beginselen inzake transparantie, gelijke behandeling van concurrerende exploitanten en evenredigheid worden nageleefd bij de verlening van compensaties of exclusieve rechten, dienen de aard van de openbaredienstverplichtingen en de daarvoor verleende beloning te worden vastgesteld in een openbaredienstcontract tussen de bevoegde instantie en de exploitant van openbare diensten. […]’
6
Overweging 19 van diezelfde verordening bepaalt:
‘Onderaanneming kan bijdragen aan een efficiënter openbaar personenvervoer en biedt de mogelijkheid tot deelname van andere ondernemingen dan de exploitanten van openbare diensten aan wie het openbaredienstcontract was gegund. De bevoegde instanties moeten echter, voor een optimaal gebruik van de openbare middelen, kunnen bepalen onder welke voorwaarden zij hun openbare personenvervoersdiensten in onderaanneming geven, in het bijzonder in het geval van diensten die worden verleend door een interne exploitant. Voorts mag het een onderaannemer niet onmogelijk worden gemaakt mee te dingen bij openbare aanbestedingen op het grondgebied van enige bevoegde instantie. Bij de keuze van een onderaannemer door de bevoegde instantie of haar interne exploitant dient het [Unie]recht te worden nageleefd.’
7
In artikel 1 van verordening nr. 1370/2007, met het opschrift ‘Doel en toepassingsgebied’, wordt bepaald:
- ‘1.
Deze verordening heeft tot doel vast te stellen op welke manier instanties die bevoegd zijn voor het openbaar personenvervoer er, in het licht van het [Unie]recht, voor kunnen zorgen dat, in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang toenemen en deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs.
Daartoe worden in deze verordening de voorwaarden gesteld waaronder de bevoegde instanties, wanneer zij een openbaredienstverplichting opleggen of daartoe een contract afsluiten, aan exploitanten van openbare diensten een compensatie voor de kosten en/of exclusieve rechten verlenen als tegenprestatie voor het vervullen van openbaredienstverplichtingen.
- 2.
Deze verordening is van toepassing op de nationale en internationale exploitatie van openbaar personenvervoer per spoor, met andere vormen van spoorvervoer en over de weg, met uitsluiting van diensten die hoofdzakelijk geëxploiteerd worden met het oog op de instandhouding van het historisch erfgoed of vanuit toeristisch oogpunt. […]
[…]’
8
Artikel 2 van deze verordening is als volgt geformuleerd:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a)
‘openbaar personenvervoer’: personenvervoersdiensten van algemeen economisch belang die op permanente en niet-discriminerende basis aan het publiek worden aangeboden;
- b)
‘bevoegde instantie’: overheid of groepering van overheden van één of meer lidstaten die bevoegd is/zijn om op te treden in het openbaar personenvervoer in een bepaald geografisch gebied, of elke andere entiteit die over deze bevoegdheid beschikt;
[…]
- i)
‘openbaredienstcontract’: een of meer juridisch bindende overeenkomsten tussen een bevoegde instantie en een exploitant van openbare diensten waarbij de exploitant van openbare diensten in het kader van de openbaredienstverplichtingen wordt belast met het beheer en de exploitatie van openbare personenvervoersdiensten. […]
[…]’
9
Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 bepaalt:
‘Wanneer een bevoegde instantie besluit aan een bepaalde exploitant een exclusief recht en/of een compensatie, van welke aard ook, toe te kennen voor de naleving van openbaredienstverplichtingen, is zij verplicht een openbaredienstcontract te sluiten.’
10
In artikel 4 van die verordening, met het opschrift ‘Verplichte inhoud van openbaredienstcontracten en algemene regels’, wordt bepaald:
- ‘1.
In openbaredienstcontracten […] wordt:
[…]
- b)
vooraf op objectieve en transparante wijze vastgesteld:
- i)
op basis van welke parameters de eventuele compensaties worden berekend, en
- ii)
wat de aard en omvang van eventuele exclusieve rechten is,
zodaning dat overcompensatie wordt voorkomen. […]
[…]
- 7.
Aanbestedingsdocumenten en openbaredienstcontracten duiden op transparante wijze aan of en in welke mate onderaanneming mag worden overwogen. Indien onderaannemers worden ingeschakeld, is de exploitant die overeenkomstig deze verordening belast is met het beheer en de verrichting van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer, verplicht een aanzienlijk deel van deze diensten zelf uit te voeren. Een openbaredienstcontract dat ontwerp, bouw en exploitatie van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer bestrijkt, mag toestaan dat de exploitatie van die diensten volledig door onderaannemers wordt verricht. In het openbaredienstcontract worden overeenkomstig de nationale wetgeving en het [Unie]recht de voorwaarden voor onderaanneming bepaald.’
11
Artikel 5 van voornoemde verordening, met opschrift ‘Gunning van openbaredienstcontracten’, is als volgt geformuleerd:
- ‘1.
Openbaredienstcontracten worden gegund volgens de voorschriften van deze verordening. Wat betreft openbaar personenvervoer per bus of tram zoals gedefinieerd in […] richtlijn[…] 2004/17/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB 2004, L 134, blz. 1)] of [richtlijn] 2004/18/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114)] worden opdrachten of overheidsopdrachten gegund overeenkomstig de procedures van die richtlijnen, voor zover deze opdrachten niet de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies zoals gedefinieerd in die richtlijnen. Wanneer opdrachten moeten worden gegund overeenkomstig […] richtlijn[…] 2004/17[…] of [richtlijn] 2004/18[…], zijn de leden 2 tot en met 6 van dit artikel niet van toepassing.
[…]’
12
Artikel 5, leden 2 tot en met 6, van verordening nr. 1370/2007 bevat regels betreffende de gunning van openbaredienstcontracten die afwijken van de Uniewetgeving inzake overheidsopdrachten. Met name artikel 5, lid 4, eerste alinea, van deze verordening bepaalt dat ‘[a]ls de nationale wetgeving het niet verbiedt, […] de bevoegde instanties [kunnen] opteren voor onderhandse gunning van openbaredienstcontracten met hetzij een geschatte gemiddelde jaarlijkse waarde van minder dan 1 000 000 EUR, hetzij een jaarlijks aantal kilometers openbaar personenvervoer dat lager ligt dan 300 000’.
13
Volgens artikel 1, lid 3, onder b), van richtlijn 2004/17 wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder het begrip ‘concessieovereenkomst voor werken’ verstaan: ‘een overeenkomst met dezelfde kenmerken als een opdracht voor werken, met uitzondering van het feit dat de tegenprestatie voor de uit te voeren werken bestaat hetzij in uitsluitend het recht het werk te exploiteren, hetzij in dit recht, gepaard gaande met een prijs’.
14
Artikel 1 van richtlijn 2004/18, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1336/2013 van de Commissie van 13 december 2013 (PB 2013, L 335, blz. 17) (hierna: ‘gewijzigde richtlijn 2004/18’), bepaalt:
- ‘1.
Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities in de leden 2 tot en met 15:
- 2.
- a)
‘Overheidsopdrachten’ zijn schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van deze richtlijn.
[…]
- d)
‘Overheidsopdrachten voor diensten’ zijn andere overheidsopdrachten dan overheidsopdrachten voor werken of leveringen, die betrekking hebben op het verrichten van de in bijlage II bedoelde diensten.
Een overheidsopdracht die zowel op producten als op diensten in de zin van bijlage II betrekking heeft, wordt als een ‘overheidsopdracht voor diensten’ beschouwd indien de waarde van de desbetreffende diensten hoger is dan die van de in de opdracht opgenomen producten.
Een overheidsopdracht die op de in bijlage II bedoelde diensten betrekking heeft en slechts bijkomstig ten opzichte van het hoofdvoorwerp van de opdracht werkzaamheden als bedoeld in bijlage I omvat, wordt als een overheidsopdracht voor diensten beschouwd.
[…]
- 4.
De ‘concessieovereenkomst voor diensten’ is een overeenkomst met dezelfde kenmerken als een overheidsopdracht voor diensten met uitzondering van het feit dat de tegenprestatie voor de te verlenen diensten bestaat hetzij uit uitsluitend het recht de dienst te exploiteren, hetzij uit dit recht, gepaard gaande met een prijs.
[…]’
15
Artikel 7 van gewijzigde richtlijn 2004/18, met het opschrift ‘Drempelbedragen voor overheidsopdrachten’, stelt de drempelbedragen van de geraamde waardes — exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) vast. Boven deze bedragen moet een opdracht worden gegund overeenkomstig de regels van deze richtlijn.
16
Die drempelbedragen worden regelmatig gewijzigd bij verordeningen van de Commissie, en aangepast aan de economische omstandigheden. Op de datum van bekendmaking van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van opdracht bedroeg de drempelwaarde voor door andere aanbestedende diensten dan centrale overheidsinstanties geplaatste overheidsopdrachten krachtens artikel 7, onder b), van gewijzigde richtlijn 2004/18, 207 000 EUR exclusief btw.
17
Artikel 20 van die richtlijn luidt:
‘De opdrachten voor het verlenen van de in bijlage II A vermelde diensten worden overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 55 geplaatst.’
18
In artikel 25 van voornoemde richtlijn, met het opschrift ‘Onderaanneming’, wordt bepaald:
‘In het bestek kan de aanbestedende dienst de inschrijver verzoeken, of door een lidstaat worden verplicht de inschrijver te verzoeken, om in zijn inschrijving aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt.
Deze mededeling laat de aansprakelijkheid van de leidende ondernemer onverlet.’
19
Een van de categorieën van diensten die worden opgesomd in bijlage II A bij diezelfde richtlijn, is categorie 2, die verwijst naar de volgende diensten:
‘Vervoer te land […], met inbegrip van vervoer per pantserwagen en koerier, met uitzondering van postvervoer’.
20
Artikel 90, lid 1, eerste zin, van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18 (PB 2014, L 94, blz. 65), bepaalt:
‘De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 18 april 2016 aan deze richtlijn te voldoen.’
21
In artikel 91, eerste alinea, van richtlijn 2014/24 wordt bepaald:
‘[Gewijzigde] [r]ichtlijn 2004/18/EG wordt ingetrokken met ingang van 18 april 2016.’
Feiten in het hoofdgeding en prejudiciële vragen
22
Op 7 maart 2015 hebben de aanbestedende diensten in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie, onder nummer 2015/S 047-081632, een aankondiging van opdracht bekendgemaakt voor het verrichten van diensten inzake openbaar personenvervoer per bus op bepaalde regionale lijnen. Volgens deze aankondiging van opdracht mochten de inschrijvers maximaal 30 % van de vervoersdiensten, gemeten in kilometers van de dienstregeling, uitbesteden aan onderaannemers.
23
Hörmann Reisen heeft beroep ingesteld bij de Vergabekammer Südbayern (voor overheidsopdrachten bevoegde kamer in de regio Zuid-Beieren, Duitsland), waarmee zij de rechtmatigheid van een dergelijke beperking van de onderaanneming aanvecht. Zij stelt dat deze beperking onverenigbaar is met gewijzigde richtlijn 2004/18 en voegt hieraan toe dat ofschoon artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007, inderdaad voorziet in de beperking van de uitbesteding aan onderaannemers, deze verordening ingevolge artikel 5, lid 1, ervan niet van toepassing is op de procedure in het hoofdgeding.
24
De aanbestedende diensten herinneren eraan dat artikel 5, lid 1, derde zin, van verordening nr. 1370/2007 bepaalt dat ‘[w]anneer opdrachten moeten worden gegund overeenkomstig […] richtlijn[…] 2004/17[…] of [richtlijn] 2004/18[…], […] de leden 2 tot en met 6 van dit artikel niet van toepassing [zijn]’. Deze diensten leiden hieruit af dat de andere bepalingen van deze verordening, en met name artikel 4, lid 7, daarvan, op dergelijke opdrachten van toepassing blijven. Ten slotte strookt de beperking van de uitbesteding aan onderaannemers tot 30 % van de prestatie, die in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van opdracht is opgelegd, volgens voornoemde diensten met de in laatstgenoemde bepaling genoemde verplichting, volgens welke de ondernemer ‘verplicht [is] een aanzienlijk deel van de[…] [diensten op het gebied van openbaar personenvervoer] zelf uit te voeren’.
25
De verwijzende rechter geeft aan dat het hoofdgeding in wezen betrekking heeft op de vraag of de aanbestedende diensten, onder toepassing van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 het recht hadden om in het kader van een krachtens artikel 5, lid 1, van deze verordening juncto gewijzigde richtlijn 2004/18 of richtlijn 2014/24 uitgevoerde gunningsprocedure, de gebruikmaking van onderaanneming te beperken tot 30 % van de desbetreffende prestatie, gemeten in kilometers van de dienstregeling.
26
Aangaande de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overheidsopdracht voor dienstverlening, preciseert de verwijzende rechter dat de waarde van deze opdracht de in artikel 7, onder b), eerste streepje, van gewijzigde richtlijn 2004/18 voorziene drempelwaarde — te weten 207 000 EUR exclusief btw — overschrijdt.
27
In deze omstandigheden heeft de Vergabekammer Südbayern (voor overheidsopdrachten bevoegde kamer in de regio Zuid-Beieren) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Zijn bij een gunningsprocedure op grond van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 juncto [gewijzigde] richtlijn 2004/18 of richtlijn 2014/24, in beginsel alleen de voorschriften van deze richtlijnen toepasselijk, zodat van genoemde richtlijnen afwijkende voorschriften in verordening nr. 1370/2007 buiten toepassing moeten blijven?
- 2)
Moet de toelaatbaarheid van onderaanneming in het kader van een krachtens artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 juncto [gewijzigde] richtlijn 2004/18 of richtlijn 2014/24 uitgevoerde gunningsprocedure bijgevolg uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof met betrekking tot [gewijzigde] richtlijn 2004/18 ontwikkelde regels en aan de hand van artikel 63, lid 2, van richtlijn 2014/24 of kan een aanbestedende dienst bij een dergelijke gunning, in afwijking van deze regels, ook een percentage zelf te verrichten diensten overeenkomstig artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 (gemeten in kilometers van de dienstregeling) voor de inschrijvers vastleggen?
- 3)
Voor het geval dat artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 van toepassing is op gunningsprocedures op grond van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 juncto [gewijzigde] richtlijn 2004/18 of richtlijn 2014/24, heeft de aanbestedende dienst dan, gezien overweging 19 van verordening nr. 1370/2007, bij de vastlegging van het gedeelte zelf te verrichten diensten de vrije keuze, zodat het vereiste van een aandeel zelf te verrichten diensten van 70 %, gemeten in kilometers van de dienstregeling, dat door de opdrachtgever wordt vastgesteld, gerechtvaardigd kan zijn?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Opmerkingen vooraf
28
Opgemerkt zij, ten eerste, dat het Hof de Vergabekammer bei der Bezirksregierung Arnsberg (voor overheidsopdrachten bevoegde kamer van de regionale bestuursautoriteit van Arnsberg, Duitsland) reeds heeft gekwalificeerd als een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU (arrest van 18 september 2014, Bundesdruckerei, C-549/13, EU:C:2014:2235, punten 20–23).
29
Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt nergens dat die kwalificatie niet ook zou kunnen worden toegekend aan de Vergabekammer Südbayern (voor overheidsopdrachten bevoegde kamer in de regio Zuid-Beieren).
30
Ten tweede dient erop te worden gewezen dat de verwijzende rechter in de prejudiciële vragen niet alleen verwijst naar verordening nr. 1370/2007 en [gewijzigde] richtlijn 2004/18, maar ook naar richtlijn 2014/24.
31
Wat de toepasselijkheid van richtlijn 2014/24 betreft, dient te worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van opdracht bekend was gemaakt op 7 maart 2015, dat wil zeggen vóór de datum waarop de termijn voor omzetting van de relevante bepalingen van richtlijn 2014/24 was verstreken, welke datum krachtens artikel 90, lid 1, van deze richtlijn was vastgesteld op 18 april 2016.
32
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is de toepasselijke richtlijn in beginsel die welke van kracht is op het tijdstip waarop de aanbestedende dienst kiest welk type procedure hij zal volgen en definitief uitmaakt of er voor de gunning van een overheidsopdracht een verplichting bestaat om een voorafgaande oproep tot mededinging te doen. Niet van toepassing zijn daarentegen de bepalingen van een richtlijn waarvan de omzettingstermijn na dat moment is verstreken (arrest van 7 april 2016, Partner Apelski Dariusz, C-324/14, EU:C:2016:214, punt 83 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Bijgevolg is richtlijn 2014/24 ratione temporis niet van toepassing op het hoofdgeding.
Eerste en tweede vraag
34
Met zijn eerste en tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat bij een gunningsprocedure voor een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus, artikel 4, lid 7, van die verordening op deze opdracht van toepassing blijft.
35
Volgens de verwijzingsbeslissing heeft de in het hoofdgeding aan de orde zijnde opdracht betrekking op openbaar personenvervoer over de weg, in de zin van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1370/2007. De opdracht betreft openbaar personenvervoer per bus als bedoeld in artikel 5, lid 1, van deze verordening, zonder evenwel de vorm aan te nemen van een contract voor dienstenconcessies.
36
Ingevolge artikel 5, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 1370/2007 moet een contract als dat wat in het hoofdgeding aan de orde is, in beginsel worden gegund volgens de voorschriften van deze verordening.
37
Wanneer een contract evenwel niet de vorm aanneemt van een contract voor dienstenconcessies, zoals gedefinieerd in richtlijn 2004/17 of in gewijzigde richtlijn 2004/18, wordt de opdracht voor openbaar personenvervoer per bus ingevolge artikel 5, lid 1, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 gegund overeenkomstig de in deze richtlijnen voorziene procedures.
38
Bovendien bepaalt artikel 5, lid 1, derde zin, van verordening nr. 1370/2007 dat in een dergelijk geval van gunning van een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus ‘de leden 2 tot en met 6 van dit artikel niet van toepassing [zijn]’.
39
Vastgesteld moet dus worden dat artikel 5, lid 1, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 een afwijking bevat op de in artikel 5, lid 1, eerste zin, van deze verordening vastgelegde algemene regel, en dat de exacte reikwijdte van deze afwijking vervolgens is gepreciseerd in artikel 5, lid 1, derde zin, van voornoemde verordening, waarin de niet-toepasselijkheid van artikel 5, leden 2 tot en met 6, daarvan tot uitdrukking is gebracht.
40
Geen enkele andere bepaling van dat artikel 5 of van verordening nr. 1370/2007 breidt de reikwijdte van voornoemde afwijking verder uit.
41
Hieruit volgt dat voor de gunning van een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, enkel de bepalingen van artikel 5, leden 2 tot en met 6, van verordening nr. 1370/2007 niet van toepassing zijn, terwijl de andere bepalingen van deze verordening van toepassing blijven.
42
Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 van toepassing is in het geval van een onder artikel 5, lid 1, van deze verordening vallende gunning van een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus.
43
Voor die slotsom is steun te vinden in het doel van verordening nr. 1370/2007.
44
Volgens artikel 1, lid 1, eerste alinea, van voornoemde verordening heeft deze immers tot doel ‘vast te stellen op welke manier instanties die bevoegd zijn voor het openbaar personenvervoer er, in het licht van het [Unie]recht, voor kunnen zorgen dat, in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang toenemen en deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs’.
45
Het feit dat verordening nr. 1370/2007 naar haar aard beoogt te voorzien in manieren om in te grijpen in de algemene regelingen voor overheidsopdrachten, houdt in dat zij speciale regels bevat in verhouding tot deze algemene regelingen.
46
Dienaangaande zij opgemerkt dat gewijzigde richtlijn 2004/18 van algemene toepassing is, terwijl verordening nr. 1370/2007 enkel betrekking heeft op openbaar personenvervoer per spoor en over de weg.
47
Aangezien zowel artikel 4, lid 7, van die verordening als artikel 25 van gewijzigde richtlijn 2004/18 regels bevat inzake onderaanneming, moet worden geoordeeld dat de eerste bepaling een speciale regel bevat in verhouding tot de regels waarin de tweede bepaling voorziet, en derhalve als lex specialis voorrang heeft op deze regels.
48
Onder deze omstandigheden moet op de eerste en tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat bij een gunningsprocedure voor een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus, artikel 4, lid 7, van die verordening op deze opdracht van toepassing blijft.
Derde vraag
49
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat het aandeel van de diensten dat de exploitant die is belast met het beheer en de exploitatie van een openbare personenvervoersdienst per bus als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zelf dient te verrichten, door de aanbestedende dienst wordt vastgesteld op 70 %.
50
Krachtens artikel 4, lid 7, eerste zin, van verordening nr. 1370/2007 duiden aanbestedingsdocumenten en openbaredienstcontracten op transparante wijze aan of en in welke mate onderaanneming mag worden overwogen.
51
Hieruit vloeit voort dat de Uniewetgever, wat de onderaanneming van het beheer en de exploitatie van een onder die verordening vallende openbare vervoersdienst betreft, aan de bevoegde autoriteiten een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft toegekend.
52
In dit verband moet worden opgemerkt dat, aangezien het een aanbestedende dienst vrij staat om bij plaatsing van een opdracht overeenkomstig artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 degene aan wie de opdracht is gegund te verbieden een openbare personenvervoersdienst per bus in onderaanneming te geven, de in het vorige punt genoemde ruime beoordelingbevoegdheid de mogelijkheid omvat om onderaanneming voor slechts een deel van een opdracht te verbieden.
53
Bovendien staat, wanneer de onderaanneming wordt overwogen in het kader van het beheer en de verrichting van diensten van openbaar personenvervoer per bus, artikel 4, lid 7, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 niet toe dat de desbetreffende opdracht volledig door onderaannemers wordt verricht, aangezien hierin wordt bepaald dat de exploitant die belast is met het beheer en de verrichting van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer verplicht is om een aanzienlijk deel van deze diensten zelf uit te voeren. Enkel in het geval waarin het openbaredienstcontract tegelijkertijd ontwerp, bouw en exploitatie van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer bestrijkt, mag overeenkomstig artikel 4, lid 7, derde zin, van deze verordening worden toegestaan dat de exploitatie van die diensten volledig door onderaannemers wordt verricht.
54
Hieruit volgt dat artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 zich er niet tegen verzet dat de aanbestedende dienst de mogelijkheid om in het kader van een opdracht als die welke in het hoofdgeding aan de orde is gebruik te maken van onderaanneming, in aanzienlijke mate beperkt.
55
In casu vormt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van opdracht een document waarin wordt opgeroepen tot mededinging en dat, zoals ondubbelzinnig blijkt uit de verwijzingsbeslissing, op transparante wijze preciseert dat de gebruikmaking van onderaanneming is beperkt tot een aandeel van 30 % van de prestatie, gemeten in kilometers van de dienstregeling.
56
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat een dergelijke beperking de door artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 aan de bevoegde autoriteiten toegekende beoordelingsbevoegdheid niet overschrijdt.
57
Derhalve dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat het aandeel van de diensten dat de exploitant die is belast met het beheer en de exploitatie van een openbare personenvervoersdienst per bus als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zelf dient te verrichten, door de aanbestedende dienst wordt vastgesteld op 70 %.
Kosten
58
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat bij een gunningsprocedure voor een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus, artikel 4, lid 7, van die verordening op deze opdracht van toepassing blijft.
- 2)
Artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat het aandeel van de diensten dat de exploitant die is belast met het beheer en de exploitatie van een openbare personenvervoersdienst per bus als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, zelf dient te verrichten, door de aanbestedende dienst wordt vastgesteld op 70 %.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑10‑2016
Conclusie 28‑06‑2016
E. Sharpston
Partij(en)
Zaak C-292/151.
Hörmann Reisen GmbH
tegen
Stadt Augsburg
Landkreis Augsburg
[verzoek van de Vergabekammer Südbayern (kamer voor overheidsopdrachten Südbayern, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
1.
Volgens richtlijn 2004/18/EG2. mogen aanbestedende diensten alleen in zeer uitzonderlijke gevallen beperkingen stellen aan onderaanneming.3. Dit is in overeenstemming met de doelstelling van de Unierechtelijke voorschriften inzake overheidsopdrachten om de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot overheidsopdrachten te bevorderen en zo bij te dragen tot de mededinging op die markt. Daarentegen heeft de wetgever specifieke voorschriften inzake onderaanneming vastgesteld in verordening (EG) nr. 1370/20074., waarin is bepaald welke maatregelen de bevoegde autoriteiten kunnen nemen om efficiëntere openbaarvervoerdiensten van algemeen belang te waarborgen. Teneinde een optimaal gebruik van overheidsmiddelen te garanderen, staat het de bevoegde autoriteiten volgens verordening nr. 1370/2007 vrij te bepalen of dergelijke diensten al dan niet in onderaanneming gegeven mogen worden. In het eerste geval is de geselecteerde exploitant volgens de verordening desalniettemin verplicht om ‘een aanzienlijk deel’ van die diensten zelf uit te voeren (hierna: ‘verplichting om de diensten zelf uit te voeren’). In deze prejudiciële procedure wordt het Hof ten eerste verzocht te onderzoeken of deze specifieke voorschriften van toepassing zijn op opdrachten voor openbaar personenvervoer per bus, die volgens verordening nr. 1370/2007 moeten worden gegund overeenkomstig richtlijn 2004/18. Tevens wenst de verwijzende rechter duidelijkheid te krijgen over de reikwijdte van de in die verordening vastgestelde verplichting om de diensten zelf uit te voeren.
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 2004/18
2.
Richtlijn 2004/18 coördineert procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten boven een bepaalde waarde.5. De richtlijn moet waarborgen dat bij de gunning van opdrachten door nationale, regionale en lokale overheidsinstanties en andere publiekrechtelijke instellingen beginselen zoals ‘gelijke behandeling, het discriminatieverbod, wederzijdse erkenning, evenredigheid en transparantie’ worden geëerbiedigd. Tevens is zij erop gericht ‘daadwerkelijke mededinging op het gebied van overheidsopdrachten te garanderen’.6. Om de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot overheidsopdrachten te bevorderen, voorziet de richtlijn in bepalingen over onderaanneming.7.
3.
In artikel 1, lid 2, onder a), zijn ‘overheidsopdrachten’ gedefinieerd als ‘schriftelijke overeenkomsten onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten zijn gesloten en betrekking hebben op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van [richtlijn 2004/18]’. Volgens artikel 1, lid 2, onder d), worden onder ‘overheidsopdrachten voor diensten’ verstaan ‘andere overheidsopdrachten dan overheidsopdrachten voor werken of leveringen, die betrekking hebben op het verrichten van de in bijlage II bedoelde diensten’, dus ook ‘vervoer te land’8.. Overeenkomstig artikel 1, lid 4, is een ‘concessieovereenkomst voor diensten’ een ‘overeenkomst met dezelfde kenmerken als een overheidsopdracht voor diensten met uitzondering van het feit dat de tegenprestatie voor de te verlenen diensten bestaat hetzij uit uitsluitend het recht de dienst te exploiteren, hetzij uit dit recht, gepaard gaande met een prijs’.
4.
Volgens artikel 25 (‘Onderaanneming’) ‘kan de aanbestedende dienst de inschrijver [in het bestek] verzoeken, of door een lidstaat worden verplicht de inschrijver [daarin] te verzoeken, om in zijn inschrijving aan te geven welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is aan derden in onderaanneming te geven en welke onderaannemers hij voorstelt’.
Verordening nr. 1370/2007
5.
Volgens overweging 9 van verordening nr. 1307/2007 moeten de bevoegde instanties, ‘[o]m het openbaar personenvervoer zo goed mogelijk te kunnen afstemmen op de behoeften van het publiek, binnen het kader van deze verordening, vrij […] kunnen kiezen met welke exploitanten van openbare diensten zij samenwerken, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de kleine en middelgrote ondernemingen’. In die overweging wordt voorts het volgende benadrukt: ‘Teneinde te garanderen dat de beginselen inzake transparantie, gelijke behandeling van concurrerende exploitanten en evenredigheid worden nageleefd bij de verlening van compensaties of exclusieve rechten, dienen de aard van de openbaredienstverplichtingen en de daarvoor verleende beloning te worden vastgesteld in een openbaredienstcontract tussen de bevoegde instantie en de exploitant van openbare diensten.’
6.
In overweging 19 wordt inzonderheid gesteld dat ‘[o]nderaanneming kan bijdragen aan een efficiënter openbaar personenvervoer en […] de mogelijkheid [biedt] tot deelname van andere ondernemingen dan de exploitanten van openbare diensten aan wie het openbaredienstcontract was gegund. De bevoegde instanties moeten echter, voor een optimaal gebruik van de openbare middelen, kunnen bepalen onder welke voorwaarden zij hun openbare personenvervoersdiensten in onderaanneming geven, in het bijzonder in het geval van diensten die worden verleend door een interne exploitant.’
7.
Volgens artikel 1, lid 1, heeft verordening nr. 1370/2007 ‘tot doel vast te stellen op welke manier instanties die bevoegd zijn voor het openbaar personenvervoer er, in het licht van het [Unierecht], voor kunnen zorgen dat, in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang toenemen en deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs’. Daartoe worden in de verordening ‘de voorwaarden gesteld waaronder de bevoegde instanties, wanneer zij een openbaredienstverplichting opleggen of daartoe een contract afsluiten, aan exploitanten van openbare diensten een compensatie voor de kosten en/of exclusieve rechten verlenen als tegenprestatie voor het vervullen van openbaredienstverplichtingen’.
8.
Overeenkomstig artikel 1, lid 2, is verordening nr. 1370/2007 ‘van toepassing op de nationale en internationale exploitatie van openbaar personenvervoer per spoor, met andere vormen van spoorvervoer en over de weg, met uitsluiting van diensten die hoofdzakelijk geëxploiteerd worden met het oog op de instandhouding van het historisch erfgoed of vanuit toeristisch oogpunt’.
9.
Artikel 2 bevat de volgende begripsomschrijvingen:
- ‘a)
‘openbaar personenvervoer’: personenvervoersdiensten van algemeen economisch belang die op permanente en niet-discriminerende basis aan het publiek worden aangeboden;
- b)
‘bevoegde instantie’: overheid of groepering van overheden van één of meer lidstaten die bevoegd is/zijn om op te treden in het openbaar personenvervoer in een bepaald geografisch gebied, of elke andere entiteit die over deze bevoegdheid beschikt;
[…]
- i)
‘openbaredienstcontract’: een of meer juridisch bindende overeenkomsten tussen een bevoegde instantie en een exploitant van openbare diensten waarbij de exploitant van openbare diensten in het kader van de openbaredienstverplichtingen wordt belast met het beheer en de exploitatie van openbare personenvervoersdiensten; […]’
10.
Artikel 3, lid 1, bepaalt: ‘Wanneer een bevoegde instantie besluit aan een bepaalde exploitant een exclusief recht en/of een compensatie, van welke aard ook, toe te kennen voor de naleving van openbaredienstverplichtingen, is zij verplicht een openbaredienstcontract te sluiten.’
11.
Artikel 4, getiteld ‘Verplichte inhoud van openbaredienstcontracten en algemene regels’, bepaalt in het bijzonder:
- ‘1.
In openbaredienstcontracten […] wordt:
[…]
- b)
vooraf op objectieve en transparante wijze vastgesteld
- i)
op basis van welke parameters de eventuele compensaties worden berekend, en
- ii)
wat de aard en omvang van eventuele exclusieve rechten is,
[zo]dat overcompensatie wordt voorkomen. […]
[…]
- 7.
Aanbestedingsdocumenten en openbaredienstcontracten duiden op transparante wijze aan of en in welke mate onderaanneming mag worden overwogen. Indien onderaannemers worden ingeschakeld, is de exploitant die overeenkomstig deze verordening belast is met het beheer en de verrichting van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer, verplicht een aanzienlijk deel van deze diensten zelf uit te voeren. Een openbaredienstcontract dat ontwerp, bouw en exploitatie van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer bestrijkt, mag toestaan dat de exploitatie van die diensten volledig door onderaannemers wordt verricht. In het openbaredienstcontract worden overeenkomstig de nationale wetgeving en het [Unierecht] de voorwaarden voor onderaanneming bepaald.’
12.
Artikel 5, getiteld ‘Gunning van openbaredienstcontracten’, bepaalt:
- ‘1.
Openbaredienstcontracten worden gegund volgens de voorschriften van deze verordening. Wat betreft openbaar personenvervoer per bus of tram zoals gedefinieerd in de richtlijnen 2004/17/EG of 2004/18/EG worden opdrachten of overheidsopdrachten gegund overeenkomstig de procedures van die richtlijnen, voor zover deze opdrachten niet de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies zoals gedefinieerd in die richtlijnen. Wanneer opdrachten moeten worden gegund overeenkomstig de richtlijnen 2004/17/EG of 2004/18/EG, zijn de leden 2 tot en met 4 niet van toepassing.’
13.
Artikel 5, leden 2 tot en met 6, bevat regels betreffende de gunning van openbaredienstcontracten die afwijken van de Uniewetgeving inzake overheidsopdrachten. Zo is onder meer het volgende bepaald: ‘Als de nationale wetgeving het niet verbiedt, kunnen de bevoegde instanties opteren voor onderhandse gunning van openbaredienstcontracten met hetzij een geschatte gemiddelde jaarlijkse waarde van minder dan 1 000 000 EUR, hetzij een jaarlijks aantal kilometers openbaar personenvervoer dat lager ligt dan 300 000.’9.
14.
In artikel 8, lid 2, is een overgangsperiode vastgelegd voor de toepassing van artikel 5. Weliswaar is artikel 5 pas vanaf 3 december 2019 van toepassing op de gunning van openbaredienstcontracten voor vervoer per spoor en over de weg, maar de lidstaten zijn gehouden om tijdens de overgangsperiode geleidelijk aan die bepaling te voldoen, teneinde te vermijden dat zich ernstige structurele problemen voordoen.10. Artikel 8, lid 2, tweede alinea, lid 3 en lid 4 van verordening nr. 1370/2007 bevat nadere bepalingen betreffende dit vereiste voor de overgangsperiode. Uit de laatste zin van artikel 8, lid 1, volgt evenwel dat artikel 8, leden 2 tot en met 4, niet van toepassing is op openbaredienstcontracten voor openbaar personenvervoer per bus als bedoeld in artikel 5, lid 1.
Feiten, procedure en prejudiciële vragen
15.
Op 7 maart 2015 hebben de Stadt Augsburg (het stadsbestuur van Augsburg) en de Landkreis Augsburg (het bestuur van het district Augsburg) (hierna gezamenlijk: ‘aanbestedende instanties’) in het Publicatieblad van de Europese Unie een aankondiging van een opdracht bekendgemaakt voor diensten op het gebied van personenvervoer met bussen [‘Linienbündel Lech-Nord’ (lijnennet Lech-Nord)].11. Volgens die aankondiging mochten de bieders maximaal 30 % van de vervoerdiensten (gemeten in gereden kilometers) uitbesteden aan onderaannemers.
16.
Hörmann Reisen GmbH is een in Duitsland gevestigd mkb-bedrijf in de vervoersector. Om succesvol aan de aanbestedingsprocedure deel te kunnen nemen, zou het bedrijf in grotere mate van onderaanneming gebruik moeten maken dan volgens de aankondiging van de opdracht is toegestaan.
17.
Hörmann Reisen maakte daarom bezwaar tegen de beperking op onderaanbesteding bij de Vergabekammer Südbayern (kamer voor overheidsopdrachten voor de regio Südbayern). Het bedrijf stelt dat verordening nr. 1370/2007 overeenkomstig artikel 5, lid 1, ervan in casu niet van toepassing is en dat de beperking op onderaanneming in strijd is met richtlijn 2004/18. De aanbestedende instanties voeren daarentegen aan dat verordening nr. 1370/2007 in casu wel van toepassing is en dat het op grond van artikel 4, lid 7, van die verordening wel degelijk was toegestaan om beperkingen aan onderaanneming te stellen. De door hen gestelde voorwaarde van een aandeel zelf te verrichten diensten van ten minste 70 % is volgens hen in overeenstemming met de verplichting dat de geselecteerde exploitant ‘een aanzienlijk deel’ van de betrokken openbaarvervoerdiensten zelf uitvoert.
18.
Aangezien de uitkomst van het geding voor de Vergabekammer Südbayern afhankelijk is van de vraag welke EU-voorschriften van toepassing zijn op de onderhavige aanbestedingsprocedure, heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘a)
Zijn op een gunningsprocedure op grond van artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr.1370/2007 juncto richtlijn 2004/18/EG dan wel richtlijn 2014/24/EU in beginsel alleen de voorschriften van deze richtlijnen toepasselijk, zodat van genoemde richtlijnen afwijkende voorschriften in verordening (EG) nr.1370/2007 buiten toepassing moeten blijven?
- b)
Moet de toelaatbaarheid van onderaanneming in het kader van een [dergelijke] gunningsprocedure […] bijgevolg uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van de door Hof met betrekking tot richtlijn 2004/18/EG ontwikkelde regels en aan de hand van artikel 63, lid 2, van richtlijn 2014/24/EU of kan een gunnende dienst bij een dergelijke gunning daarvan afwijkend ook een percentage zelf te verrichten diensten overeenkomstig artikel 4, lid 7, van verordening (EG) nr. 1370/2007 (gemeten in kilometers van de dienstregeling) vastleggen?
- c)
Voor het geval dat artikel 4, lid 7, […] van toepassing is op een gunningsprocedure op grond van artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 1370/2007 juncto richtlijn 2004/18/EG dan wel richtlijn 2014/24/EU, heeft de gunnende dienst dan, gezien overweging 19 van [die verordening], bij de vastlegging van het gedeelte zelf te verrichten diensten de vrije keuze, zodat het vereiste van een aandeel zelf te verrichten diensten van 70 %, gemeten in kilometers van de dienstregeling, dat door de opdrachtgever wordt vastgesteld, gerechtvaardigd kan zijn?’
19.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Hörmann Reisen, de aanbestedende instanties en de Europese Commissie. Er is niet om een mondelinge behandeling verzocht en deze heeft ook niet plaatsgevonden.
Beoordeling
Inleidende opmerkingen
20.
De Vergabekammer Südbayern is een ‘rechterlijke instantie’ in de zin van artikel 267 VWEU en is daarom bevoegd het Hof prejudiciële vragen te stellen.12.
21.
De aanbestedende instanties en de Commissie verwijzen in hun opmerkingen naar richtlijn 2004/18 en richtlijn 2004/17.13. Richtlijn 2004/17, die gewoonlijk wordt aangeduid als de ‘sectorrichtlijn’14., is volgens hen alleen van toepassing op een situatie als die in het hoofdgeding indien de aanbestedende instanties zelf openbaarvervoerdiensten in de zin van artikel 5 van die richtlijn aanbieden.15. Het Hof beschikt echter over onvoldoende informatie om te kunnen bepalen of aan die voorwaarde is voldaan en of, ook al mocht dit het geval zijn, de feiten van dien aard zijn dat artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/17 de toepassing van die richtlijn uitsluit.16. Bovendien wordt richtlijn 2004/17 in de prejudiciële vragen niet genoemd. Ik zal deze richtlijn daarom verder buiten beschouwing laten.
22.
De verwijzende rechter verzoekt het Hof om aanwijzingen voor de uitlegging van artikel 4, lid 7, en artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 juncto richtlijn 2004/18 dan wel richtlijn 2014/24. Volgens vaste rechtspraak is echter de toepasselijke richtlijn in beginsel die welke van kracht was op het tijdstip waarop de aanbestedende dienst kiest welk type procedure hij zal volgen en definitief uitmaakt of er voor de gunning van een overheidsopdracht een verplichting bestaat om een voorafgaande oproep tot mededinging te doen. Niet van toepassing zijn daarentegen de bepalingen van een richtlijn waarvan de omzettingstermijn pas na dat moment is verstreken.17. Het Hof heeft dan ook onlangs geoordeeld dat indien richtlijn 2014/24 zou worden toegepast vóór het verstrijken van de omzettingstermijn ervan, de lidstaten, net als de aanbestedende diensten en de ondernemers, onvoldoende tijd zouden hebben om zich aan te passen aan de bij die richtlijn ingevoerde nieuwe bepalingen.18. Dit is inzonderheid van belang in het geval van onderaanneming, aangezien in dit opzicht in artikel 63, lid 2, van richtlijn 2014/24 aanzienlijke wijzigingen worden ingevoerd ten opzichte van artikel 25 van richtlijn 2004/18.19. In casu werd de aankondiging van de opdracht op 7 maart 2015 bekendgemaakt, dat wil zeggen meer dan een jaar vóór de uiterste datum voor de omzetting van richtlijn 2014/24. Bijgevolg is richtlijn 2014/24 ratione temporis niet van toepassing op het hoofdgeding, zodat ik de vragen van de verwijzende rechter alleen tegen de achtergrond van verordening nr. 1370/2007 en richtlijn 2004/18 zal behandelen.
23.
De verwijzende rechter verstrekt geen informatie over de waarde van het onderhavige openbaredienstcontract. Uit de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie blijkt echter dat de opdracht busvervoerdiensten met een omvang van 639 000 kilometer behelsde.20. Mijns inziens heeft de Commissie waarschijnlijk terecht geconcludeerd dat de waarde van de opdracht de toepasselijkheidsdrempel van richtlijn 2004/18 overschrijdt.21. Uiteindelijk zal evenwel de verwijzende rechter moeten nagaan of dit het geval is.
24.
Met zijn eerste en tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de openbaarvervoerdiensten per bus die het voorwerp zijn van de onderhavige overheidsopdracht onder de specifieke bepalingen inzake onderaanneming van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 vallen, ook al moet die opdracht worden gegund overeenkomstig richtlijn 2004/18. Daarom zal ik deze vragen hier samen behandelen. De derde vraag staat los hiervan en heeft betrekking op de reikwijdte van de in artikel 4, lid 7, vastgestelde verplichting om de diensten zelf uit te voeren. Ik zal deze vraag daarom apart behandelen.
Vragen 1 en 2: Is een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus of tram onderworpen aan de specifieke voorschriften inzake onderaanneming van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007?
25.
Onbetwist is dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overheidsopdracht betrekking heeft op openbaar personenvervoer over de weg in de zin van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1370/2007. Vast staat eveneens dat de opdracht ‘openbaar personenvervoer per bus’ behelst in de zin van artikel 5, lid 1, van die verordening.
26.
De verwijzing in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 naar de gunningsprocedures van de aanbestedingsrichtlijnen geldt niet voor dienstenconcessies zoals gedefinieerd in die richtlijnen.22. Het Hof heeft eerder uit die definities afgeleid dat een opdracht voor diensteneen tegenprestatie behelst die door de aanbestedende dienst rechtstreeks aan de dienstverrichter wordt betaald, terwijl bij een concessieovereenkomst voor diensten de tegenprestatie voor de dienstverlening bestaat in het recht om de dienst (al dan niet tegen een vastgestelde prijs) te exploiteren.23. In casu komt uit de aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie naar voren dat de winnende inschrijver op maandelijkse basis betalingen zal ontvangen van de aanbestedende instanties.24. Hoewel het uiteindelijk aan de verwijzende rechter is om dit te verifiëren, ben ik van mening dat het Hof ervan dient uit te gaan dat het onderhavige openbaredienstcontract geen contract voor een dienstenconcessie vormt in de zin van richtlijn 2004/18.
27.
Hieruit volgt dat de in geding zijnde opdracht op grond van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 moet worden gegund overeenkomstig richtlijn 2004/18, en niet overeenkomstig de bijzondere gunningsvoorschriften van artikel 5, leden 2 tot en met 6, of de overgangsbepalingen van artikel 8, leden 2 tot en met 4, van die verordening.25.
28.
Betekent dit dat de specifieke voorschriften inzake onderaanneming van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 niet van toepassing zijn op die opdracht?
29.
Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 onder de loep nemen. Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt.26.
30.
Wat ten eerste de bewoordingen van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 betreft, blijkt uit de eerste zin van die bepaling dat opdrachten voor openbaarvervoerdiensten moeten worden gegund ‘volgens de voorschriften van [die] verordening’.
31.
De tweede zin voorziet in een afwijking van de bepaling in de eerste zin voor wat betreft opdrachten voor openbaar personenvervoer per bus of tram die niet de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies, terwijl de derde zin de reikwijdte van die afwijking preciseert: wanneer opdrachten moeten worden gegund overeenkomstig richtlijn 2004/17 of richtlijn 2004/18, ‘zijn de leden 2 tot en met 6 van [artikel 5] niet van toepassing’. De afwijking in artikel 5, lid 1, tweede zin, heeft dus uitsluitend betrekking op de in die leden vastgestelde bijzondere voorschriften inzake gunningsprocedures. De derde zin zou overbodig zijn indien de wetgever had beoogd om andere opdrachten voor openbaar personenvervoer per bus of tram dan contracten voor dienstenconcessies uit te sluiten van de werkingssfeer van de andere bepalingen van verordening nr. 1370/2007, met inbegrip van de bepalingen inzake onderaanneming van artikel 4, lid 7. In een situatie zoals die in het hoofdgeding is artikel 4 dus een lex specialis met betrekking tot de voorschriften inzake onderaanneming die gelden in het kader van richtlijn 2004/18.
32.
Anders dan Hörmann Reisen stelt, is die uitlegging niet in tegenspraak met de zinsnede ‘de exploitant die overeenkomstig [verordening nr. 1370/2007] belast is met het beheer en de verrichting van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer’ in artikel 4, lid 7.27. Artikel 5, lid 1, heeft namelijk niet ten doel om openbaarvervoerdiensten per bus of tram in het algemeen uit te sluiten van de werkingssfeer van de verordening, maar voorziet in een veel beperktere afwijking. Verordening nr. 1370/2007 regelt derhalve de gunning van opdrachten voor dergelijke vervoerdiensten aan exploitanten van openbare diensten28., met die beperkte afwijking als enig voorbehoud.
33.
Die uitlegging wordt verder bevestigd door de context van artikel 5, lid 1. De afwijking voor openbaarvervoerdiensten per bus of tram maakt deel uit van een bepaling betreffende de ‘Gunning van openbaredienstcontracten’. In verordening nr. 1370/2007 wordt die kwestie dus duidelijk afgebakend van onder meer de ‘Verplichte inhoud van openbaredienstcontracten en algemene regels’, die het voorwerp zijn van artikel 4.
34.
Bovendien strookt mijn conclusie met de werkingssfeer van verordening nr. 1370/2007, zoals omschreven in artikel 1, lid 2. Volgens die bepaling is de verordening onder meer van toepassing op ‘de nationale en internationale exploitatie van openbaar personenvervoer […] over de weg […]’. Die bewoordingen, in samenhang gelezen met artikel 5, lid 1, bevestigen overduidelijk dat de wetgever geenszins de bedoeling had om andere opdrachten voor openbaar personenvervoer per bus of tram dan contracten voor dienstenconcessies in het algemeen uit te sluiten van de werkingssfeer van verordening nr. 1370/2007.
35.
Tot slot strookt deze uitlegging met de doelstelling van de verordening om de aanbestedende instanties in staat te stellen ervoor te zorgen dat in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang — zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde openbaarvervoerdiensten per bus of tram — toenemen en dat deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs.29.
36.
Volgens overweging 9 van verordening nr. 1370/2007 kan die doelstelling alleen worden verwezenlijkt indien de bevoegde autoriteiten, binnen het kader van die verordening, vrij kunnen kiezen met welke exploitanten van openbare diensten zij samenwerken, rekening houdend met de belangen van de kleine en middelgrote ondernemingen. De Uniewetgever heeft dus weliswaar erkend dat onderaanneming kan bijdragen tot een efficiënter openbaar personenvervoer, maar ook dat de bevoegde autoriteiten met het oog op een optimaal gebruik van overheidsmiddelen ‘moeten […] kunnen bepalen onder welke voorwaarden zij hun openbare personenvervoersdiensten in onderaanneming geven’. Daarom biedt artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 de bevoegde autoriteiten de nodige speelruimte om naargelang de omstandigheden te bepalen of onderaanneming kan bijdragen tot zo efficiënt mogelijke openbaarvervoerdiensten van algemeen belang.30.
37.
Mijns inziens duidt niets in de verordening erop dat de Uniewetgever de bedoeling had de bevoegde autoriteiten een soortgelijke speelruimte te ontzeggen bij het plaatsen van opdrachten voor openbaar personenvervoer per bus die niet de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies.
38.
Ik kom derhalve tot de conclusie dat artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een overheidsopdracht voor openbaar personenvervoer per bus, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die niet de vorm aanneemt van een contract voor een dienstenconcessie als gedefinieerd in richtlijn 2004/18 en die moet worden gegund overeenkomstig die richtlijn, is geregeld door verordening nr. 1370/2007, met uitzondering van de voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten in artikel 5, leden 2 tot en met 6, van die verordening. Een dergelijke opdracht valt dus onder de specifieke voorschriften inzake onderaanneming van artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007.
Vraag 3: Hoe ver strekt de reikwijdte van de in artikel 4, lid 7, van verordening nr. 1370/2007 vervatte verplichting om de diensten zelf uit te voeren?
39.
Bij artikel 4, lid 7, zijn drie algemene vereisten inzake onderaanneming vastgesteld. Ten eerste moeten zij ‘op transparante wijze’ aangeven of en in welke mate onderaanneming mag worden overwogen. Ten tweede moet, indien onderaannemers worden ingeschakeld, de winnende inschrijver desalniettemin ‘een aanzienlijk deel’ van de openbaarvervoerdiensten waarmee hij overeenkomstig verordening nr. 1370/2007 is belast, zelf uitvoeren. Ten derde moeten in het openbaredienstcontract de voorwaarden voor onderaanneming worden bepaald. Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de in artikel 4, lid 7, vervatte verplichting om de diensten zelf uit te voeren een minimumverplichting is en of de bevoegde autoriteiten derhalve over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken met betrekking tot een eventuele verdergaande beperking van onderaanneming.
40.
De uitdrukking ‘een aanzienlijk deel’ is onbepaald. Op grond hiervan beschikken de bevoegde autoriteiten ongetwijfeld over een zekere beoordelingsmarge. In dit verband zou ik erop willen wijzen dat de verplichting om een aanzienlijk deel van de openbaarvervoerdiensten zelf uit te voeren niet hetzelfde is als de verplichting om de diensten grotendeels zelf uit te voeren.31. Mijns inziens betekent de tweede zin van artikel 4, lid 7, dus niet dat de geselecteerde exploitant de betrokken diensten ‘voor ten minste 50 %’ zelf moet uitvoeren. Deze lezing lijkt te worden bevestigd door andere taalversies van artikel 4, lid 7.32.
41.
Hörmann Reisen voert in wezen aan dat met de verplichting van artikel 4, lid 7, het maximale aandeel zelf te verrichten diensten is vastgesteld dat door de bevoegde autoriteiten kan worden voorgeschreven. Zoals overweging 19 aangeeft, kan onderaanneming bijdragen aan een efficiënter openbaar personenvervoer. Volgens Hörmann Reisen mogen de bevoegde autoriteiten de geselecteerde exploitant er daarom niet toe verplichten een bepaald aandeel van de diensten zelf uit te voeren dat meer omvat dan ‘een aanzienlijk deel’ van de betrokken diensten — bijvoorbeeld ‘het merendeel’ of ‘het overgrote deel’ van die diensten. Hörmann Reisen komt derhalve tot de conclusie dat de in geding zijnde minimumverplichting inzake zelf te verrichten diensten (70 %) in strijd is met artikel 4, lid 7, voor zover die bepaling in casu van toepassing is.
42.
Ik deel dit standpunt niet. Uit de bewoordingen van artikel 4, lid 7, en uit de doelstelling en de ontstaansgeschiedenis van die bepaling volgt dat de in de tweede zin ervan vervatte verplichting inzake zelf uit te voeren diensten slechts een minimumverplichting behelst.
43.
Ten eerste moet de bij artikel 4, lid 7, tweede zin, vastgestelde verplichting in samenhang worden gelezen met het in de eerste zin neergelegde beginsel dat aanbestedingsdocumenten en openbaredienstcontracten op transparante wijze moeten aanduiden of en in welke mateonderaanneming is toegestaan [of ‘mag worden overwogen’ zoals de Nederlandse tekst luidt]. Die zin laat doorschemeren dat de bevoegde autoriteiten over een ruime beoordelingsmarge met betrekking tot de beperking van onderaanneming beschikken.
44.
Daarnaast bepaalt artikel 4, lid 7, derde zin, dat aanbestedende instanties in het geval van openbaredienstcontracten die ‘ontwerp, bouw en exploitatie van diensten op het gebied van openbaar personenvervoer’ bestrijken, mogen toestaan dat de exploitatie van die diensten volledig door onderaannemers wordt verricht.33. De derde zin vormt een uitzondering op het in de tweede zin vervatte voorschrift en lijkt dus aan te geven dat de tweede zin slechts een minimumverplichting behelst.
45.
Bovendien zou het niet stroken met de doelstelling van de Uniewetgever om de bevoegde autoriteiten de nodige speelruimte te geven met het oog op een optimaal gebruik van overheidsmiddelen bij de organisatie van het openbaar personenvervoer, wanneer die autoriteiten de geselecteerde exploitanten er niet toe zouden mogen verplichten de openbaarvervoerdiensten grotendeels of geheel zelf uit te voeren.34. Dit valt ook moeilijk te rechtvaardigen gezien het (onbetwistbare) recht van de bevoegde autoriteiten om alle vormen van onderaanneming uit te sluiten (dit recht vloeit overduidelijk voort uit de formulering ‘duiden […] aan of […] onderaanneming mag worden overwogen’ in artikel 4, lid 7, eerste zin).
46.
Deze lezing zie ik ten slotte bevestigd door de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 1370/2007. De tweede zin van artikel 4, lid 7, komt voort uit een amendement van het Europees Parlement dat in het kader van de wetgevingsprocedure in tweede lezing is ingediend.35. De Commissie vervoer en toerisme van het Europees Parlement voorzag dit amendement van de volgende motivering: ‘Als het inzetten van voertuigen en personeel geheel wordt afgewenteld op onderaannemers, die op hun beurt onderaannemers kunnen inschakelen, valt te vrezen dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor de naleving van sociale en kwaliteitsnormen. Dit kan alleen worden voorkomen door een onderneming met een openbaredienstcontract die een onderaannemer inschakelt, ertoe te verplichten het overwegende deel van de diensten op het gebied van openbaar personenvervoer zelf uit te voeren […].’36. Het lijkt me duidelijk dat een aankondiging van een opdracht waarin de geselecteerde exploitant ertoe wordt verplicht meer dan slechts ‘een aanzienlijk deel’ van de openbaarvervoerdiensten — of zelfs al die diensten — zelf uit te voeren, geen afbreuk doet aan die doelstelling.
47.
In dit licht kom ik tot de slotsom dat een aanbestedende instantie in een situatie als die in het hoofdgeding niet in strijd handelt met de verplichting van artikel 4, lid 7, tweede zin, van verordening nr. 1370/2007 indien zij in de aankondiging van de opdracht aanduidt dat de winnende inschrijver niet meer dan 30 % van de aan hem bij het betrokken openbaredienstcontract opgedragen openbaarvervoerdiensten per bus (gemeten in gereden kilometers) mag uitbesteden aan onderaannemers.
Conclusie
48.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de door de Vergabekammer Südbayern (kamer voor overheidsopdrachten Südbayern, Duitsland) gestelde vragen te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat een overheidsopdracht voor openbaar personenvervoer per bus, zoals aan de orde in het hoofdgeding, die niet de vorm aanneemt van een contract voor een dienstenconcessie als gedefinieerd in richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, en die moet worden gegund overeenkomstig die richtlijn, is geregeld door verordening (EG) nr. 1370/2007, met uitzondering van de voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten in artikel 5, leden 2 tot en met 6, van die verordening. Een dergelijke opdracht valt dus onder de specifieke voorschriften inzake onderaanneming van artikel 4, lid 7, van verordening (EG) nr. 1370/2007.
- 2)
Uit artikel 4, lid 7, tweede zin, van verordening (EG) nr. 1370/2007 volgt dat het een bevoegde autoriteit vrijstaat om in een situatie als die in het hoofdgeding in de aankondiging van een opdracht te bepalen dat de winnende inschrijver niet meer dan 30 % van de aan hem bij het betrokken openbaredienstcontract opgedragen openbaarvervoerdiensten per bus (gemeten in gereden kilometers) mag uitbesteden aan onderaannemers.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2016
Oorspronkelijke taal: Engels.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB 2004, L 134, blz. 114). De versie van richtlijn 2004/18/EG die relevant is voor de feiten in het hoofdgeding is de versie zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1336/2013 van de Commissie van 13 december 2013 (PB 2013, L 335, blz. 17). Richtlijn 2004/18 is met ingang van 18 april 2016 ingetrokken en vervangen door richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65).
Zie voor een overzicht van de desbetreffende rechtspraak en de daaraan ten grondslag liggende beginselen mijn conclusie in de zaak Wrocław — Miasto na prawach powiatu, C-406/14, EU:C:2015:761, punten 29–43.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening nr. 1191/69 en nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1). Verordening nr. 1370/2007 is in de plaats gekomen van verordening nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB 1969, L 156, blz. 1). Zoals door overweging 6 van verordening nr. 1370/2007 wordt bevestigd, bevatte verordening nr. 1191/69 geen bepalingen over de gunning van openbaarvervoerdienstcontracten.
Ten tijde van de feiten was richtlijn 2004/18/EG van toepassing op openbaredienstcontracten zoals aan de orde in het hoofdgeding die een geraamde waarde exclusief btw van 207 000 EUR hadden [artikel 7, onder b), eerste streepje, van richtlijn 2004/18/EG].
Overweging 2.
Overweging 32.
Bijlage II A, categorie 2.
Artikel 5, lid 4.
Artikel 8, lid 2, eerste alinea.
PB 2015/S 47-81632.
Zie in die zin arrest van 18 september 2014, Bundesdruckerei, C-549/13, EU:C:2014:2235, punten 20–23.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB 2004, L 134, blz. 1).
Zie bijvoorbeeld arrest van 10 april 2008, Ing. Aigner, C-393/06, EU:C:2008:213, punt 26.
Dat wil zeggen ‘het ter beschikking stellen of exploiteren van netten bestemd voor openbare dienstverlening op het gebied van vervoer per trein, automatische systemen, tram, trolleybus of autobus of kabel’ (artikel 5, lid 1, van richtlijn 2004/17).
Uit artikel 5, lid 2, van 2004/17, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 4, van richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (PB 1993, L 199, blz. 84), volgt dat openbare busvervoerdiensten niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/17 vallen indien andere diensten vrijelijk deze dienstverlening, algemeen dan wel voor een bepaald geografisch gebied, onder dezelfde voorwaarden als de aanbestedende diensten kunnen verrichten.
Zie, het meest recent, arrest van 7 april 2016, Partner Apelski Dariusz, C-324/14, EU:C:2016:214, punt 83 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 7 april 2016, Partner Apelski Dariusz, C-324/14, EU:C:2016:214, punt 86.
Volgens artikel 63, lid 2, van richtlijn 2014/24 kunnen de aanbestedende diensten eisen dat ‘bepaalde kritieke taken’ rechtstreeks door de inschrijver zelf worden verricht, of wanneer de inschrijving door een combinatie van ondernemers is ingediend, door een deelnemer aan die combinatie. Anders dan artikel 25 van richtlijn 2004/18 voorziet dat artikel dus uitdrukkelijk in de mogelijkheid om beperkingen te stellen aan onderaanneming. Zie mijn conclusie in de zaak Wrocław — Miasto na prawach powiatu, C-406/14, EU:C:2015:761, punt 39.
Punt II.2.1. De aankondiging van de opdracht voorzag tevens in de optie om een overheidsopdracht te plaatsen voor vervoerdiensten met een omvang van 834 500 kilometer.
Zie voetnoot 5 van deze conclusie.
Zie artikel 1, lid 4, van richtlijn 2004/18. Artikel 1, lid 3, onder b), van richtlijn 2004/17/EG bevat een vergelijkbare definitie.
Zie onder meer arrest van 10 november 2011, Norma-A en Dekom, C-348/10, EU:C:2011:721, punt 41.
Punt III.1.2 van de aankondiging van de opdracht.
Artikel 8, lid 1, laatste zin, van verordening nr. 1370/2007: zie punt 14 van deze conclusie.
Zie onder meer de arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, EU:C:1983:335, punt 12, en 17 maart 2016, Liffers, C-99/15, EU:C:2016:173, punt 14 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Cursivering van mij.
Artikel 1, lid 2.
Artikel 1, lid 1, eerste alinea.
Volgens de tweede zin van artikel 4, lid 7, is die speelruimte evenwel beperkt door het vereiste dat de geselecteerde exploitant ‘een aanzienlijk deel’ van de openbaarvervoerdiensten zelf uitvoert. Zie de punten 39–47 van deze conclusie.
De laatstgenoemde formulering wordt gebruikt in artikel 5, lid 2, onder e), van verordening nr. 1370/2007. Die bepaling heeft echter betrekking op openbaarvervoerdiensten die door een ‘interne exploitant’ worden uitgevoerd en lijkt dus niet relevant voor het hoofdgeding.
Zie bijvoorbeeld de Duitse (‘einen bedeutenden Teil’), de Spaanse (‘una parte importante’), de Franse (‘une partie importante’), de Italiaanse (‘una parte importante’) en de Zweedse versie (‘en stor del’).
Mijns inziens duidt niets in de verwijzingsbeslissing (of in de bij het Hof ingediende stukken) erop dat het onderhavige contract betreffende openbaarvervoerdiensten aan die definitie voldoet.
Zie de punten 35 en 36 van deze conclusie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2007 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad [2000/0212(COD)] (PB 2008, C 76, blz. 92).
Aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme van 4 april 2007 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad [2000/0212(COD)], amendement 21. Weliswaar wordt in artikel 4, lid 7, de formulering ‘een aanzienlijk deel’ in plaats van ‘het overwegende deel’ gebruikt, maar dit verschil is niet van invloed op mijn gevolgtrekking in de laatste zin van punt 46.