ABRvS, 15-07-2015, nr. 201409741/1/A1
ECLI:NL:RVS:2015:2221
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-07-2015
- Zaaknummer
201409741/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2221, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑07‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2016/644
Uitspraak 15‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college [vergunninghoudster A] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) aan de zijgevel.
201409741/1/A1.
Datum uitspraak: 15 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 oktober 2014 in zaak nr. 14/2718 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college [vergunninghoudster A] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) aan de zijgevel.
Bij besluit van 16 augustus 2013 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 april 2013 herroepen en beslist dat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de woning op het perceel wordt geweigerd.
Bij besluit van 3 april 2014 heeft het college het besluit van 16 augustus 2013 ingetrokken en in plaats daarvan alsnog besloten de bezwaren van [appellant A] en [appellant B] ongegrond te verklaren, het besluit van 9 april 2013 in stand te laten en gelijktijdig een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college op verzoek van [vergunninghouder B] en [vergunninghoudster A] (hierna tezamen en in enkelvoud: [vergunninghouder]) omgevingsvergunning verleend voor een wijziging van de bij besluit van 3 april 2014 verleende omgevingsvergunning, inhoudende dat de gevels van de uitbreiding op het perceel in dezelfde lichte kleur als de gevels van de daarop gelegen woning worden uitgevoerd.
Bij uitspraak van 24 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 3 april 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 6 mei 2014, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2015, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. D.S. Muller, advocaat te Nijkerk, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Maaijen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. T.P. Grünbauer, advocaat te Ede, verschenen.
Overwegingen
1. [appellant B] is eigenaresse van de woning op het perceel [locatie 2] te [plaats] dat vanuit de Pastoor Pieckweg gezien is gelegen achter het perceel.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "[plaats]" rust op het perceel de bestemming "Wonen-1".
Ingevolge artikel 18.2.2 van de planregels gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk op een afstand van niet minder dan 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan, dient te worden gebouwd;
(…)
c. de goot- en/of bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,3 m;
(…)
i. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.
Ingevolge artikel 30.1, aanhef en onder c, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
3. Uit het bestemmingsplan volgt en tussen partijen is niet in geschil dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken 20,5 m2 bedraagt. Het college heeft voor de uitbreiding van de woning op het perceel met een oppervlakte van 26,5 m2 omgevingsvergunning verleend met afwijking van het bestemmingsplan.
4. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de uitbreiding van de woning. Onder verwijzing naar het in hun opdracht opgestelde bezonningsonderzoek van 11 juni 2014 van Kraak & Tack raadgevende ingenieurs / architecten, wijzen zij op de verminderde zonlichtinval in hun woning als gevolg van de vergunde uitbreiding. Ook voeren zij aan dat de uitbreiding leidt tot een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit hun woning naar de Pastoor Pieckweg en omgekeerd vanuit die weg op hun woning, alsmede tot een negatieve impact op de directe omgeving. De rechtbank heeft ten onrechte geen expliciet oordeel gegeven over dit betoog, aldus [appellant A] en [appellant B]. De rechtbank heeft naar hun oordeel ten onrechte overwogen dat de vergunde uitbreiding een relatief geringe overschrijding is van wat het bestemmingsplan toestaat aan oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, nu de uitbreiding ongeveer 29% groter is dan het aantal toegestane vierkante meter aan bijbehorende bouwwerken, hetgeen drie keer meer is dan waarvoor met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid omgevingsvergunning kan worden verleend. Ook wijzen zij erop dat het college in het besluit van 16 augustus 2013 nog het standpunt innam dat het geen geringe overschrijding betrof.
5.1. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet expliciet heeft geoordeeld over het in beroep aangevoerde inzake het verminderde uitzicht vanuit hun woning, mist dat betoog feitelijke grondslag nu de rechtbank daarover in rechtsoverweging 4.4 van de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld.
De rechtbank heeft in navolging van het college terecht overwogen dat de overschrijding van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt relatief gering is. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat ingevolge artikel 18.2.2, aanhef en onder a, van de planregels een bijbehorend bouwwerk ook buiten het bouwvlak en derhalve tot aan de zijperceelsgrens mag worden gebouwd. Voorts staat het bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van - naar niet in geschil - 3 m toe. Het te realiseren bouwplan heeft een bouwhoogte van 2,9 m, hetgeen minder is dan gelet op het bestemmingsplan maximaal is toegestaan en de beoogde uitbreiding is niet voorzien tot op de perceelsgrens. Het is derhalve op grond van het bestemmingsplan bij recht toegestaan een hoger en breder bouwwerk te realiseren op dezelfde positie als die van de vergunde uitbreiding, en dat een grotere vermindering van het dag- en zonlicht in hun woning en van het uitzicht tot gevolg zal hebben dan de vergunde uitbreiding. De rechtbank heeft gezien deze bij recht toegestane bouwmogelijkheden in het door [appellant A] en [appellant B] aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat reeds nu in het door [appellant A] en [appellant B] overgelegde bezonningsonderzoek ten onrechte niet wordt uitgegaan van de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan, de conclusies van dit onderzoek niet kunnen leiden tot een ander oordeel. De in hun opdracht gedane meting van 5 februari 2015 van Boon-landmeten heeft voorts betrekking op de hoogte van de gerealiseerde uitbreiding in plaats van de hoogte van de vergunde uitbreiding, waardoor deze meting buiten beschouwing moet blijven.
Het betoog faalt.
6. Tevens betogen [appellant A] en [appellant B] dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met redelijke eisen van welstand. Zij voeren daartoe onder verwijzing naar het in hun opdracht opgestelde rapport van 2 september 2014 van Kraak & Tack raadgevende ingenieurs / architecten aan dat de gevels van de vergunde uitbreiding niet passen bij het metselwerk van het hoofdgebouw, nu ook de voegen van het metselwerk van de in het besluit van 6 mei 2014 vergunde uitbreiding worden gekeimd in de lichte kleur van het hoofdgebouw in plaats van cementkleur. Dat is volgens hen geen gelijkwaardige oplossing omdat de trendsetter in de wijk, een uitbreiding op het perceel Pastoor Pieckweg 18, niet gekeimd is.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
In de loketcriteria onderscheidenlijk de gebiedsgerichte criteria van de in maart 2008 door de raad van de gemeente Amersfoort vastgestelde "Welstandsnota gemeente Amersfoort" is vermeld dat het kleurgebruik overeenkomstig het hoofdgebouw onderscheidenlijk overeenkomstig bij de complexgewijs opgezette bebouwing gerelateerd aan belendingen en/of het bouwblok dient te zijn. De welstandscommissie heeft in haar advies van 5 juni 2013 uiteengezet dat de uitbreiding uitgevoerd met gekeimde gevels in dezelfde lichte kleur als de woning op het perceel, voldoet aan de criteria van de welstandsnota. Het college heeft dat advies aan zijn besluit van 3 april 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 6 mei 2014, ten grondslag gelegd.
In het door [appellant A] en [appellant B] aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college het advies van de welstandscommissie niet aan dat besluit ten grondslag mocht leggen. De conclusies in het rapport van Kraak & Tack raadgevende ingenieurs / architecten dat met het keimen van de gevels geen sprake is van een gelijkwaardige oplossing kan hieraan niet afdoen. Volgens de loketcriteria en de gebiedsgerichte criteria moet het kleurgebruik passen bij het hoofdgebouw of belendingen. De criteria vereisen niet dat er een gelijkwaardige oplossing moet zijn.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015
414-761.