Hof Den Haag, 16-03-2023, nr. BK-22/00753
ECLI:NL:GHDHA:2023:702
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-03-2023
- Zaaknummer
BK-22/00753
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2023:702, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑03‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1342
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:6080, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Viditax (FutD) 2023062709
FutD 2023-1714
Uitspraak 16‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Vertrouwensbeginsel; de aangifte is ingevuld door een derde; de aanslag is vastgesteld op basis van de loongegevens in de systemen van de Belastingdienst.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00753
Uitspraak van 16 maart 2023
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: S.P. Girjasing)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juni 2022, nummer SGR 20/2210.
Procesverloop
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.494 (de definitieve aanslag). In de aanslag is een totaalbedrag van € 247 aan loonheffing verrekend. Bij de aanslag is bij beschikking (de beschikking) € 3 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft het tegen de aanslag en de beschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, het bezwaar tevens behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de afwijzing van het verzoek (ambtshalve beslissing) van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is door de griffier van de Rechtbank een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het (rechtstreekse) beroep tegen de ambtshalve beslissing van de Inspecteur na instemming van partijen met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook inhoudelijk behandeld. De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 februari 2023. Partijen zijn verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding (MS Teams) met het Hof. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen van belanghebbende in de zaken met de nummers BK-22/00754 tot en met BK22/00756. Wat in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de andere zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft haar aangifte voor de IB/PVV 2014 door de heer [A] laten invullen. De aangifte vermeldt € 8.752 aan inkomen van [naam 1] en € 7.983 aan inkomen van [naam 2] . Volgens de aangifte is op het inkomen van [naam 1] € 4.500 aan loonheffing ingehouden en op het inkomen van [naam 2] € 3.916. Hierop is aan belanghebbende een voorlopige teruggaaf verleend van € 2.262.
2.2.
Uit gegevens van de Belastingdienst volgt dat het inkomen van belanghebbende voor het jaar 2014 van [naam 1] € 511 bedraagt en van [naam 2] € 2.983. Hierop is een bedrag van in totaal € 247 (€ 184 + € 63) aan loonheffing ingehouden.
2.3.
De definitieve aanslag heeft de dagtekening 26 maart 2016 en is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.494 (€ 511 + € 2.983). Onder verrekening van de eerder verleende teruggaaf van € 2.262 resulteert de aanslag in een te betalen bedrag, inclusief € 3 belastingrente, van € 2.018.
2.4.
Het bezwaar tegen de aanslag en de beschikking is op 22 mei 2019 door de Inspecteur ontvangen.
2.5.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het bezwaar behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering (het verzoek) en is het verzoek afgewezen. Daarbij is vermeld dat tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar beroep kan worden ingesteld en dat tegen de afwijzing van het verzoek bezwaar kan worden gemaakt.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
”De afwijzing van het verzoek
13. Eiseres heeft tegen de afwijzing van het verzoek geen bezwaarschrift ingediend, maar heeft daartegen rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zitting hebben partijen ingestemd met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de afwijzing van het verzoek.
14. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Volgens eiseres is de aanslag naar een te hoog bedrag opgelegd. Volgens eiseres had de aangifte moeten worden gevolgd. Ook is door de indiener van de aangifte aan eiseres medegedeeld dat zij geen belasting verschuldigd was, maar juist belasting zou terugkrijgen.
15. Bij de aanslagoplegging is uitgegaan van de loongegevens zoals deze zijn opgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Dat deze gegevens onjuist zijn en dat een hoger bedrag aan loonheffingen is ingehouden dan de € 247 waar verweerder van is uitgegaan, is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat de belasting verkeerd is berekend, is daartoe onvoldoende.
16. De stelling dat de indiener van de aangifte heeft medegedeeld dat eiseres geen belasting is verschuldigd, wordt door de rechtbank aangemerkt als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat door verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, waaraan eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de door haar ingediende aangiften zou worden gevolgd. In dit geval beroept eiseres zich niet op uitlatingen van verweerder, maar op uitlatingen van de persoon die zij had ingeschakeld om haar aangifte te verzorgen. Verweerder is op geen enkele wijze verantwoordelijk voor uitlatingen van een derde en ook niet gebonden aan de inhoud van dergelijke uitlatingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
17. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond verklaard.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij gaat het met name om de vraag of het vertrouwensbeginsel is geschonden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de ambtshalve beslissing en vermindering van de aanslag conform de ingediende aangifte.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden juiste beslissingen heeft genomen. In hoger beroep heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het Hof tot een ander oordeel leiden. Het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne en voegt daaraan het volgende toe.
Vertrouwensbeginsel
5.2.1.
Belanghebbende stelt in hoger beroep – naar het Hof begrijpt - dat de Inspecteur met de voorlopige aanslag (voorlopige teruggaaf) het vertrouwen heeft gewekt dat haar aangifte naar het juiste bedrag is ingediend. Het Hof overweegt dat naar vaste jurisprudentie geen vertrouwen kan worden ontleend aan een voorlopige aanslag. Een voorlopige aanslag schept immers slechts een grondslag voor het doen van een vooruitbetaling of een teruggaaf op de definitieve belastingschuld en deze pleegt te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige teruggaaf ligt een grondig onderzoek van de inspecteur derhalve niet voor de hand (vergelijk HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996). Deze regel lijdt echter uitzondering indien de belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur heeft voorgelegd. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat hiervan sprake is.
5.2.2.
Belanghebbende stelt ook dat (een medewerker van) de Belastingdienst heeft meegedeeld dat belanghebbende niets hoeft terug te betalen, dat de aangifte correct is uitgevoerd en dat zij geld terugkrijgt. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat een medewerker van de Belastingdienst tijdens een contact met hem heeft gezegd ”dat alles goed was en goed is gegaan”. De Inspecteur stelt hiertegenover dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat namens de Belastingdienst een toezegging is gedaan waaraan belanghebbende het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de aangifte juist was.
5.2.3.
Voor het in rechte te beschermen vertrouwen als door belanghebbende gesteld, is vereist dat de Inspecteur een toezegging heeft gedaan waaraan hij is gebonden. Een toezegging is bindend indien de Inspecteur, na kennisname van alle bijzonderheden van het specifieke geval, heeft toegezegd dat hij de toepasselijke wettelijke regels op een bepaalde manier zal toepassen. Daarbij geldt als voorwaarde dat de door belanghebbende aan de Inspecteur verstrekte informatie juist en volledig is. Een toezegging is bovendien niet bindend, indien deze zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige in redelijkheid niet op nakoming mag rekenen (zie HR 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918).
5..2.4. Een gerechtvaardigd vertrouwen kan bestaan indien tijdens een gesprek een onderdeel van een ingediende aangifte aan een medewerker van de Belastingdienst is voorgelegd en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de medewerker, na kennisneming van alle relevante feiten en omstandigheden van het specifieke geval, met betrekking tot dat onderdeel van de aangifte weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. Bij betwisting van de Inspecteur van de inhoud van het gesprek, rust de bewijslast op belanghebbende om de door haar gestelde inhoud van het gesprek aannemelijk te maken.
5.2.5.
Belanghebbende is daarin niet geslaagd. De gemachtigde van belanghebbende heeft geen datum van een gesprek genoemd, en geen naam van de medewerker met wie hij stelt te hebben gesproken. Omtrent de inhoud van het gesprek heeft belanghebbende niet duidelijk gemaakt hoe haar situatie is uiteengezet, welke gegevens zijn verstrekt, welke vragen namens haar zijn heeft gesteld en welke antwoorden zijn gegeven.
5.2.6.
Bovendien heeft belanghebbende de in de aangifte opgenomen inkomsten en ingehouden loonheffing niet kunnen onderbouwen, zodat niet kan worden geoordeeld dat de medewerker van de Belastingdienst beschikte over de juiste en volledige informatie op basis waarvan de door belanghebbende gestelde toezegging is gedaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dan ook. Dat een derde, de heer [A] , een toezegging zou hebben gedaan, bindt de Inspecteur niet. Deze persoon werkt immers niet bij de Belastingdienst en mag niet beslissen over belastingaangiften. Dat de werkgever het aan belanghebbende zou hebben overgelaten om de gegevens aan de Belastingdienst door te geven, maakt ook niet uit. De werkgever moet dit op grond van de wetgeving zelf doen en mag ook niet beslissen over de juistheid van belastingaangiften. Dat de gegevens die de Belastingdienst van de werkgever heeft ontvangen, niet kloppen, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
Belastingrente
5.3.
Ter zake van de beschikking zijn in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 16 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.