Procestaal: Bulgaars.
HvJ EU, 16-09-2021, nr. C-21/20
ECLI:EU:C:2021:743
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
16-09-2021
- Magistraten
M. Vilaras, N. Piçarra, D. Šváby, S. Rodin, K. Jürimäe
- Zaaknummer
C-21/20
- Conclusie
M. szpunar
- Roepnaam
Balgarska natsionalna televizia
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:743, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑09‑2021
ECLI:EU:C:2021:248, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 25‑03‑2021
Uitspraak 16‑09‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Werkingssfeer — Artikel 2, lid 1, onder c) — Verrichting van diensten onder bezwarende titel — Uitsluiting van aan televisiekijkers aangeboden audiovisuele mediadiensten die worden gefinancierd met een overheidssubsidie en waarvoor de televisiekijkers geen vergoeding betalen — Artikel 168 — Recht op aftrek — Belastingplichtige die zowel belastbare handelingen als buiten de werkingssfeer van de btw vallende handelingen verricht’
M. Vilaras, N. Piçarra, D. Šváby, S. Rodin, K. Jürimäe
Partij(en)
In zaak C-21/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (bestuursrechter Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 31 december 2019, ingekomen bij het Hof op 17 januari 2020, in de procedure
Balgarska natsionalna televizia
tegen
Direktor na Direktsia ‘Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika’ — Sofia pri Tsentralno upravlenie na NAP,
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, N. Piçarra, D. Šváby, S. Rodin en K. Jürimäe (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Balgarska natsionalna televizia, vertegenwoordigd door M. Raykov en I. Dimitrova, advokati,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Georgieva en N. Gossement, vervolgens door C. Georgieva en L. Lozano Palacios als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 maart 2021,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 1, onder c), artikel 132, lid 1, onder q), en artikel 168 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: ‘btw-richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen de Balgarska natsionalna televizia (Bulgaarse nationale televisie; hierna: ‘BNT’) en de Direktor na Direktsia ‘Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika’ — Sofia pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite [directeur van het directoraat bezwaar en praktijk inzake fiscaliteit en sociale zekerheid voor de stad Sofia van het centrale bestuur van het nationale agentschap voor belastinginkomsten (NAP), Bulgarije; hierna: ‘directeur’] inzake de omvang van het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) van de BNT.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
Artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn luidt als volgt:
‘De volgende handelingen zijn aan de btw onderworpen:
[…]
- c)
de diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’.
4
Artikel 25, onder c), van die richtlijn bepaalt:
‘Een dienst kan onder meer een van de volgende handelingen zijn:
[…]
- c)
het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet.’
5
Artikel 132, lid 1, onder q), van die richtlijn luidt als volgt:
‘De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
[…]
- q)
niet-commerciële activiteiten van openbare radio- en televisieorganisaties.’
6
Artikel 168 van die richtlijn bepaalt:
‘Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor de belaste handelingen van een belastingplichtige, is deze gerechtigd in de lidstaat waar hij deze handelingen verricht, van het door hem verschuldigde belastingbedrag de volgende bedragen af te trekken:
- a)
de btw die in die lidstaat verschuldigd of voldaan is voor de goederenleveringen of de diensten die een andere belastingplichtige voor hem heeft verricht;
[…]’
7
In de artikelen 173 tot en met 175 van de btw-richtlijn worden de regels voor de berekening van het aftrekbare gedeelte vastgesteld.
8
In dit verband bepaalt artikel 173, lid 1, van deze richtlijn:
‘Voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor de in de artikelen 168, 169 en 170 bedoelde handelingen, waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt aftrek slechts toegestaan voor het gedeelte van de btw dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (evenredige aftrek).
Het aftrekbare gedeelte wordt overeenkomstig de artikelen 174 en 175 bepaald voor het totaal van de door de belastingplichtige verrichte handelingen.’
Bulgaars recht
9
Artikel 2, lid 1, van de zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde) van 21 juli 2006 (DV nr. 63 van 4 augustus 2006, blz. 8), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: ‘ZDDS’), bepaalt:
‘Aan de [btw] zijn onderworpen:
- 1.
elke belastbare levering van goederen en diensten die onder bezwarende titel wordt verricht […]’.
10
Artikel 3 ZDDS luidt:
- ‘(1)
Belastingplichtig is iedere persoon die een zelfstandige economische activiteit uitoefent, ongeacht het oogmerk en de resultaten van die activiteit.
[…]
- (5)
De staat, de nationale en de gemeentelijke autoriteiten worden voor alle activiteiten en handelingen die zij verrichten als nationale of gemeentelijke overheden niet als belastingplichtigen beschouwd, ook niet indien zij voor die activiteiten of handelingen heffingen, bijdragen of retributies innen, behoudens:
- 1.
voor de volgende activiteiten of handelingen:
[…]
- n)
commerciële activiteiten op het gebied van radio en televisie […]’.
11
Artikel 42, lid 2, ZDDS bepaalt:
‘Vrijgestelde handelingen zijn:
[…]
- 2.
de activiteiten van de Bulgaarse nationale radio, de [BNT] en de Bulgaarse publieke nieuwsdienst die uit de staatsbegroting worden gefinancierd.’
12
Artikel 69, lid 1, ZDDS luidt:
‘Wanneer de goederen en diensten worden gebruikt voor belastbare handelingen die worden verricht door een geregistreerde belastingplichtige, heeft deze het recht het volgende af te trekken:
- 1.
de belasting over de goederen en diensten die aan hem zijn geleverd of moeten worden geleverd, dan wel ten behoeve van hem zijn verricht of moeten worden verricht door een leverancier of dienstverstrekker die eveneens overeenkomstig deze wet voor btw-doeleinden is geregistreerd […]’.
13
Artikel 73, lid 1, ZDDS bepaalt:
‘De voor btw-doeleinden geregistreerde persoon heeft recht op de gedeeltelijke aftrek van de voorbelasting over de goederen of diensten die worden gebruikt zowel voor handelingen waarvoor de persoon recht op aftrek van de voorbelasting heeft als voor handelingen of activiteiten waarvoor de persoon dit recht niet heeft.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14
De BNT is een rechtspersoon en een nationale publiekrechtelijke aanbieder van audiovisuele mediadiensten. Overeenkomstig de Zakon za radioto i televiziata (radio- en televisiewet) van 23 september 1998 (DV nr. 138 van 24 november 1998) in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: ‘ZRT’) verricht de BNT met name mediadiensten voor alle Bulgaarse burgers.
15
De BNT ontvangt geen vergoeding van de televisiekijker.
16
Haar activiteiten worden overeenkomstig de ZRT gefinancierd met een subsidie uit de staatsbegroting, die is bedoeld voor het voorbereiden, realiseren en uitzenden van nationale en regionale programma's. De hoogte van deze subsidie wordt bepaald op basis van een bij besluit vastgelegd en door de ministerraad goedgekeurd vast bedrag per programma-uur. Bovendien ontvangt de BNT subsidies voor vooraf bepaalde doelen, die bestemd zijn om vaste activa te verwerven en grondig te vernieuwen, volgens een jaarlijks door de minister van Financiën goedgekeurde lijst.
17
De activiteiten van de BNT worden ook gefinancierd met eigen inkomsten uit reclame en sponsoring, met inkomsten uit aanvullende activiteiten die verband houden met de televisieactiviteiten, met schenkingen en legaten, met interesten en met andere inkomsten die verband houden met de televisieactiviteiten.
18
Tot en met maart 2015 heeft de BNT de voorbelasting over al haar aankopen gedeeltelijk afgetrokken. Vervolgens heeft zij de methode van de zogenoemde ‘directe toerekening’ gehanteerd, waarbij afzonderlijk rekening werd gehouden met elk van haar aankopen, naargelang deze werden gebruikt — of konden worden gebruikt — voor een ‘commerciële’ activiteit, zoals amusementsprogramma's, films of sportprogramma's, dan wel voor een activiteit die verband hield met haar ‘overheidstaken’, zoals de uitzending van de zittingen van het parlementaire controleorgaan, van religieuze ceremonieën of van verkiezingscampagnes. Volgens de BNT was haar activiteit inzake de uitzending van televisieprogramma's overigens geen ‘vrijgestelde handeling’ in de zin van de ZDDS, maar een activiteit die buiten de werkingssfeer van de btw viel, en viel alleen haar ‘commerciële’ activiteit binnen de werkingssfeer van de btw.
19
Overeenkomstig deze methode trok de BNT de voorbelasting volledig af voor aankopen met het oog op haar ‘commerciële’ activiteiten. Zij trok de voorbelasting gedeeltelijk af voor de aankopen die zowel voor haar ‘commerciële’ als voor haar ‘niet-commerciële’ activiteiten werden gebruikt.
20
Naar aanleiding van een belastingcontrole die betrekking had op het tijdvak van 1 september 2015 tot en met 31 maart 2016 hebben de Bulgaarse belastingautoriteiten bij naheffingsaanslag van 14 december 2016 geweigerd om een recht op volledige aftrek voor de aankopen van de BNT te erkennen, en hebben zij ten laste van de BNT een btw-schuld van 1 568 037,04 Bulgaarse lev (BGN) (ongeveer 801 455 EUR) vastgesteld, vermeerderd met rente.
21
Volgens deze autoriteiten was de reclameactiviteit van de BNT belastbaar, terwijl de uitzending van televisieprogramma's een vrijgestelde handeling was. De BNT kon de voorbelasting niet volledig aftrekken, aangezien onmogelijk kon worden vastgesteld of de aankopen voor haar economische activiteiten bestemd waren voor aan de btw onderworpen handelingen, dan wel voor handelingen die volgens deze autoriteiten van btw waren vrijgesteld. De BNT kon volgens hen de voorbelasting voor deze aankopen alleen volledig aftrekken indien de activiteiten van uitzending van sportprogramma's, realisatie en uitzending van amusementsprogramma's en uitzending van buitenlandse films volledig werden gefinancierd met reclame-inkomsten en niet met subsidies uit de staatsbegroting. Dit was volgens de autoriteiten in casu niet het geval.
22
Bij beslissing van 27 februari 2017 heeft de directeur beslist tot verwerping van het bezwaar dat de BNT tegen de naheffingsaanslag van 14 december 2016 had ingediend.
23
De BNT heeft daarop beroep tegen die beslissing ingesteld bij de Administrativen sad Sofia-grad (bestuursrechter Sofia, Bulgarije), de verwijzende rechter.
24
Deze rechter is van mening dat het voor de beslechting van het hoofdgeding noodzakelijk is om uit te maken of het uitzenden van programma's door de BNT, als openbare marktdeelnemer waaraan de ZRT specifieke taken toekent en die subsidies uit de staatsbegroting ontvangt, een onder bezwarende titel verrichte dienst is in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn die evenwel overeenkomstig artikel 132, lid 1, onder q), van deze richtlijn van btw is vrijgesteld, dan wel of dit geen belastbare handeling is die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt. Volgens deze rechter kan op basis van het antwoord op deze vraag worden uitgemaakt of met deze omroepactiviteit rekening dient te worden gehouden ter bepaling van het recht op aftrek van voorbelasting voor de belastbare handelingen die ten behoeve van de BNT worden verricht.
25
De verwijzende rechter voegt daaraan toe dat het Hof in het arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas (C-11/15, EU:C:2016:470), weliswaar de vraag heeft onderzocht of de openbareomroepactiviteit van de Tsjechische nationale radio, waarvoor deze bijdragen ontving van de personen die eigenaar of bezitter van een radiotoestel zijn, een onder bezwarende titel verrichte activiteit is, maar het Hof nog geen uitspraak heeft gedaan over de activiteit van de openbare televisieomroep die wordt gefinancierd met subsidies uit de staatsbegroting.
26
De verwijzende rechter geeft ook aan dat het Hof zich in zijn arrest van 27 maart 2014, Le Rayon d'Or (C-151/13, EU:C:2014:185), weliswaar heeft uitgesproken over de vraag of een forfaitaire betaling door een nationale zorgverzekering binnen de werkingssfeer van de btw valt, maar dat daaruit geen eenduidig antwoord kan worden afgeleid ter beslechting van het hoofdgeding.
27
Voor het geval dat moet worden geoordeeld dat de aard van de activiteit van de BNT tweeledig is, namelijk dat daaronder zowel vrijgestelde als belastbare handelingen vallen, vraagt de verwijzende rechter zich bovendien af of alleen het deel van de voorbelasting dat kan worden geacht verband te houden met het ‘commerciële’ deel van haar activiteit aftrekbaar is. In dit geval vraagt de verwijzende rechter zich overigens af volgens welke criteria de omvang van het recht op aftrek moet worden bepaald.
28
Daarop heeft de Administrativen sad Sofia-grad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Kan het aanbieden van audiovisuele mediadiensten aan televisiekijkers door de publieke televisieomroep worden aangemerkt als een onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van [de btw-richtlijn], wanneer deze omroep door de staat wordt gefinancierd in de vorm van subsidies en de kijkers geen omroepbijdrage betalen, of vormt deze dienstverrichting geen onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van deze bepaling, zodat zij buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt?
- 2)
Indien het antwoord luidt dat het door de publieke televisieomroep aanbieden van audiovisuele mediadiensten aan televisiekijkers binnen de werkingssfeer van artikel 2, lid 1, onder c), van [de btw-richtlijn] valt, moet dan worden aangenomen dat het gaat om vrijgestelde handelingen in de zin van artikel 132, lid 1, onder q), van deze richtlijn en is een nationale regeling toegestaan volgens welke deze activiteit alleen is vrijgesteld op grond van de betaling die de publieke televisieomroep uit de staatsbegroting ontvangt, ongeacht of deze activiteit ook een commercieel karakter heeft?
- 3)
Verzet artikel 168 van [de btw-richtlijn] zich tegen een handelwijze die het recht op aftrek van voorbelasting over aankopen niet alleen afhankelijk stelt van het gebruik van deze aankopen (voor belastbare of vrijgestelde activiteiten), maar ook van de wijze waarop deze aankopen worden gefinancierd, namelijk enerzijds uit eigen inkomsten (reclamediensten enzovoort) en anderzijds uit overheidssubsidies, en die het recht op volledige aftrek van voorbelasting alleen toekent voor de uit eigen inkomsten gefinancierde aankopen en niet voor de met overheidssubsidies gefinancierde aankopen, waarbij een uitsplitsing naar de aard van deze aankopen wordt verlangd?
- 4)
Voor zover wordt aangenomen dat de activiteiten van de publieke televisieomroep uit belastbare en vrijgestelde handelingen bestaan, en met inachtneming van de gemengde financiering daarvan: wat is de omvang van het recht op aftrek van voorbelasting over deze aankopen en welke criteria moeten voor de vaststelling daarvan worden gehanteerd[?]’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
29
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de activiteit van een nationale openbare televisieomroep, die erin bestaat dat ten behoeve van televisiekijkers audiovisuele mediadiensten worden verricht, die door de staat wordt gefinancierd met een subsidie en waarvoor de kijkers geen omroepbijdrage betalen, een dienst onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling is.
30
In dit verband zij eraan herinnerd dat overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn, waarin de werkingssfeer van de btw wordt afgebakend, diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de btw onderworpen zijn.
31
Een dienst wordt enkel ‘onder bezwarende titel’ verricht in de zin van die bepaling wanneer er tussen de dienstverrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor een aan de ontvanger verleende individualiseerbare dienst. Dit is het geval wanneer er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenprestatie (zie in die zin arresten van 8 maart 1988, Apple and Pear Development Council, 102/86, EU:C:1988:120, punten 11, 12 en 16; 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punt 22, en 22 november 2018, MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia, C-295/17, EU:C:2018:942, punt 39).
32
Wat betreft de audiovisuele mediadiensten die een nationale openbare televisieomroep ten behoeve van televisiekijkers verricht, die door de staat worden gefinancierd met een subsidie en waarvoor de kijkers geen omroepbijdrage betalen, bestaat er tussen deze omroep en deze kijkers geen rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en is er evenmin sprake van een rechtstreeks verband tussen deze audiovisuele mediadiensten en deze subsidie (zie naar analogie arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punt 23).
33
Allereerst moet immers worden opgemerkt dat die omroep en die kijkers in het kader van de verrichting van die diensten niet zijn verbonden door een contractuele verhouding of transactie waarbij een prijs wordt afgesproken, en zelfs niet door een juridische verbintenis die de ene partij vrijwillig jegens de andere is aangegaan. De toegang van deze kijkers tot de audiovisuele mediadiensten die deze omroep verricht is ook vrij en de betrokken activiteit komt in het algemeen alle potentiële kijkers ten goede.
34
Vervolgens zij opgemerkt dat zowel de subsidie als de gesubsidieerde activiteit op basis van de wet wordt georganiseerd. De toekenning van de subsidie, die ertoe strekt in het algemeen de activiteiten van de nationale openbare omroep — die bestaan in de voorbereiding, de realisatie en de uitzending van nationale en regionale programma's — te financieren en die wordt bepaald op basis van een bij besluit vastgelegd vast bedrag per programma-uur, staat los van het daadwerkelijke gebruik van de verrichte audiovisuele mediadiensten door de kijkers, van hun identiteit of van het concrete aantal kijkers voor elk programma.
35
Wat bovendien de vragen betreft van de verwijzende rechter op grond van de mogelijke parallel tussen de situatie in het hoofdgeding en die in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 27 maart 2014, Le Rayon d'Or (C-151/13, EU:C:2014:185), zij vastgesteld dat deze situaties niet vergelijkbaar zijn.
36
De zaak die tot dat arrest heeft geleid, had betrekking op de belastbaarheid van een ‘zorgforfait’ dat een nationale zorgverzekering betaalde aan instellingen voor de huisvesting van afhankelijke ouderen om hun bewoners zorgdiensten te verstrekken, waarbij in de berekening van dit forfait onder meer rekening werd gehouden met het aantal opgevangen bewoners in elke instelling en hun afhankelijkheidsniveau. In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat er sprake was van een direct verband tussen de diensten die deze instellingen aan hun bewoners verstrekten en de ontvangen tegenprestatie, namelijk het ‘zorgforfait’, zodat een dergelijke forfaitaire betaling de tegenprestatie was voor de zorg die een van deze instellingen onder bezwarende titel aan haar bewoners verstrekte, en uit dien hoofde dus binnen de werkingssfeer van de btw viel. Het heeft dienaangaande verduidelijkt dat het feit dat de directe begunstigde van de aan de orde zijnde dienstverrichtingen niet de nationale zorgverzekering is die het forfait betaalt, maar de verzekerde, niet van dien aard is dat dit het directe verband tussen de dienstverrichting en de ontvangen tegenprestatie verbreekt (arrest van 27 maart 2014, Le Rayon d'Or, C-151/13, EU:C:2014:185, punt 35).
37
In casu bestaat er tussen de staat, die een subsidie uit zijn begroting betaalt om audiovisuele mediadiensten te financieren, en de kijkers aan wie deze diensten ten goede komen, echter geen verband dat analoog is aan dat tussen een zorgverzekering en haar verzekerden. Zoals in punt 33 van het onderhavige arrest is opgemerkt, komen deze diensten immers geen duidelijk identificeerbare personen ten goede, maar alle potentiële kijkers. Bovendien wordt het bedrag van de betrokken subsidie bepaald op basis van een bij besluit vastgesteld vast bedrag per programma-uur, waarbij geen rekening wordt gehouden met de identiteit en het aantal gebruikers van de verrichte dienst.
38
Ten slotte kan uit artikel 25, onder c), van de btw-richtlijn geen andere conclusie worden getrokken. Een dienst kan volgens deze bepaling weliswaar onder meer het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet zijn, maar zoals de advocaat-generaal in de punten 35 en 36 van zijn conclusie heeft aangegeven, kan deze bepaling — waarin alleen wordt gepreciseerd dat een dienst deze vorm ‘kan’ aannemen — niet als grondslag dienen om diensten die niet onder bezwarende titel worden verricht in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van deze richtlijn, aan de btw te onderwerpen.
39
Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de activiteit van een nationale openbare televisieomroep, die erin bestaat dat ten behoeve van televisiekijkers audiovisuele mediadiensten worden verricht, die door de staat wordt gefinancierd met een subsidie en waarvoor de kijkers geen omroepbijdrage betalen, geen dienst onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling is.
Tweede vraag
40
De tweede vraag, die de uitlegging van artikel 132, lid 1, onder q), van de btw-richtlijn betreft, gaat over het geval waarin de in de eerste vraag bedoelde activiteit moet worden aangemerkt als een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van deze richtlijn, en strekt er in wezen toe te vernemen of deze dienst is vrijgesteld.
41
Ten eerste vloeit uit het antwoord op de eerste vraag voort dat deze activiteit niet valt onder het begrip ‘onder bezwarende titel verrichte dienst’ in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van deze richtlijn, zodat deze geen belastbare handeling is in de zin van deze richtlijn.
42
Ten tweede zij eraan herinnerd dat artikel 132, lid 1, onder q), van de btw-richtlijn, waarin wordt bepaald dat ‘niet-commerciële activiteiten van openbare radio- en televisieorganisaties’ zijn vrijgesteld, slechts van toepassing is voor zover die activiteiten ‘aan de btw zijn onderworpen’ in de zin van artikel 2 van deze richtlijn (zie in die zin arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punt 32).
43
In deze omstandigheden hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Derde en vierde vraag
44
Vooraf zij opgemerkt dat uit de gegevens in het dossier waarover het Hof beschikt blijkt dat de derde en de vierde vraag, die het recht op aftrek van de voorbelasting betreffen, gaan over het geval waarin de activiteit van een nationale openbare televisieomroep, die erin bestaat dat ten behoeve van televisiekijkers audiovisuele mediadiensten worden verricht, die door de staat wordt gefinancierd met een subsidie en waarvoor de kijkers geen omroepbijdrage betalen, moet worden aangemerkt als dienst onder bezwarende titel en dus als belastbare handeling in de zin van artikel 2, lid 1, onder c, van de btw-richtlijn. De verwijzende rechter wenst dus verduidelijking over de bepaling van de omvang van het recht op aftrek van de voorbelasting die is betaald door een belastingplichtige die zowel belastbare als vrijgestelde handelingen verricht.
45
Uit het antwoord op de eerste vraag blijkt echter dat die activiteit geen dienst onder bezwarende titel in de zin van die bepaling is.
46
In herinnering zij evenwel gebracht dat het volgens vaste rechtspraak, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, aan het Hof staat om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren [arresten van 5 maart 2020, X (Btw-vrijstelling voor telefonische consultaties), C-48/19, EU:C:2020:169, punt 35, en 25 november 2020, SABAM, C-372/19, EU:C:2020:959, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
47
In deze omstandigheden, en om de verwijzende rechter een nuttig en volledig antwoord te geven, dienen de derde en de vierde vraag, die samen moeten worden onderzocht, aldus te worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter met deze vragen in wezen wenst te vernemen of artikel 168 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de nationale openbare televisieomroep gerechtigd is om de voorbelasting op aankopen van goederen en diensten die worden gebruikt voor zijn activiteiten waarvoor recht op aftrek bestaat en zijn activiteiten die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, geheel of gedeeltelijk af te trekken.
48
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het recht van de belastingplichtigen om op de door hen verschuldigde btw de btw in aftrek te brengen die verschuldigd of voldaan is voor in eerdere stadia aan hen geleverde goederen en verrichte diensten, volgens vaste rechtspraak van het Hof een basisbeginsel vormt van het bij de Unieregeling ingevoerde gemeenschappelijke btw-stelsel. Zoals het Hof herhaaldelijk heeft benadrukt, is dat recht een integrerend deel van het btw-stelsel en kan het, in beginsel, niet worden beperkt [zie in die zin arresten van 15 september 2016, Senatex, C-518/14, EU:C:2016:691, punten 26 en 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 18 maart 2021, A. (Uitoefening van het recht op aftrek), C-895/19, EU:C:2021:216, punt 32].
49
De bij de btw-richtlijn ingevoerde aftrekregeling heeft immers tot doel de ondernemer geheel te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of voldane btw. Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt derhalve een volstrekt neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het doel of het resultaat ervan, op voorwaarde dat die activiteiten in beginsel zelf aan de btw zijn onderworpen [arresten van 10 november 2016, Baštová, C-432/15, EU:C:2016:855, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 18 maart 2021, A. (Uitoefening van het recht op aftrek), C-895/19, EU:C:2021:216, punt 33].
50
Dienaangaande blijkt in de eerste plaats uit artikel 168 van de btw-richtlijn dat de betrokkene slechts recht op aftrek heeft indien, ten eerste, hij een ‘belastingplichtige’ in de zin van deze richtlijn is en, ten tweede, de goederenleveringen of diensten waarvoor op dat recht aanspraak wordt gemaakt, door de belastingplichtige in een later stadium worden gebruikt voor zijn belaste handelingen en in een eerder stadium door een andere belastingplichtige zijn verricht (arresten van 5 juli 2018, Marle Participations, C-320/17, EU:C:2018:537, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge, C-316/18, EU:C:2019:559, punt 23).
51
Wanneer daarentegen door een belastingplichtige verworven goederen of diensten worden gebruikt voor vrijgestelde handelingen of handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, kan er geen sprake zijn van heffing van belasting in een later stadium noch van aftrek van voorbelasting (zie in die zin arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments, C-132/16, EU:C:2017:683, punt 30, en 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge, C-316/18, EU:C:2019:559, punt 24).
52
Uit deze rechtspraak vloeit voort dat het gebruik van de in een eerder stadium verworven goederen en diensten voor belastbare handelingen de aftrek van de voorbelasting rechtvaardigt. De manier waarop deze aankopen worden gefinancierd, of het nu met inkomsten uit economische activiteiten, dan wel met subsidies uit de staatsbegroting is, is met andere woorden niet relevant om te bepalen of er sprake is van een recht op aftrek.
53
In de tweede plaats, voor zover een belastingplichtige de in een eerder stadium aangekochte goederen en diensten zou gebruiken zowel voor handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat als voor handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, dient daaraan nog te worden toegevoegd dat uit de artikelen 173 tot en met 175 van de btw-richtlijn voortvloeit dat de berekening van een aftrekbaar gedeelte om het bedrag van de aftrekbare btw te bepalen, in beginsel is voorbehouden aan uitsluitend de goederen en diensten die door een belastingplichtige worden gebruikt zowel voor economische handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat als voor economische handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat (zie in die zin arresten van 14 december 2016, Mercedes Benz Italia, C-378/15, EU:C:2016:950, punt 34, en 25 juli 2018, Gmina Ryjewo, C-140/17, EU:C:2018:595, punt 57), zoals vrijgestelde handelingen (zie in die zin arrest van 29 april 2004, EDM, C-77/01, EU:C:2004:243, punt 73).
54
Aangezien er geen recht op aftrek van de voorbelasting over de door een belastingplichtige gemaakte kosten bestaat wanneer deze belasting betrekking heeft op activiteiten die wegens de niet-economische aard ervan buiten de werkingssfeer van de btw-richtlijn vallen (zie in die zin arrest van 13 maart 2008, Securenta, C-437/06, EU:C:2008:166, punt 30), moeten dergelijke activiteiten daarentegen worden uitgesloten van de berekening van het aftrekbare gedeelte bedoeld in de artikelen 173 tot en met 175 van de btw-richtlijn (zie in die zin arrest van 29 april 2004, EDM, C-77/01, EU:C:2004:243, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
Dienaangaande blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de vaststelling van de methoden en de criteria voor de verdeling van de betaalde voorbelasting over economische en niet-economische activiteiten tot de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten behoort. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid moeten deze lidstaten rekening houden met het doel en de systematiek van die richtlijn en daarom een berekeningsmethode vaststellen die objectief weergeeft welk deel van de in een eerder stadium gedane uitgaven werkelijk toe te rekenen is aan elk van die twee soorten activiteiten (arresten van 6 september 2012, Portugal Telecom, C-496/11, EU:C:2012:557, punt 42, en 25 juli 2018, Gmina Ryjewo, C-140/17, EU:C:2018:595, punt 58), zodat wordt gewaarborgd dat de aftrek slechts mogelijk is voor het gedeelte van de btw dat evenredig is aan het bedrag van de handelingen waarvoor recht op aftrek bestaat (zie in die zin arresten van 13 maart 2008, Securenta, C-437/06, EU:C:2008:166, punt 37, en 12 november 2020, Sonaecom, C-42/19, EU:C:2020:913, punt 47).
56
Bij de uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid hebben de lidstaten het recht om gebruik te maken van om het even welke passende verdeelsleutel, zoals een verdeelsleutel volgens het soort handeling, zonder dat zij zich hoeven te beperken tot één specifieke methode (zie in die zin arrest van 13 maart 2008, Securenta, C-437/06, EU:C:2008:166, punt 38).
57
Gelet op een en ander dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 168 van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de nationale openbare televisieomroep gerechtigd is om de voorbelasting op aankopen van goederen en diensten die worden gebruikt voor zijn activiteiten waarvoor recht op aftrek bestaat, af te trekken, en dat hij niet gerechtigd is om de voorbelasting op aankopen van goederen en diensten die worden gebruikt voor zijn activiteiten die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, af te trekken. Het staat aan de lidstaten om de methoden en de criteria vast te stellen voor de verdeling van de betaalde voorbelasting over belastbare handelingen en handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, rekening houdend met het doel en de systematiek van deze richtlijn en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
Kosten
58
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de activiteit van een nationale openbare televisieomroep, die erin bestaat dat ten behoeve van televisiekijkers audiovisuele mediadiensten worden verricht, die door de staat wordt gefinancierd met een subsidie en waarvoor de kijkers geen omroepbijdrage betalen, geen dienst onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling is.
- 2)
Artikel 168 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat de nationale openbare televisieomroep gerechtigd is om de belasting over de toegevoegde waarde (btw) die als voorbelasting is voldaan op aankopen van goederen en diensten die worden gebruikt voor zijn activiteiten waarvoor recht op aftrek bestaat, af te trekken, en dat hij niet gerechtigd is om de voorbelasting op aankopen van goederen en diensten die worden gebruikt voor zijn activiteiten die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, af te trekken. Het staat aan de lidstaten om de methoden en de criteria vast te stellen voor de verdeling van de betaalde voorbelasting over belastbare handelingen en handelingen die buiten de werkingssfeer van de btw vallen, rekening houdend met het doel en de systematiek van deze richtlijn en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑09‑2021
Conclusie 25‑03‑2021
Inhoudsindicatie
‘Prejudiciële verwijzing — Belasting over de toegevoegde waarde (btw) — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 2, lid 1, onder c) — Werkingssfeer — Verrichting van diensten onder bezwarende titel — Artikel 132, lid 1, onder q) — Vrijstelling — Televisieomroep die deels uit de staatsbegroting en deels met inkomsten uit commerciële activiteiten wordt gefinancierd — Recht op aftrek van de voorbelasting’
M. szpunar
Partij(en)
Zaak C-21/201.
Balgarska natsionalna televizia
tegen
Direktor na Direktsia ‘Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika’ — Sofia pri Tsentralno upravlenie na NAP
[verzoek van de Administrativen sad Sofia-grad (bestuursrechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) om een prejudiciële beslissing]
Inleiding
1.
De lidstaten beschikken over twee basismethoden voor het financieren van openbare radio- en televisieomroepen: door middel van een speciale bijdrage, die meestal gekoppeld is aan het bezit van een radio- of televisietoestel en waarvan de inkomsten bedoeld zijn om te voorzien in de behoeften van de openbare omroeporganisaties (abonnement), of rechtstreeks uit de staatsbegroting.2. Sommige lidstaten combineren deze twee methoden door de opbrengsten van de bijdrage, die in verhouding tot de sociaal-politieke taken van de openbare omroep ontoereikend worden geacht, aan te vullen met rechtstreekse subsidies ten laste van de begroting.
2.
De onderhavige zaak betreft de vraag hoe de methoden voor het financieren van openbare omroeporganisaties moeten worden gekwalificeerd vanuit het oogpunt van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘btw’) en van de gevolgen die een dergelijke kwalificatie heeft voor de situatie van de omroeporganisaties als btw-plichtigen.
3.
Het Hof heeft reeds geoordeeld dat een activiteit van een bij de wet opgerichte openbare omroeporganisatie die wordt gefinancierd door middel van een verplichte wettelijke bijdrage die wordt betaald door eigenaars of houders van een radiotoestel, geen dienst ‘onder bezwarende titel’ in de zin van de bepalingen inzake de btw is en dus niet binnen de werkingssfeer van deze bepalingen valt.3. De vraag rijst evenwel of dezelfde oplossing moet worden gehanteerd ten aanzien van een omroeporganisatie die wordt gefinancierd met subsidies ten laste van de algemene staatsbegroting.
4.
Het Hof zal tevens de gelegenheid hebben zijn rechtspraak hierover uit te werken door in te gaan op de vraag hoe het recht van een openbare omroeporganisatie op aftrek van de belasting die is verschuldigd of voldaan over goederen en diensten die zij ten behoeve van haar activiteiten verwerft, is vormgegeven.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
5.
Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde4. bepaalt:
‘De volgende handelingen zijn aan de btw onderworpen:
[…]
- c)
de diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht;
[…]’
6.
Artikel 132, lid 1, onder q), van deze richtlijn bepaalt:
‘De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
[…]
- q)
niet-commerciële activiteiten van openbare radio- en televisieorganisaties.
[…]’
7.
Artikel 168 van de richtlijn bepaalt:
‘Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor de belaste handelingen van een belastingplichtige, is deze gerechtigd in de lidstaat waar hij deze handelingen verricht, van het door hem verschuldigde belastingbedrag de volgende bedragen af te trekken:
- a)
de btw die in die lidstaat verschuldigd of voldaan is voor de goederenleveringen of de diensten die een andere belastingplichtige voor hem heeft verricht;
- b)
de btw die verschuldigd is voor overeenkomstig artikel 18, punt a), en artikel 27 met goederenleveringen of met diensten gelijkgestelde handelingen;
- c)
de btw die verschuldigd is voor de intracommunautaire verwervingen van goederen overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), punt i);
- d)
de btw die verschuldigd is voor overeenkomstig de artikelen 21 en 22 met intracommunautaire verwerving gelijkgestelde handelingen;
- e)
de btw die verschuldigd of voldaan is voor de in die lidstaat ingevoerde goederen.’
8.
Ten slotte bepaalt artikel 173, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2006/112:
‘Voor goederen en diensten die door een belastingplichtige zowel worden gebruikt voor de in de artikelen 168, 169 en 170 bedoelde handelingen, waarvoor recht op aftrek bestaat, als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek bestaat, wordt aftrek slechts toegestaan voor het gedeelte van de btw dat evenredig is aan het bedrag van de eerstbedoelde handelingen (evenredige aftrek).’
Bulgaars recht
9.
Artikel 6, lid 3, van de Zakon za radioto i televiziata (radio- en televisiewet) bepaalt dat de Balgarska natsionalna televizia (Bulgaarse nationale televisie; hierna: ‘BNT’) de rechtspersoon is die in Bulgarije de openbare audiovisuele mediadiensten verricht. Overeenkomstig artikel 70, lid 3, van deze wet wordt de BNT gefinancierd door middel van subsidies ten laste van de staatsbegroting, met inkomsten uit reclamespots en dergelijke alsmede uit andere bronnen.
10.
Richtlijn 2006/112 is in Bulgaars recht omgezet bij de Zakon za danak varhu dobavenata stoynost (wet op de belasting over de toegevoegde waarde). Artikel 42 van deze wet voorziet onder andere in een vrijstelling van de btw voor de activiteiten van de BNT die worden gefinancierd uit de staatsbegroting.
Feiten, procedure en prejudiciële vragen
11.
De BNT is de Bulgaarse openbare televisieomroep en is dus een entiteit waarvan de activiteiten in beginsel in aanmerking komen voor de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112. De BNT wordt deels gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting en deels met de inkomsten van haar eigen commerciële activiteiten. Deze activiteiten bestaan zowel in het uitzenden van televisiecontent onder bezwarende titel, met name reclamespots, als in het verrichten van andere activiteiten dan die van een omroeporganisatie, zoals de verkoop van intellectuele-eigendomsrechten of het verhuren van apparatuur.
12.
Het geschil in het hoofdgeding betreft het recht van de BNT om de belasting die is voldaan of verschuldigd over de aankoop van de voor zijn activiteiten gebruikte goederen en diensten in aftrek te brengen. Het geschil vloeit voort uit een verschil in visie tussen de BNT en de Bulgaarse belastingautoriteiten met betrekking tot de activiteiten van de BNT vanuit het oogpunt van de btw. Volgens de BNT kunnen subsidies ten laste van de staatsbegroting namelijk niet als vergoeding voor omroepactiviteiten worden beschouwd, zodat de omroep volledig buiten de werkingssfeer van het btw-stelsel valt. Hieruit concludeert de BNT dat de omroep met betrekking tot de goederen en diensten die worden gebruikt voor de doeleinden van activiteiten die zowel met subsidies als met commerciële inkomsten worden gefinancierd, recht heeft op volledige aftrek van de voorbelasting. De belastingautoriteiten zijn daarentegen van mening dat de activiteiten van de BNT, voor zover deze worden gefinancierd uit de staatsbegroting, onder de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 vallen, zodat slechts een recht op aftrek pro rata bestaat, namelijk voor zover de omroepactiviteit van de BNT wordt gefinancierd met opbrengsten van commerciële activiteiten.
13.
Dit geschil heeft aanleiding gegeven tot de vaststelling van de belastingaanslag van 14 december 2016, waarin de belastingadministratie het door de BNT aangegeven bedrag van de af te trekken voorbelasting over de periode van 1 september 2015 tot en met 31 maart 2016 heeft gecorrigeerd. De BNT heeft bezwaar tegen deze aanslag gemaakt, maar dit bezwaar is bij besluit van de in het hoofdgeding optredende belastingautoriteit van 27 februari 2017 verworpen. Tegen dat laatste besluit heeft de BNT beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
14.
Daarop heeft de Administrativen sad Sofia-grad (bestuursrechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de hiernavolgende prejudiciële vragen voorgelegd:
- ‘1)
Kan het aanbieden van audiovisuele mediadiensten aan televisiekijkers door de publieke televisieomroep worden aangemerkt als een onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn [2006/112], wanneer deze omroep door de staat wordt gefinancierd in de vorm van subsidies en de kijkers geen omroepbijdrage betalen, of vormt deze dienstverrichting geen onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van deze bepaling, zodat zij buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt?
- 2)
Indien het antwoord luidt dat het door de publieke televisieomroep aanbieden van audiovisuele mediadiensten aan televisiekijkers binnen de werkingssfeer van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn [2006/112] valt, moet dan worden aangenomen dat het gaat om vrijgestelde leveringen in de zin van artikel 132, lid 1, onder q), van deze richtlijn en is een nationale regeling toegestaan volgens welke deze activiteit alleen is vrijgesteld op grond van de betaling die de publieke televisieomroep uit de staatsbegroting ontvangt, ongeacht of deze omroep ook commerciële activiteiten verricht?
- 3)
Verzet artikel 168 van richtlijn [2006/112] zich tegen een handelwijze die het recht op aftrek van voorbelasting over aankopen niet alleen afhankelijk stelt van het gebruik van deze aankopen (voor belastbare of vrijgestelde activiteiten), maar ook van de wijze waarop deze aankopen worden gefinancierd, namelijk enerzijds uit eigen inkomsten (reclamediensten enzovoort) en anderzijds uit overheidssubsidies, en die het volledige recht op aftrek van voorbelasting alleen toekent voor de uit eigen inkomsten gefinancierde aankopen en niet voor de met overheidssubsidies gefinancierde aankopen, waarbij een uitsplitsing naar de aard van deze aankopen wordt verlangd?
- 4)
Voor zover wordt aangenomen dat de activiteiten van de publieke televisieomroep uit belastbare en vrijgestelde leveringen bestaan, en met inachtneming van de gemengde financiering daarvan: wat is de omvang van het recht op aftrek van voorbelasting over deze aankopen en welke criteria moeten voor de vaststelling daarvan worden gehanteerd?’
Analyse
16.
De verwijzende rechter heeft vier prejudiciële vragen gesteld. Ik zal deze onderzoeken in de volgorde waarin ze zijn gesteld.
Eerste prejudiciële vraag
17.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat de activiteit van een openbare omroeporganisatie die bestaat in het verrichten van televisiemediadiensten, voor zover deze activiteit wordt gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting, een dienst onder bezwarende titel in de zin van deze bepaling is.
Opmerkingen vooraf
18.
De twijfel van de verwijzende rechter hierover houdt verband met de beslissing die op 23 april 2018 is gegeven door de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije; hierna: ‘VAS’) en waarin deze rechterlijke instantie heeft geoordeeld dat de activiteiten van de BNT binnen het gemeenschappelijke btw-stelsel vallen. De VAS heeft zijn uitspraak met name gebaseerd op artikel 25, onder c), van richtlijn 2006/112, waarin is bepaald dat een dienstverrichting in de zin van deze richtlijn onder meer kan bestaan in het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet.5. Volgens de VAS is dit ten aanzien van de krachtens de wet uitgeoefende activiteiten van de BNT het geval. In dit verband heeft de VAS verwezen naar het arrest Le Rayon d'Or6. en geoordeeld dat het arrest Český rozhlas7., gelet op de verschillende wijze van financiering van de BNT in vergelijking met openbare omroepen die op abonnementsbasis worden gefinancierd, niet op de BNT van toepassing is.
19.
Het standpunt van de belastingautoriteiten in het hoofdgeding valt samen met voornoemde beslissing van 23 april 2018.
20.
De vraag of de conclusies van het arrest Český rozhlas8. van toepassing zijn op de situatie van een openbare omroep die wordt gefinancierd met subsidies uit de schatkist is van wezenlijk belang voor de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag in de onderhavige zaak. Ik zal dit arrest dan ook kort in herinnering brengen.
Arrest český rozhlas
21.
In het arrest Český rozhlas9. heeft het Hof in de eerste plaats herinnerd aan zijn eerdere rechtspraak, volgens welke een dienst slechts wordt verricht ‘onder bezwarende titel’ in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 77/388/EEG10., en derhalve belastbaar is, wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt van de aan de ontvanger verleende dienst.11. Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof veronderstelt het begrip ‘diensten onder bezwarende titel’ in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 77/388 derhalve dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenwaarde.12.
22.
Vervolgens heeft het Hof vastgesteld dat een dergelijke rechtsbetrekking niet bestaat tussen een op abonnementsbasis gefinancierde openbare omroep en de abonnees. Enerzijds is deze betalingsverplichting namelijk niet afhankelijk van het daadwerkelijke gebruik van de openbareomroepdienst, maar uitsluitend van het bezit van een radio- of televisietoestel, en anderzijds is de toegang tot deze diensten niet afhankelijk van het betalen van het abonnement. Dit abonnement vormt derhalve niet de vergoeding voor de door de openbare omroep verleende dienst.13.
23.
Het Hof heeft tevens het argument van de Tsjechische regering afgewezen dat een dergelijke rechtsbetrekking bestaat tussen de openbare omroep en de staat die de financiering van deze omroep verzorgt door middel van een verplichte abonnementsbijdrage.14.
24.
Evenzo heeft het Hof de mogelijkheid verworpen om op de situatie van een op abonnementsbasis gefinancierde openbare omroep de oplossing van het arrest Le Rayon d'Or15. toe te passen. Het Hof heeft namelijk opgemerkt dat er in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, een rechtstreeks verband bestond tussen de verrichte diensten en de ontvangen tegenprestatie, ook al was deze tegenprestatie forfaitair van aard, zodat de forfaitaire betaling de tegenprestatie was voor onder bezwarende titel verrichte diensten en uit dien hoofde binnen de werkingssfeer van de btw viel. In het geval van een op abonnementsbasis gefinancierde openbare omroep is er daarentegen geen sprake van een dergelijk rechtstreeks verband.16.
25.
Gelet op het voorgaande heeft het Hof geoordeeld dat een openbareomroepactiviteit zoals die in het hoofdgeding van de zaak die heeft geleid tot het arrest Český rozhlas, die wordt gefinancierd door middel van een verplichte wettelijke bijdrage betaald door eigenaren en houders van een radiotoestel en die wordt uitgeoefend door een bij de wet opgerichte omroeporganisatie, geen dienst ‘onder bezwarende titel’ in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 77/388 is, en dus niet binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt.17.
Toepassing op de onderhavige zaak
26.
Ik ben van mening dat een soortgelijke oplossing moet worden gehanteerd ten aanzien van een openbare omroep die wordt gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting. Het is juist dat een dergelijke omroeporganisatie geen speciale bijdrage van houders van televisie- of radiotoestellen ontvangt en dat zij veeleer een subsidie rechtstreeks uit de staatsbegroting ontvangt die bestemd is voor de financiering van de haar bij wet opgedragen taken.
27.
Dit heeft evenwel geen wezenlijke invloed op de analyse van de aard van de activiteit van een dergelijke omroep vanuit het oogpunt van de btw. Deze subsidie is namelijk niet de tegenprestatie voor de door de openbare omroep verrichte diensten maar een wijze van financiering van een bepaald soort openbare functies. De toekenning van een dergelijke subsidie of de invoering van een andere wijze van financiering is een noodzakelijke en inherente voorwaarde voor de toewijzing van deze openbare functies. Met andere woorden, hier is geen sprake van twee over en weer uitgewisselde prestaties die functioneel onafhankelijk zijn van elkaar: de door de openbare omroep verrichte diensten en de uit de staatsbegroting gefinancierde vergoeding. Het betreft hier een handeling van de staat die de openbare televisiedienst organiseert door de uitvoering daarvan toe te vertrouwen aan een openbare omroeporganisatie en deze dienst te financieren in de vorm van, bijvoorbeeld, een aan die omroep toegekende subsidie. Vanuit dit oogpunt onderscheidt een dergelijke omroeporganisatie zich in beginsel niet van openbare instellingen zoals scholen, het leger of de politie.18.
28.
Bijgevolg is er geen sprake van een rechtsbetrekking tussen een openbare omroep en abonnees, net zomin als dat het geval is tussen de gesubsidieerde openbare omroep en de staat, waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld in de zin van de rechtspraak van het Hof over de werkingssfeer van het gemeenschappelijke btw-stelsel.19. Voor zover tussen de door de openbare omroep verrichte dienst en de ontvangen subsidie een rechtstreeks verband bestaat, gaat het niet om een verband tussen twee over en weer uitgewisselde prestaties maar om het onlosmakelijke en noodzakelijke verband tussen de uitoefening van een bepaalde openbare functie enerzijds en de financiering daarvan anderzijds.
29.
Bijgevolg kan de oplossing die het Hof heeft gekozen in het arrest Le Rayon d'Or20. niet worden toegepast op een openbare omroep die wordt gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting. De zaak die heeft geleid tot dat arrest had namelijk betrekking op diensten die aan een specifiek publiek werden verleend en waarvoor de dienstverrichter een tegenprestatie ontving die, hoewel deze forfaitair van aard was en werd betaald door iemand anders dan de ontvangers van de diensten, het karakter van een tegenprestatie had.
30.
Om deze redenen deel ik het standpunt dat zowel door de BNT als door de Spaanse regering is ingenomen, namelijk dat een subsidie ten laste van de staatsbegroting ter financiering van activiteiten van een openbare televisieomroep geen tegenprestatie vormt en dat deze activiteiten, voor zover zij met een dergelijke subsidie worden gefinancierd, geen diensten onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 vormen.
31.
Het is juist dat er situaties kunnen bestaan waarin de staat van een openbare omroep bepaalde diensten onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 verwerft. Dit betreft evenwel strikt afgebakende gevallen waarin een openbare omroeporganisatie diensten verricht die verder gaan dan de haar bij wet opgelegde taken en waarbij de tegenprestatie voor deze diensten strikt verbonden is met de verrichting daarvan en de omvang en de waarde van deze diensten weergeeft, zodanig dat deze tegenprestatie als de kostprijs van deze diensten kan worden beschouwd. Deze kostprijs vormt overeenkomstig artikel 1, lid 2, van richtlijn 2006/112 namelijk de maatstaf van heffing van de btw.21.
32.
Een algemene subsidie ten laste van de staatsbegroting ter dekking van de kosten van algemeen gedefinieerde activiteiten van een openbare omroep voldoet daarentegen niet aan deze criteria. Ik stem derhalve niet in met het standpunt dat door de Commissie in haar opmerkingen is ingenomen, namelijk dat de subsidie voor de BNT kan worden beschouwd als de tegenprestatie voor de door deze omroep verrichte diensten, op de enkele grond dat deze subsidie wordt berekend naar rato van de zendtijd. De wijze van berekening van het subsidiebedrag doet niet af aan het feit dat deze subsidie een wijze van financiering van de door de omroep uitgeoefende openbare taken is en niet de tegenprestatie voor de door de omroep verrichte diensten. De kwalificatie van de activiteiten van een belastingplichtige vanuit het oogpunt van de btw behoort te berusten op de wezenlijke kenmerken van deze activiteiten, waaronder de wijze van financiering ervan, wanneer deze van invloed is op deze kwalificatie, en niet op de wijze van berekening van deze financiering.
Artikel 25, onder c), van richtlijn 2006/112
33.
Aan deze conclusies betreffende de aard van de activiteiten van een openbare omroep als activiteiten die niet binnen het gemeenschappelijke btw-stelsel vallen, wordt niet afgedaan door artikel 25, onder c), van richtlijn 2006/112.
34.
Deze bepaling is terug te vinden onder titel IV van deze richtlijn, met als opschrift ‘Belastbare handelingen’. Deze titel bevat de definities van de belastbare handelingen in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/112. Hoofdstuk 3 van deze titel heeft betrekking op diensten. De algemene definitie van een dienst is te vinden in artikel 24, lid 1, van deze richtlijn. Deze definitie heeft een open karakter, aangezien erin wordt vastgesteld dat een dienst elke handeling is die geen levering van goederen is. De andere bepalingen van hoofdstuk 3 vullen deze definitie aan en verduidelijken de mogelijkheid van bepaalde afwijkingen voor de lidstaten.
35.
Artikel 25 van richtlijn 2006/112 preciseert dat het begrip ‘dienst’ onder meer drie soorten handelingen kan omvatten waarvan niet meteen voor de hand ligt dat zij eronder vallen. Het betreft de overdracht van een onlichamelijke zaak [artikel 25, onder a)], de verplichting om een daad na te laten of om een daad of een situatie te dulden [artikel 25, onder b)], en ten slotte het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet [artikel 25, onder c)]. De in deze bepaling gebruikte uitdrukking ‘kan’ impliceert in dit verband geen facultatieve mogelijkheid voor de lidstaten om deze handelingen als dienstverrichting te beschouwen22. maar de vaststelling dat een dienstverrichting in bepaalde situaties de vorm van een van deze handelingen kan aannemen.
36.
Artikel 25 van de richtlijn breidt de definitie van een dienstverrichting derhalve niet uit, maar preciseert slechts, in geval van twijfel, dat bepaalde activiteiten dienstverrichtingen zijn. Dat neemt niet weg dat een dienst overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 slechts aan de btw is onderworpen indien deze onder bezwarende titel in de zin van deze laatste bepaling wordt verricht. Deze voorwaarde ziet op alle handelingen die een dienstverrichting vormen, met inbegrip van de in artikel 25 genoemde handelingen. Derhalve is zowel de overdracht van een onlichamelijke zaak als de verplichting om een daad na te laten of om een daad of een situatie te dulden, alsmede het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid dan wel krachtens de wet, onderworpen aan de btw, voor zover deze handelingen onder bezwarende titel in de zin van het genoemde artikel 2, lid 1, onder c), van deze richtlijn worden verricht.
37.
Artikel 25, onder c), van richtlijn 2006/112 kan derhalve niet dienen als grondslag om door een openbare omroep verrichte diensten aan de btw te onderwerpen, indien op grond van de wijze van financiering daarvan niet kan worden aangenomen dat de betrokken diensten onder bezwarende titel worden verricht.
38.
Derhalve stel ik voor om op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat activiteiten van een openbare televisieomroep die bestaan in het verrichten van televisiemediadiensten, voor zover deze worden gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting, geen onder bezwarende titel verrichte diensten in de zin van deze bepaling vormen.
Tweede prejudiciële vraag
39.
Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de door een openbare omroep verrichte diensten kunnen worden aangemerkt als diensten die krachtens artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 zijn vrijgesteld van de btw op grond dat zij worden gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting, voor zover zij op dergelijke wijze worden gefinancierd.
40.
De verwijzende rechter stelt deze vraag voor het geval dat, in antwoord op de eerste vraag, de diensten van een openbare omroep die worden gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting moeten worden geacht aan de heffing van btw te zijn onderworpen. Het lijkt mij evenwel nuttig om ook op deze vraag in te gaan in het geval de eerste vraag wordt beantwoord zoals ik heb voorgesteld. Los van de vraag of de activiteiten van een openbare omroep worden geacht buiten de werkingssfeer van de btw te vallen of van deze belasting te zijn vrijgesteld, moet namelijk nog worden vastgesteld in hoeverre deze omroep recht heeft op aftrek van de in een eerder handelsstadium voldane of verschuldigde belasting. Dat is het voorwerp van de derde en de vierde prejudiciële vraag. De analyse van de tweede vraag maakt het mogelijk om de door een openbare omroep uitgeoefende activiteiten van algemeen belang23. af te bakenen van zijn commerciële activiteiten.
Commerciële activiteiten van openbare omroeporganisaties
41.
Ingevolge artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 dienen ‘niet-commerciële activiteiten van openbare radio- en televisieorganisaties’ van de btw te worden vrijgesteld. Overeenkomstig de hierboven aangehaalde rechtspraak van het Hof24. en mijn voorstel voor een antwoord op de eerste prejudiciële vraag zijn de diensten van openbare omroeporganisaties (openbare radio- en televisieomroepen) bovendien niet aan de btw onderworpen voor zover deze diensten niet kunnen worden geacht onder bezwarende titel te worden verricht. De handelingen die deze omroepen in het kader van hun ‘commerciële activiteiten’ verrichten, zijn daarentegen wel aan deze belasting onderworpen (dat wil zeggen dat zij belastbaar zijn en niet vrijgesteld). Ten behoeve van de juiste toepassing van het gemeenschappelijke btw-stelsel op de door deze omroeporganisaties verrichte handelingen moet derhalve de betekenis van het begrip ‘commerciële activiteiten’ worden vastgesteld.
42.
Noch artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 noch enige andere bepaling van deze richtlijn geeft een definitie van het begrip ‘commerciële activiteiten’. In het bijzonder kan dit begrip niet worden gelijkgesteld met het begrip ‘economische activiteit’ zoals gedefinieerd in artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, aangezien dit begrip ook vrijgestelde handelingen omvat. Bij de definitie van het begrip ‘commerciële activiteiten’ moet derhalve rekening worden gehouden met de systematiek en het doel van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112.
43.
Allereerst kunnen volgens mij alleen handelingen die worden verricht onder bezwarende titel in de zin van artikel 2 van richtlijn 2006/112 als commerciële activiteiten worden beschouwd. Aangezien de commerciële activiteiten van openbare omroeporganisaties een uitzondering vormen op het algemene beginsel van de vrijstelling van hun activiteiten, dienen deze namelijk betrekking te hebben op belastbare handelingen, die derhalve onder bezwarende titel worden verricht. Alleen dergelijke handelingen komen namelijk in aanmerking voor vrijstelling. Door openbare omroeporganisaties verrichte diensten die vanwege de wijze waarop zij worden gefinancierd niet kunnen worden geacht onder bezwarende titel te worden verricht, vallen derhalve niet onder de ‘commerciële activiteiten’ van deze omroeporganisaties. Met andere woorden, de activiteiten van een openbare omroeporganisatie die worden gefinancierd met een subsidie ten laste van de staatsbegroting kunnen niet worden beschouwd als commerciële activiteiten van deze omroep in de zin van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112.
44.
Omroeporganisaties houden zich voornamelijk bezig met omroepactiviteiten.25. In het geval van openbare omroeporganisaties worden deze activiteiten vaak uit twee soorten bronnen gefinancierd. De eerste bron bestaat uit publieke middelen, in de vorm van een abonnement, zoals in de zaak die heeft geleid tot het arrest Český rozhlas26., of in de vorm van subsidies, zoals in de onderhavige zaak. De andere bron is het uitzenden van reclamespots en andere ‘audiovisuele commerciële communicatie’ (sponsoring, telewinkelen en productplaatsing), om de terminologie van richtlijn 2010/13/EU te gebruiken27., of van de equivalenten daarvan op de radio.
45.
Voor zover dergelijke communicatie onder bezwarende titel wordt verricht (wat, gelet op de rol ervan, in de regel het geval is), vormt zij een onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112 en valt zij onder de commerciële activiteiten van openbare omroeporganisaties in de zin van artikel 132, lid 1, onder q), van deze richtlijn. Dergelijke communicatie wordt derhalve in beginsel belast, waarbij de maatstaf van heffing wordt gevormd door de prijs die de adverteerders betalen voor de verspreiding ervan.
46.
Het is evenwel duidelijk dat de opbrengsten van deze communicatie niet uitsluitend dienen voor de dekking van de kosten van het uitzenden ervan, die overigens gering zijn ten opzichte van het geheel van de werkingskosten van radio- of televisieomroepen. Het doel van het uitzenden van reclamespots en soortgelijke onder bezwarende titel verrichte uitzendingen is het financieren van de hoofdactiviteit van de omroeporganisaties, meer bepaald van hun uitzendingen of, meer in het algemeen, van het uitzenden van iedere content met uitzondering van commerciële communicatie, in een situatie waarin de omroep geen bijdrage voor de uitzending daarvan ontvangt. De vraag rijst derhalve hoe dergelijke uitzendingen van openbare omroeporganisaties, voor zover deze worden gefinancierd met de opbrengsten van commerciële communicatie, moeten worden behandeld vanuit het oogpunt van de bepalingen inzake de btw.
47.
Alle activiteiten van particuliere omroeporganisaties die volledig worden gefinancierd met de opbrengsten van onder bezwarende titel verrichte commerciële communicatie, dat wil zeggen zowel het uitzenden van dergelijke onder bezwarende titel verrichte communicatie als het uitzenden van andere content, worden als een en dezelfde activiteit beschouwd. Voor de toepassing van de bepalingen inzake de btw worden de kosten van de omroepactiviteit derhalve in hun geheel aangemerkt als kosten voor belaste handelingen, te weten onder bezwarende titel uitgezonden commerciële communicatie.28.
48.
In het geval van openbare omroeporganisaties is de situatie ingewikkelder. In de eerste plaats worden zij doorgaans namelijk ten dele gefinancierd met openbare middelen (in de vorm van een abonnement of subsidies), zodat dat gedeelte van hun activiteiten, in overeenstemming met de bestaande rechtspraak van het Hof29. alsmede met mijn voorstel voor een antwoord op de eerste prejudiciële vraag, niet belastbaar is. In de tweede plaats zijn hun activiteiten, zelfs voor zover deze belastbaar zijn, in beginsel vrijgesteld krachtens artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112, met uitzondering van commerciële activiteiten. De vraag blijft derhalve of het uitzenden van andere programma's dan onder bezwarende titel verrichte commerciële communicatie, voor zover dergelijke uitzendingen worden gefinancierd met de opbrengsten van dergelijke communicatie, tot de commerciële activiteiten van de openbare omroeporganisaties moet worden gerekend.
Regels inzake staatssteun
49.
De Unierechtelijke rechtshandeling die de afbakening tussen de activiteiten van algemeen belang van openbare omroeporganisaties en hun commerciële activiteiten in detail regelt, is de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep30. (hierna: ‘mededeling van de Commissie’). Daaruit komt naar voren dat de Commissie van mening is dat met name het uitzenden van commerciële berichten onder bezwarende titel, activiteiten op het gebied van e-commerce en soortgelijke diensten31., alsook diensten waarvoor de omroeporganisatie het publiek een bijdrage in rekening brengt als commerciële activiteiten moeten worden beschouwd. Het om niet uitzenden van andere content vormt daarentegen een activiteit van openbaar belang of kan althans als een dergelijke activiteit worden aangezien.32.
50.
Indien deze criteria worden toegepast in het kader van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112, zou dit betekenen dat alleen het uitzenden van commerciële berichten onder bezwarende titel een belaste activiteit is, terwijl elke andere uitzendingsactiviteit niet belastbaar is of als activiteit van algemeen belang is vrijgesteld.
51.
Er dient evenwel rekening mee te worden gehouden dat de mededeling van de Commissie niet dezelfde doelstellingen nastreeft als richtlijn 2006/112 en met name artikel 132, lid 1, onder q), daarvan. Deze mededeling heeft enerzijds tot doel de lidstaten vrijheid te bieden bij de vaststelling van de taak van openbare omroeporganisaties33. en anderzijds om mededingingsverstorende gedragingen, zoals de overcompensatie van kosten voor de vervulling van deze taak en de zogenoemde kruissubsidiëring van commerciële activiteiten te voorkomen.34. Het is daarentegen niet problematisch om een uitzendingsactiviteit te financieren met opbrengsten van commerciële activiteiten. Gelet op deze doelstellingen is het raadzaam om het gebied van de als commerciële activiteit aangemerkte activiteiten strikt af te bakenen.
52.
Artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 heeft enerzijds tot doel de kosten van activiteiten van algemeen belang te verlagen door deze vrij te stellen van de btw, en anderzijds om verstoringen van de mededinging te voorkomen die kunnen voortvloeien uit de vrijstelling van activiteiten die worden uitgeoefend in concurrentieverhoudingen met particuliere omroeporganisaties. Om deze doelstellingen te bereiken is het niet nodig om de draagwijdte van de ‘commerciële activiteiten’ van openbare omroeporganisaties even strikt te definiëren als in de mededeling van de Commissie. Vanuit het oogpunt van de mededingingsregels volstaat het namelijk dat de activiteiten van deze organisaties worden belast uit hoofde van de diensten die zij onder bezwarende titel verrichten, te weten de diensten ter zake van het uitzenden van commerciële berichten. Dat garandeert namelijk dat deze omroepen op deze markt actief zijn onder dezelfde voorwaarden als particuliere omroepen. Daarentegen draagt de kwalificatie van het uitzenden van andere content, voor zover een dergelijke activiteit wordt gefinancierd met opbrengsten van onder bezwarende titel verrichte commerciële communicatie, als niet-belastbaar of vrijgesteld in geen enkel opzicht bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112. Integendeel, het kan zelfs bijdragen tot een stijging van de kosten van deze activiteit, aangezien een dergelijke kwalificatie enkel tot gevolg zou hebben dat openbare omroeporganisaties het recht wordt ontnomen om de in een eerder handelsstadium voldane of verschuldigde belasting over de voor de doeleinden van deze activiteit gebruikte goederen en diensten in aftrek te brengen.
53.
Ik ben derhalve van mening dat de in de mededeling van de Commissie gehanteerde criteria voor de afbakening van enerzijds de in het openbaar belang verrichte en anderzijds de commerciële activiteiten van openbare omroeporganisaties niet kunnen worden toegepast in de context van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112.
Door de bnt voorgestelde uitlegging
54.
In zijn opmerkingen presenteert de BNT een interessante zienswijze met betrekking tot deze afbakening. Als ik het standpunt van de BNT goed begrijp, beschouwt hij alle uitzendingen die volgens hem een bepaald kijkcijfer halen en die het derhalve mogelijke maken om zendtijd voor reclamespots te verkopen als commerciële activiteiten. Het gaat in de eerste plaats om het uitzenden van sportevenementen, buitenlandse films en amusementsprogramma's. Op deze grondslag heeft de BNT in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde periode de btw die is voldaan en verschuldigd over de verschillende onderdelen van de voor deze programma's gemaakte uitzendkosten volledig in aftrek gebracht. Andere soorten programma's worden volgens de BNT daarentegen uitgezonden in het kader van zijn openbareomroeptaak en zijn als zodanig niet aan de btw onderworpen.
55.
Dit standpunt is volgens mij evenwel om twee redenen onjuist.
56.
Enerzijds lijkt mij de door de BNT gehanteerde uitsplitsing in programma's die reclame-inkomsten genereren en programma's die dergelijke inkomsten niet genereren willekeurig en niet noodzakelijkerwijs in overeenstemming met de werkelijkheid. Het is niet moeilijk om categorieën uitzendingen aan te wijzen die bij uitstek voldoen aan de criteria van een openbareomroeptaak maar die tegelijkertijd vaak een hoog kijkcijfer halen en die bij uitstek ‘drager’ van reclame zijn, zoals informatieprogramma's. Bepaalde categorieën uitzendingen die door de BNT tot de commerciële omroepactiviteiten worden gerekend, kunnen daarentegen perfect tot de in het openbaar belang verrichte activiteiten van de omroep worden gerekend. Dit belang houdt verband met de ‘democratische, sociale en culturele behoeften’ van de samenleving35., die tevens gebieden als film, sport en amusement omvatten.
57.
Anderzijds houdt de door de BNT voorgestane methode voor de indeling van zijn diensten geen rekening met een van de factoren waarop het btw-stelsel berust, namelijk de band tussen de goederen en de diensten die de belastingplichtige ten behoeve van zijn activiteiten verwerft en de belaste levering van goederen of diensten die hij in het kader van die activiteiten verricht. Met andere woorden, de kosten van de verwerving van de door de belastingplichtige in een eerder handelsstadium verworven goederen en diensten dienen in beginsel te zijn opgenomen in de prijs van de door deze belastingplichtige in een later handelsstadium verrichte belaste handelingen, opdat deze goederen en diensten kunnen worden geacht te zijn gebruikt voor de doeleinden van zijn activiteit.36.
Voorstel voor een oplossing
58.
Wat betreft de kosten van de verwerving van goederen of diensten die niet rechtstreeks voor belaste handelingen worden gebruikt, zoals het geval is bij uitzendingen om niet, die slechts onrechtstreeks verband houden met onder bezwarende titel verrichte commerciële communicatie37., kan dit doel op twee manieren worden bereikt. De eerste bestaat erin dat bepaalde opbrengsten van belaste activiteiten uitsluitend worden aangewend voor de verwerving van bepaalde goederen of diensten die dienen voor het uitzenden van programma's om niet, zoals de verwerving van rechten op films of sportwedstrijden. Zoals de belastingautoriteiten in het hoofdgeding terecht aanvoeren, impliceert dit evenwel dat er een gescheiden boekhouding wordt gehanteerd die het mogelijk maakt de opbrengsten aldus met de uitgaven in verband te brengen.
59.
De tweede manier bestaat in het berekenen van het pro rata van de financiering van de activiteiten van de openbare omroep met subsidies ten laste van de staatsbegroting (of een abonnement) enerzijds en met inkomsten uit belaste handelingen anderzijds. Dit tweede cijfer, verminderd met de eventuele opbrengsten van krachtens artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 vrijgestelde handelingen, weerspiegelt het aandeel van de commerciële activiteiten van de openbare omroep in het geheel van zijn activiteiten. Volgens deze verhouding kunnen vervolgens ook de door de omroep gemaakte kosten aan deze activiteiten worden toegerekend, zonder dat de verschillende onderdelen van de kosten strikt aan de commerciële activiteiten of aan de activiteiten van openbaar belang behoeven te worden toegerekend.38.
60.
Mijns inziens moet derhalve worden vastgesteld dat het begrip ‘commerciële activiteiten’ van openbare omroeporganisaties in de zin van artikel 132, lid 1, onder q), richtlijn 2006/112 niet alleen betrekking heeft op diensten die onder bezwarende titel in strikte zin worden verricht, zoals commerciële communicatie, maar ook op diensten waarvoor de ontvangers geen bijdrage betalen, met name om niet uitgezonden programma's die worden gefinancierd met opbrengsten van die eerste categorie van diensten.
61.
Ik ben van mening dat dit standpunt overeenkomt met het standpunt dat door de Spaanse regering en door de Commissie wordt verdedigd in hun opmerkingen in deze zaak.39. Dit standpunt wordt mijns inziens ook ondersteund door de richtsnoeren van het btw-comité die voortvloeien uit zijn 52e vergadering van 28 en 29 mei 1997.40. Daarin hebben de lidstaten ‘vrijwel unaniem’ geoordeeld dat de enige niet-commerciële activiteiten van publieke omroepen de activiteiten zijn die worden gefinancierd met publieke middelen (dat wil zeggen door middel van abonnementen of met subsidies). Logischerwijs moet de uitzending van programma's, voor zover deze activiteit wordt gefinancierd met opbrengsten van commerciële activiteiten, derhalve tot de commerciële activiteiten worden gerekend.
62.
Ik stel derhalve voor om op de tweede vraag te antwoorden dat artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘commerciële activiteiten’ van openbare radio- en televisieorganisaties in de zin van deze bepaling betrekking heeft op handelingen die onder bezwarende titel worden verricht en die geen activiteiten van algemeen belang zijn, alsook op om niet verrichte diensten die worden gefinancierd met opbrengsten van dergelijke onder bezwarende titel verrichte handelingen.
Derde en vierde prejudiciële vraag
63.
Met zijn derde en vierde prejudiciële vraag, die ik samen zal behandelen, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen wat de reikwijdte is van het recht van openbare omroeporganisaties om de belasting die is verschuldigd of voldaan over de goederen en diensten die zij ten behoeve van hun activiteiten verwerven in aftrek te brengen, wanneer deze activiteiten zowel met subsidies ten laste van de staatsbegroting als met opbrengsten van commerciële activiteiten worden gefinancierd.
64.
Wat betreft openbare omroepen die op abonnementsbasis worden gefinancierd heb ik deze kwestie reeds in detail onderzocht in de conclusie in de zaak Český rozhlas.41. Die problematiek ging evenwel verder dan de reikwijdte van de in die zaak gestelde prejudiciële vragen en is in het arrest van het Hof niet beslecht. De gevolgtrekkingen in die conclusie kunnen mijns inziens op de onderhavige zaak worden toegepast. In het licht van de onderhavige zaak wil ik daaraan nog het volgende toevoegen.
Regels voor de aftrek van belasting voor gemengde activiteiten
65.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof geven door een belastingplichtige verrichte handelingen die niet aan de btw zijn onderworpen, bijvoorbeeld omdat zij niet zijn verricht onder bezwarende titel in de zin van dat artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/112, geen recht op aftrek van de belasting die is verschuldigd of voldaan over goederen en diensten die ten behoeve van deze handelingen zijn verworven. Dat is dezelfde regel als voor vrijgestelde handelingen.42.
66.
Deze regel kan gemakkelijk worden toegepast op goederen en diensten die door een belastingplichtige uitsluitend worden verworven ten behoeve van zijn niet-belaste handelingen — de belastingplichtige verwerft geen recht op aftrek van de over die goederen en diensten voldane belasting.
67.
De moeilijkheid doet zich voor met betrekking tot goederen en diensten die door de belastingplichtige zowel voor belaste handelingen als voor vrijgestelde en niet-belaste handelingen worden gebruikt. In een dergelijke situatie heeft de belastingplichtige recht op aftrek naar rato van het aandeel van de goederen en diensten dat hij in het kader van zijn belaste handelingen verwerft.
68.
Ofschoon de artikelen 173 tot en met 175 van richtlijn 2006/112 nadere regels voor de berekening van dit pro rata met betrekking tot van de btw vrijgestelde handelingen bevatten, zijn deze bepalingen niet van toepassing op handelingen die niet aan de btw zijn onderworpen. In die omstandigheden staat het aan de lidstaten om in hun nationale recht regels voor de berekening daarvan vast te stellen, met inachtneming van de systematiek en het doel van het gemeenschappelijke btw-stelsel. Deze regels moeten het mogelijk maken objectief weer te geven welk aandeel van de kosten aan de belaste en welk aandeel aan de niet-belaste handelingen is toe te rekenen.43.
Toepassing op openbare omroeporganisaties
69.
Wat de onderhavige zaak betreft, volgt uit mijn antwoord op de eerste prejudiciële vraag dat een openbare omroep geen aan de btw onderworpen handelingen verricht voor zover zijn activiteiten worden gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting. Deze activiteiten geven de omroep derhalve geen recht op aftrek van de belasting die is voldaan over de voor deze activiteiten gebruikte goederen en diensten.
70.
Zoals volgt uit mijn voorstel van antwoord op de tweede prejudiciële vraag vormen de activiteiten van een openbare omroep daarentegen commerciële activiteiten in de zin van artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 voor zover deze activiteiten worden gefinancierd met opbrengsten van onder bezwarende titel verrichte commerciële communicatie en andere belaste handelingen. Deze activiteiten moeten in hun geheel worden aangemerkt als onder bezwarende titel verrichte activiteiten en derhalve als activiteiten die recht geven op aftrek van de belasting die is voldaan of verschuldigd over de goederen en diensten die daarvoor worden gebruikt.
71.
Hieruit volgt dat een openbare omroep waarvan de activiteiten zowel met subsidies ten laste van de staatsbegroting en inkomsten uit eventuele vrijgestelde handelingen als met opbrengsten van belaste handelingen worden gefinancierd, recht heeft op aftrek van de belasting die is verschuldigd of voldaan over de voor deze activiteiten gebruikte goederen en diensten, voor zover zijn activiteiten worden gefinancierd met die opbrengsten.
72.
Zoals ik in herinnering heb gebracht, zijn in richtlijn 2006/112 geen regels voor de berekening van het pro rata van de kosten voor niet-belaste activiteiten neergelegd. Het staat derhalve aan de lidstaten dergelijke regels in hun nationale recht vast te stellen. In dat verband deel ik het standpunt dat door de Commissie wordt ingenomen in haar antwoord op de vraag van het Hof, namelijk dat de lidstaten de regels van de artikelen 173 tot en met 175 van deze richtlijn voor belaste en vrijgestelde handelingen in dat verband naar analogie kunnen toepassen, maar dat niet hoeven te doen.
73.
De door mij voorgestelde definitie van de commerciële activiteiten van openbare omroeporganisaties maakt het met name mogelijk om de basismethode voor de berekening van dit pro rata, zoals vastgesteld in artikel 174, lid 1, van richtlijn 2006/112, toe te passen. Volgens deze methode ontstaat het recht op aftrek van de in een eerder stadium verschuldigde of voldane belasting naar rato van de omzet die uit de belaste handelingen is behaald in verhouding tot de totale omzet van de belastingplichtige. Bij de toepassing van deze methode op openbare omroeporganisaties die zowel met subsidies ten laste van de staatsbegroting als met inkomsten uit onder bezwarende titel verrichte handelingen worden gefinancierd, zou in de teller van de breuk het bedrag van de omzet uit deze handelingen en in de noemer het bedrag van deze omzet en van de subsidies moeten worden opgenomen. Indien de omroep onder bezwarende titel verrichte maar krachtens artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 van de btw vrijgestelde handelingen heeft verricht, zouden op de aldus verkregen verhouding vervolgens de regels van de artikelen 173 tot en met 175 van deze richtlijn moeten worden toegepast om de definitieve verhouding te verkrijgen waarin deze omroep recht heeft op aftrek van de in een eerder stadium voldane of verschuldigde belasting.
74.
De lidstaten kunnen uiteraard andere methoden voor de berekening van deze verhouding vaststellen, mits deze voldoen aan de criteria genoemd in punt 68 van deze conclusie.
75.
Gelet op het voorgaande stel ik voor om op de derde en de vierde prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 168 van richtlijn 2006/112 aldus moet worden uitgelegd dat een openbare omroeporganisatie waarvan de activiteiten zowel met subsidies ten laste van de staatsbegroting als met inkomsten uit aan de btw onderworpen handelingen worden gefinancierd, recht heeft op aftrek van de btw die is verschuldigd of voldaan over de voor deze activiteiten gebruikte goederen en diensten voor zover haar activiteiten worden gefinancierd met opbrengsten van belaste handelingen.
Conclusie
76.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Administrativen sad Sofia-grad te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat de activiteiten van een openbare omroep die bestaan in het verrichten van televisiemediadiensten die worden gefinancierd met subsidies ten laste van de staatsbegroting, geen onder bezwarende titel verrichte diensten in de zin van die bepaling vormen.
- 2)
Artikel 132, lid 1, onder q), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘commerciële activiteiten’ van openbare radio- en televisieorganisaties in de zin van deze bepaling betrekking heeft op handelingen die onder bezwarende titel worden verricht en die geen activiteiten van algemeen belang zijn, alsook op om niet verrichte diensten die worden gefinancierd met opbrengsten van dergelijke onder bezwarende titel verrichte handelingen.
- 3)
Artikel 168 van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat een openbare omroeporganisatie waarvan de activiteiten zowel met subsidies ten laste van de staatsbegroting als met opbrengsten van aan de btw onderworpen handelingen worden gefinancierd, recht heeft op aftrek van de btw die is verschuldigd of voldaan over goederen en diensten die ten behoeve van deze activiteiten worden gebruikt, voor zover haar activiteiten worden gefinancierd met opbrengsten van belaste handelingen.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑03‑2021
Oorspronkelijke taal: Pools.
Zie Berg, C. E., Lund, A. B., ‘Financing Public Service Broadcasting: A Comparative Perspective’, Journal of Media Business Studies, nr. 9/2012, blz. 7, en Bron, C. M., ‘Le financement et le contrôle des offres des radiodiffuseurs de service public’, in Observatoire européen de l'audiovisuel, IRIS Plus 2010- 4. Médias de service public: pas de contenu sans financement, Straatsburg 2010, blz. 7.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, dictum.
PB 2006, L 347, blz. 1.
Deze bepaling is niet uitdrukkelijk omgezet in Bulgaars recht, maar de VAS was van oordeel dat zij rechtstreekse werking had. Wat dat betreft heeft deze rechterlijke instantie mijns inziens gelijk, aangezien artikel 25 van richtlijn 2006/112 deel uitmaakt van de definitie van een dienst in de zin van deze richtlijn en als zodanig geen afzonderlijke omzetting in nationaal recht vereist. Deze bepaling is daarentegen niet van toepassing op de activiteiten van de BNT die met subsidies ten laste van de staatsbegroting worden gefinancierd. Deze kwestie komt in het vervolg aan bod (zie de punten 33---8211---37 infra).
Arrest van 27 maart 2014, C-151/13, EU:C:2014:185.
Arrest van 22 juni 2016, C-11/15, EU:C:2016:470.
Arrest van 22 juni 2016, C-11/15, EU:C:2016:470.
Arrest van 22 juni 2016, C-11/15, EU:C:2016:470.
Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1). Thans, wat diensten betreft, artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punt 21.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punt 22.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punten 23---8211---27.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punten 29 en 30.
Arrest van 27 maart 2014, C-151/13, EU:C:2014:185.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punten 34 en 35.
Arrest van 22 juni 2016, C-11/15, EU:C:2016:470, dictum.
Zie, ten overvloede, met betrekking tot de relatie tussen de openbare omroep en de staat, mijn conclusie in de zaak Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:181, punten 30---8211---35.
Zie arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Arrest van 27 maart 2014, C-151/13, EU:C:2014:185.
Aangezien de Uniewetgever in dat geval de in artikel 27 van richtlijn 2006/112 gehanteerde bewoordingen ‘kunnen de lidstaten […] gelijkstellen’ of soortgelijke bewoordingen zou gebruiken.
Artikel 132 van richtlijn 2006/112 is opgenomen in hoofdstuk 2 van titel IX van deze richtlijn, met als opschrift ‘Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang’.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470.
In deze conclusie concentreer ik mij op de hoofdactiviteit van openbare omroeporganisaties, die ook het voorwerp van de prejudiciële vragen vormen, namelijk de omroepactiviteit. Deze omroeporganisaties kunnen ook andere handelingen verrichten, bijvoorbeeld de verkoop van intellectuele-eigendomsrechten, het verhuren van apparatuur, de organisatie van culturele evenementen enzovoort. Deze handelingen worden gewoonlijk onder bezwarende titel verricht. Behoudens uitzonderlijke gevallen vallen zij onder de commerciële activiteiten van de openbare omroeporganisaties en zijn zij derhalve belastbaar. Ik laat deze handelingen in de rest van mijn betoog evenwel buiten beschouwing, omdat zij niet dezelfde uitleggingsproblemen opleveren als omroepactiviteiten.
Arrest van 22 juni 2016, C-11/15, EU:C:2016:470.
Zie artikel 1, lid 1, onder h), van deze richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) (PB 2010, L 95, blz. 1).
Zie op dit punt ook mijn conclusie in de zaak Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:181, punt 53.
Arrest van 22 juni 2016, Český rozhlas, C-11/15, EU:C:2016:470.
PB 2009, C 257, blz. 1.
Zie met name de punten 48, 49 en 57 van de mededeling van de Commissie.
Zie met name punt 65 van de mededeling van de Commissie.
Zie met name punt 47 van de mededeling van de Commissie.
Zie met name de punten 70---8211---76 van de mededeling van de Commissie.
Protocol (nr. 29) betreffende het openbare-omroepstelsel in de lidstaten, dat aan het VEU en het VWEU is gehecht.
Zie laatstelijk arrest van 12 november 2020, Sonaecom, C-42/19, EU:C:2020:913, punten 41 en 42.
Dit verband bestaat er enerzijds in dat deze uitzendingen bij het publiek een kijkcijfer halen dat het uitzenden van commerciële berichten zinvol maakt, en anderzijds dat deze uitzendingen worden gefinancierd met opbrengsten van deze commerciële communicatie.
Ter verduidelijking voeg ik hieraan toe dat de mededeling van de Commissie in beginsel verbiedt dat de publieke financiering van openbare omroeporganisaties voor hen een voordeel oplevert (zie de punten 72---8211---74 van deze mededeling). Indien bij de toepassing van de btw-regels ook de regels inzake staatssteun in acht moeten worden genomen, moet elk overschot aan opbrengsten ten opzichte van de uitgaven boven wat door deze mededeling is toegestaan derhalve aan de commerciële activiteiten worden toegerekend.
Ik moet evenwel benadrukken dat ik het niet eens ben met de analyse van de Commissie dat in geval van een activiteit van een omroeporganisatie die geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd met de opbrengsten van commerciële communicatie de uitzending van programma's accessoir is aan de uitzending van deze commerciële communicatie en de adverteerders de enige ontvangers van de diensten van deze omroep zijn. Naar mijn mening is veeleer sprake van een situatie waarin de diensten die aan de televisiekijkers of luisteraars worden verstrekt (de uitzending van programma's), worden gefinancierd door de ontvangers van andere diensten, te weten de commerciële communicatie. Dat doet evenwel niets af aan de kwalificatie van deze diensten vanuit het oogpunt van de btw.
Document XXI/1500/96.
C-11/15, EU:C:2016:181, punten 44---8211---63.
Zie laatstelijk arrest van 8 mei 2019, Związek Gmin Zagłębia Miedziowego, C-566/17, EU:C:2019:390, punten 26 en 27.
Zie laatstelijk arrest van 8 mei 2019, Związek Gmin Zagłębia Miedziowego, C-566/17, EU:C:2019:390, punten 28 en 29.