Rb. Noord-Holland, 24-06-2015, nr. AWB - 13 , 4564
ECLI:NL:RBNHO:2015:5031
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
24-06-2015
- Zaaknummer
AWB - 13 _ 4564
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2015:5031, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 24‑06‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Hoewel in dit geval de aanvraag niet in de voltallige welstandscommissie is behandeld, is de rechtbank van oordeel dat beoordeling door een gemandateerd lid eveneens als behandeling in de welstandscommissie dient te worden aangemerkt
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 13/4564
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juni 2015 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: J. Egthuijsen),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 3 december 2012 een Nota Omgevingsvergunningen 2012 (aanslagnummer [A NUMMER]; hierna: de aanslag) uitgereikt van in totaal € 3.455,57.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een totaalbedrag van
€ 1.194,03.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden A.R. Bissesur en R.R. Wittenberg.
Overwegingen
Feiten
1.1.
Op 5 juni 2012 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. In de aanvraag staat onder projectomschrijving het volgende vermeld:
“Op het perceel staat een bestaand bijgebouw waar o.a. schapen in lammeren. Het gebouw is bouwvallig en moet worden vervangen. De bedoeling is om het bestaande bijgebouw te slopen en een nieuw bijgebouw te bouwen. Het nieuwe bijgebouw zal op een iets andere locatie komen te staan en zal ook iets groter in volume zijn. Het nieuwe bijgebouw past in het bestemmingsplan.”
In de aanvraag voor een omgevingsvergunning onder de rubriek Bouwen staat voorts - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“1 De bouwwerkzaamheden
(…)
Het bestaande bijgebouw wordt gesloopt en vervangen door een groter bijgebouw, welke elders op het perceel wordt gebouwd.
(…)
7 Gebruik
(…)
Bijgebouw wordt gebruikt voor stalling van agrarische voertuigen en voor als de schapen gaan lammeren.
(…)
11 Kosten
Wat zijn de geschatte kosten voor de bouwwerkzaamheden in euro’s (exclusief BTW)?
20000,00
(…)”
1.2.
De vergunning is op 26 november 2012 verleend.
1.3.
De Tarieventabel behorende bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2012 van de gemeente Zaanstad (hierna: de Legesverordening 2012) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Paragraaf 21 Omgevingsvergunning
(…)
4. Omgevingsvergunning
Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project bedraagt: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf. (…)
5. Bouwactiviteiten
1. Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo voor nieuwbouw of het uitbreiden van een gebouw, wordt het tarief voor het in behandeling nemen bepaald op basis van de totale oppervlakte, aan de hand van onderstaande tabel, waarbij een minimum geldt van
€ 458,01.
Hoofdfunctie per bouwlaag | Totale oppervlakte van alle bouwlagen van het gebouw of de uitbreiding daarvan: | Prijs per m² |
(…) | (…) | (…) |
Agrarisch | € 7,14 | |
(…) | (…) | (…) |
2. In afwijking van de hierboven bij sub a genoemde tarieven, geldt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in art 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, voor:
- gebouwen of de uitbreiding daarvan die niet in bovengenoemde tabel zijn genoemd;
- bouwwerken geen gebouw zijnde;
- tijdelijke bouwwerken met een instandhoudingstermijn van maximaal vijf jaar;
(…)
- romneyloodsen;
(…)
een tarief van 2% van de bouwkosten, met een minimum van € 229,01.
3. Berekening bouwleges:
Indien de uitkomst van de berekening op grond van onderdelen a of b, meer is dan, | maar niet meer is dan, | dan bedraagt het bedrag aan bouwleges het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het bedrag dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat. | |
I | II | III | IV |
€ 0 | € 100.000 | € 0 | 100% |
(…) | (…) | (…) | (…) |
4. Welstandsadvies
Het tarief voor elke behandeling in de welstandscommissie ten behoeve van een aanvraag om omgevingsvergunning is, 7% van het tarief voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunning, met een minimum van € 122,03 en een maximum van € 2.440,77 per aanvraag.”
1.4.
De onderhavige aanslag, die is opgelegd naar aanleiding van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, is als volgt opgebouwd:
“Bouwactiviteiten (industrie) 3 229,50
Kenmerk [B NUMMER] [A ADRES]
Welstandscommissie (industrie) 226,07
Kenmerk [B NUMMER] [A ADRES]
Totaal aanslagbedrag:€ 3 455,57”
1.5.
In de door verweerder als zodanig aangeduide uitspraak op bezwaar heeft verweerder het tarief “Industrie” gewijzigd in “Agrarisch” en de leges bouwactiviteiten verminderd tot een bedrag van € 1.071. De leges welstandscommissie zijn verlaagd tot een bedrag van € 122,03.
Geschil2.1.In geschil is of verweerder een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, of eiser had moeten worden gehoord in bezwaar, welk bedrag aan eiser in rekening is gebracht, of het juiste tarief is gehanteerd, of de hoogte van de leges bouwactiviteiten wel in verhouding staat tot de werkzaamheden die zijn verricht en of er leges voor de behandeling in de welstandscommissie in rekening mogen worden gebracht.
2.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen uitspraak op bezwaar is gedaan, dat hij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord, dat het bedrag van de verschuldigde leges onduidelijk is en een specificatie daarvan ontbreekt, dat het tarief onjuist is toegepast, dat de in rekening gebrachte leges bouwactiviteiten niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden en dat ten onrechte leges voor de behandeling in de welstandscommissie in rekening zijn gebracht.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
2.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dat het bedrag van de leges in de uitspraak op bezwaar overeenkomstig de aanvraag en de Tarieventabel bij de Legesverordening 2012 is vastgesteld en dat de leges voor de behandeling in de welstandscommissie terecht in rekening zijn gebracht. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
3.1.
Eiseres stelt primair dat verweerder geen beslissing heeft genomen op zijn bezwaarschrift. Bij de stukken bevindt zich een stuk met als opschrift ‘Uitspraak op bezwaarschrift’ dat is voorzien dan het datumstempel 27 september 2013 en eindigt met een beroepsclausule. De rechtbank is van oordeel dat dit stuk gelet op de inhoud een uitspraak op het door eiser ingediende bezwaar is, zodat deze grief faalt. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de uitspraak op bezwaar niet aan eiser is verzonden, is komen vast te staan dat gemachtigde in elk geval op 24 oktober 2013 een afschrift van de uitspraak op bezwaar uit handen van een medewerker van verweerder heeft ontvangen. Nu eiser tijdig beroep heeft ingesteld en inhoudelijk heeft gereageerd op de uitspraak op bezwaar, kan niet worden gesteld dat eiser door de gang van zaken rond de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar in zijn procesbelang is geschaad, zodat de rechtbank hieraan geen gevolgen zal verbinden.
3.2.
Ten aanzien van de door eiser aangevoerde grond dat hij niet is gehoord alvorens verweerder op het bezwaar heeft beslist overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet rijksbelastingen wordt een belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, gehoord op zijn verzoek. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat eiser voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord. Hieruit volgt dat deze grief faalt.
3.3.
Ten aanzien van de leges bouwactiviteiten voert eiser aan dat het bedrag van de verschuldigde leges onduidelijk is en een specificatie daarvan ontbreekt. Daarnaast stelt eiser dat door verweerder het onjuiste legestarief is toegepast. Volgens eiser geldt het (lagere) tarief van paragraaf 21, onderdeel 5.2 van de Tarieventabel bij de Legesverordening 2012, omdat sprake is van een bouwwerk, terwijl onderdeel 5.1 niet ziet op bouwwerken maar op de functie daarvan. Bovendien staan de in rekening gebrachte leges niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden, aldus eiser.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uitspraak op bezwaar eenduidig worden afgeleid welke grondslag verweerder heeft gehanteerd voor de vaststelling van de verschuldigde leges bouwactiviteiten. Dat hier ook bij eiser geen misverstand over bestaat, leidt de rechtbank af uit het feit dat hij in zijn bezwaarschrift naar voren heeft gebracht dat de leges bouwactiviteiten op grond van het tarief ‘agrarisch’ van € 7,14 per m² in plaats van het in de aanslag gehanteerde tarief ‘industrieel’ van € 21,53 per m² had moeten worden vastgesteld, welk standpunt verweerder in de uitspraak op bezwaar ook heeft gevolgd. Anders dan eiser meent, is hier niet het tarief van paragraaf 21, onderdeel 5.2 van de Tarieventabel bij de Legesverordening 2012 van toepassing. Nu de aanvraag ziet op het bouwen van een nieuw bouwwerk met een agrarische functie heeft verweerder terecht het tarief van paragraaf 21 onderdeel 5.1 van de Tarieventabel toegepast. Gelet op de tekst van paragraaf 21 onderdeel 5.2 van de Tarieventabel is toepassing van dat onderdeel uitgesloten. De stelling van eiser dat paragraaf 21, onderdeel 5.1 van de Tarieventabel niet ziet op bouwwerken maar op functies vindt geen steun in de tekst van dat onderdeel. Dat het tarief dat ingevolge onderdeel 5.1 van toepassing is afhankelijk is van de functie van de te realiseren nieuwbouw, maakt dat niet anders. Eiser heeft er voorts op gewezen dat in paragraaf 21, onderdeel 5.2 van de Tarieventabel romneyloodsen worden genoemd en dat het door hem gerealiseerde bouwwerk een loods betreft en daarom wat betreft het toepasselijke tarief met een romneyloods gelijk moet worden gesteld. De rechtbank volgt op dit punt verweerder in zijn stelling dat een vergelijking met een romneyloods gelet op de aard en constructie van het te realiseren bouwwerk niet op gaat en dat er daarom geen reden is om het legestarief voor romneyloodsen te hanteren.
Eiser voert nog aan dat de in rekening gebrachte leges bouwactiviteiten niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. Hoge Raad 14 augustus 2009, nr. 43 120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943) er geen rechtstreeks verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de in rekening gebrachte leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds. Ook deze grieven falen.
3.5.
Tot slot voert eiser aan dat er ten onrechte leges in rekening zijn gebracht voor de behandeling in de welstandscommissie, omdat er geen wettelijke verplichting bestaat en er in dit geval evenmin enige noodzaak was om advies van deze commissie in te winnen.
Verweerder stelt dat het advies van de welstandscommissie een verplicht traject is dat in dit geval ook is gevolgd en dat om deze reden leges welstandscommissie in rekening zijn gebracht. Verweerder stelt zich bovendien op het standpunt dat de vraag of de aanvraag terecht in de welstandscommissie is behandeld aan de bestuursrechter in het kader van een procedure over de omgevingsvergunning had moeten worden voorgelegd en niet door de belastingrechter in de onderhavige procedure kan worden beoordeeld.
3.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is getoetst door de welstandscommissie in die zin dat een gemandateerd lid van de welstandscommissie op basis van de sneltoetscriteria heeft bepaald dat er vanuit de welstand bezien geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Hoewel in dit geval de aanvraag niet in de voltallige welstandscommissie is behandeld, is de rechtbank van oordeel dat beoordeling door een gemandateerd lid eveneens als behandeling in de welstandscommissie in de zin van paragraaf 21, onderdeel 5.4 van de Tarieventabel dient te worden aangemerkt. Dit betekent dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan en verweerder hiervoor terecht leges in rekening heeft gebracht. Eiser stelt zich, zo begrijpt de rechtbank, evenwel op het standpunt dat toetsing aan de sneltoetscriteria niet door (een lid van) de welstandscommissie hoefde te worden uitgevoerd, maar dat dit kon gebeuren door de behandelend ambtenaar van de afdeling bouwen en wonen. Deze stelling, die inhoudt dat ten onrechte een toetsing door de welstandscommissie zou hebben plaatsgevonden, kan evenwel zoals verweerder terecht betoogt, in de onderhavige procedure niet ter beoordeling worden voorgelegd. Indien immers vaststaat dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan, zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, is de belasting terecht geheven.
3.7.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.A. Onderwater, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. M.C. van As, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.