Hof Leeuwarden, 20-11-2012, nr. 200.087.952/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3630
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
20-11-2012
- Zaaknummer
200.087.952/01
- LJN
BY3630
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3630, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 20‑11‑2012
Uitspraak 20‑11‑2012
Inhoudsindicatie
De grieven leggen de vraag voor of appellante op grond van haar algemene statutaire bevoegdheid was gerechtigd aan leden een boete op te leggen voor het niet nakomen van een verplichting, terwijl die verplichting niet in enig stuk was vastgelegd.
Partij(en)
Arrest d.d. 20 november 2012
Zaaknummer 200.087.952/01
(zaaknummer rechtbank: 111786 / HA ZA 09-704)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te Foxhol,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M. Schuring, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
1. [g1],
wonende te [woonplaats],
2. [g2],
gevestigd te [woonplaats],
3. [g3],
wonende te [woonplaats],
[g3],
gevestigd te [woonplaats],
4. [g4],
gevestigd te [woonplaats],
5. [g5],
wonende te [woonplaats],
6. [g6],
wonende te [woonplaats],
7. [g7],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 30 september 2009 en 30 maart 2011 door de rechtbank
Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 mei 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerden] tegen de zitting van
- 7.
juni 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis d.d. 30 maart 2011, zaak/rolnummer 111786 HA ZA 09-704 van de Rechtbank Groningen te vernietigen en, opnieuw recht doende,
[geïntimeerden] in hun vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel alsnog af te wijzen, en voorts [geïntimeerden] te veroordelen om terug te betalen al hetgeen [appellante] uit hoofde van voornoemde vonnissen aan [geïntimeerden] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagen der betaling en [g1] te veroordelen om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 6.700,-- [g2] € 13.550,-- [g3] € 5.896,-- [g4] € 7.546,--, [g5] € 40.425,--, [G6] € 10-569,-- en [g7] € 10.184,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2009 en voorts [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerden] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
de vordering van appellante niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel als ongegrond af te
wijzen;
- -
appellante te veroordelen in de proceskosten en nakosten."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
Vaststaande feiten
- 1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van genoemd vonnis van 30 maart 2011 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
- 2.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden als volgt.
- 2.1.
[appellante] is een coöperatie die zich bezig houdt met de verwerking van "fabrieksaardappelen" geleverd door haar leden.
- 2.2.
[geïntimeerden] waren in 2007 en 2008 lid van [appellante] en in het bezit van aandelen daarvan.
- 2.3.
De leden van [appellante] sluiten jaarlijks teeltcontracten met [appellante] af betreffende de teelt van aardappelen, waarbij zij in beginsel enerzijds het recht hebben om conform deze contracten aardappelen aan [appellante] te leveren en anderzijds ook verplicht zijn aardappelen aan [appellante] te leveren.
- 2.4.
In de statuten van [appellante] zijn de volgende bepalingen opgenomen:
(…)
Artikel 2
- 1.
De coöperatie stelt zich ten doel in stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoefte uitoefent of doet uitoefenen.”
(…)
Artikel 5
(…)
- 8.
Het bestuur is bevoegd aan een lid, dat in strijd handelt met de statuten, reglementen, de belangen van de coöperatie of besluiten, genomen door een orgaan van de coöperatie, een boete op te leggen waarvan het maximum bijhuishoudelijk reglement wordt vastgesteld.”
(…)
Artikel 8
- 1.
Met inachtneming van het bepaalde in lid 2 van dit artikel wordt het leveringsrecht en de leveringsplicht van het lid belichaamd in het zetmeelequivalent dat telkenjare aan het lid door middel van een teeltcontract wordt toegewezen. Deze toewijzing geschiedt door het bestuur, na voorafgaande goedkeuring van de raad van commissarissen, met inachtneming van de alsdan toepasselijke voorschriften die door of namens de autoriteiten van de Europese Unie worden uitgevaardigd.
- 2.
Het aldus toegewezen zetmeelequivalent komt overeen met ten hoogste 30 ton aardappelen veldgewicht per aandeel dat het lid op zijn naam heeft staan.
- 3.
Op straffe van een boete voor iedere ton welke niet of te weinig geleverd wordt heeft elk lid het recht en de plicht het aan hem toegewezen zetmeelequivalent afkomstig van het door hem uitgeoefende eigen landbouwbedrijf, aan de coöperatie te leveren.
Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, is respectievelijk zijn een gewezen lid, dan wel zijn erven en/of rechtverkrijgenden verplicht in het kalenderjaar, waar zijn lidmaatschap is geëindigd aan de in dit lid bedoelde leveringsplicht te voldoen, respectievelijk opgelegde boeten te betalen, zolang overdracht als bedoeld in artikel 7 niet heeft plaatsgevonden.
- 4.
Het bedrag der bovenvermelde boete wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur, na voorafgaande goedkeuring van de raad van commissarissen.
(…)
Artikel 23
- 1.
Van de in artikel 3, leden 4 en 7, artikel 5, leden 4, 6 en 8 en artikel 6 lid 6 voorziene mogelijkheid van beroep, wordt, tegelijk met de betreffende voor beroep openstaande beslissing, aan de betrokkene mededeling gedaan bij aangetekend schrijven. Het beroep moet binnen dertig dagen na ontvangst van dat schrijven worden ingesteld.
(…)
Artikel 29
- 1.
In de gevallen waarin de Statuten en het huishoudelijk reglement niet voorzien, beslist het bestuur.
- 3.
De uitlegging van de bepalingen van de statuten en van het huishoudelijk reglement berust bij de raad van commissarissen behoudens beroep op de algemene ledenvergadering.
(...)"
- 2.5.
In artikel 7 van het Huishoudelijke reglement is het volgende bepaald:
"Het maximum van de in artikel 5 lid 8 van de statuten bedoelde boete bedraagt €1,- per 100 kg aardappelen leveringsplicht als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de statuten".
- 2.6.
EG Verordening nr. 2236/2003 bepaalt, voor zover relevant:
Artikel 1
“ In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
- e)
“teeltcontract”: elk contract tussen telers of een groepering van telers enerzijds,en een aardappelmeelbedrijf anderzijds.”
(…)
Artikel 3
1. Voor elk verkoopseizoen wordt een teeltcontract gesloten. Elk contract heeft een identificatienummer en bevat ten minste de volgende gegevens:
(…)
- e)
het verwachte gemiddelde zetmeelgehalte van de aardappelen op basis van het gemiddelde zetmeelgehalte van de in de voorbije drie verkoopseizoenen door de teler aan het aardappelmeelbedrijf geleverde aardappelen of, indien deze informatie niet beschikbaar is, op basis van het gemiddelde zetmeelgehalte in het betrokken toeleveringsgebied.
(…)
- 5.
Een aardappelmeelbedrijf mag geen aardappelen afnemen waarvoor geen teeltcontract is gesloten.”
- 2.7.
Bij brief van 28 maart 2007 heeft [appellante] haar leden geïnformeerd over de dan aankomende campagne. In deze brief staat, voor zover relevant:
(…)
“Als keerzijde van dit stimuleringsbeleid willen we ook het sanctiebeleid, zoals dat in de statuten van de coöperatie is geborgd, actief handhaven, zowel voor 2006/07, als voor 2007/08.”
- 2.8.
Door het bestuur van [appellante] is aan [geïntimeerden] bij besluiten van 25 juli 2008 een boete opgelegd. In alle besluiten aan [geïntimeerden] is, voor zover relevant, opgenomen:
“Hierbij refereren wij aan eerdere correspondentie waarin [appellante] heeft aangegeven bijzonder te hechten aan het vervullen van de leveringsplicht door haar leden-aandeelhouders. In onze brief van 28 maart 2007, onze referentie (…), is bijvoorbeeld het belang van optimale levering van aardappelen door de leden uiteengezet.
In deze brief is ook aangekondigd dat sanctiemaatregelen op basis van de Statuten van de Coöperatie en aanvullende regelgeving, geldend binnen [appellante] zullen worden toegepast.
Voor het teeltjaar 2007 (en/of 2008) hebben wij van u geen ondertekend teeltcontract mogen ontvangen. Door het niet insturen van een dergelijk contract handelt u in strijd met de statuten en reglementen, alsmede de belangen van de coöperatie.
Met inachtneming van de bepalingen van de statuten, meer in het bijzonder artikel 5 lid 8, heeft het bestuur van [appellante] daarom besloten u een boete op te leggen van Euro 1,- per 100 kg (ofwel 10 Euro per ton) aardappelen leverplicht.
(…)
- 2.9.
Op basis van het aantal aandelen dat de in het geding betrokken leden op hun naam hadden staan, zijn boetes opgelegd voor niet nakomen van de leverplicht voor de teeltjaren 2007 en/of 2008 van respectievelijk:
EUR 6.700,00 voor [g1],
EUR 26.950,00 voor [g2],
EUR 5.896,00 voor [g3],
EUR 7.546,00 voor [g4],
EUR 40.425,00 voor [g5],
EUR 10.569,00 voor [G6] en
EUR 10.184,00 voor [g7].
- 2.10.
Tegen de besluiten van het bestuur van [appellante] van 25 juli 2008 is door
[geïntimeerden] tijdig beroep ingesteld bij de raad van commissarissen van [appellante].
- 2.11.
Bij besluiten van 30 september 2008 en 8 oktober 2008 zijn de aan [geïntimeerden] opgelegde boetes door de raad van commissarissen van [appellante] gehandhaafd, met uitzondering van de voor oogstjaar 2008 aan [g2] opgelegde boete van EUR 13.400,00. Deze boete is door de raad van commissarissen om redenen van coulance ingetrokken.
De vorderingen en de beslissingen in eerste aanleg
- 3.
[geïntimeerden] hebben [appellante] gedagvaard voor de rechtbank Groningen.
[geïntimeerden] hebben daarbij, na wijziging van eis, samengevat gevorderd dat de besluiten van het bestuur van [appellante] van 25 juli 2008 waarin aan [geïntimeerden] een boete is opgelegd, alsmede de daaropvolgende besluiten van de raad van commissarissen waarin de besluiten van het bestuur worden gesanctioneerd, nietig te verklaren dan wel te vernietigen. Subsidiair, hebben [geïntimeerden] de rechtbank verzocht de boete te verlagen tot nihil, althans een lager bedrag dan de opgelegde maximale boete, althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag. Aan hun vorderingen hebben [geïntimeerden], kort gezegd, ten grondslag gelegd dat de boetes geen rechtsgrondslag hebben. [geïntimeerden] beroepen zich daarnaast op het schenden van het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel. De boetebesluiten zijn plotseling opgelegd en onvoldoende gemotiveerd, aldus [geïntimeerden]
- 4.
[appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerden] door het niet insturen van het teeltcontract in strijd hebben gehandeld met de statuten, reglementen en belangen van [appellante] en dat haar bestuur op grond daarvan, krachtens artikel 5 lid 8 van de statuten bevoegd was aan [geïntimeerden] een boete op te leggen. In (voorwaardelijke) reconventie heeft [appellante] betaling gevorderd van de opgelegde boetes.
- 5.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 maart 2011 de vorderingen van
[geïntimeerden] in conventie toegewezen en de voorwaardelijke vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de besluiten van [appellante] blijkt dat deze gebaseerd zijn op artikel 8 lid 3, en derhalve niet op artikel 5 lid 8, van de statuten. Omdat [appellante] heeft verzuimd de formaliteiten van artikel 8 lid 4 van de statuten in acht te nemen, is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat de boetebesluiten geen juiste grondslag in de statuten hebben en aldus op grond van artikel 2:14 BW nietig zijn.
De grieven
- 6.
De grieven zijn, in essentie, gericht tegen de beslissing van de rechtbank om bij de beoordeling van de grondslag van de boetes, te overwegen dat de boetebesluiten vanwege hun inhoud op artikel 8 lid 3 en niet ook op artikel 5 lid 8 van de statuten zijn gebaseerd. Tegen de vaststelling door de rechtbank in rechtsoverweging 5.5 dat artikel 8 lid 3 van de statuten geen grondslag biedt voor de in het geding zijnde boetebesluiten, omdat niet aan de formaliteiten van artikel 8 lid 4 is voldaan, is geen grief gericht. Het hoger beroep beperkt zich aldus tot de vraag of [appellante] op grond van artikel 5 lid 8 van de statuten was gerechtigd aan
[geïntimeerden] een boete op te leggen vanwege het niet aanleveren van een getekend teeltcontract. Aan artikel 5 lid 8 van de statuten ontleent het bestuur van [appellante] een algemene bevoegdheid om een lid, dat in strijd handelt met de statuten, reglementen, belangen van de coöperatie of besluiten, genomen door een orgaan van de coöperatie, een boete op te leggen.
- 7.
Het hof stelt voorop dat besluiten die de strekking hebben de leden van een coöperatie een boete op te leggen vanwege het niet indienen van een getekend teeltcontract, in redelijkheid niet anders kunnen worden aangemerkt als besluiten die krachtens artikel 2:27 lid 4 sub c in samenhang met artikel 2:34a BW een grondslag in de statuten behoeven. Naar het oordeel van het hof betekent dit evenwel niet dat de verplichting tot het insturen van een getekend teeltcontract in de statuten moet zijn vermeld. Gelet op de algemene bevoegdheid van het bestuur van [appellante] in artikel 5 lid 8 van de statuten om aan de leden een boete op te leggen, is het voldoende dat de verplichting tot het insturen van een getekend teeltcontract blijkt uit een reglement of besluit. Anders dan [appellante] stelt (sub 12 MvG), dient deze verplichting voor de leden daarentegen wèl kenbaar te zijn.
- 8.
Vaststaat dat de verplichting tot het insturen van een getekend teeltcontract niet als een zelfstandige verplichting van de leden in de statuten, het huishoudelijk reglement of in enig ander reglement is opgenomen. In de toelichting op de grieven betoogt [appellante] dat [geïntimeerden] door geen opgave te doen van de hoeveelheid aardappelen die zij in het desbetreffende jaar zouden leveren, hun statutaire verplichtingen niet zijn nagekomen (sub 23 MvG).
- 9.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof [appellante] in haar betoog niet volgen. Het is voor het hof onvoldoende duidelijk welke statutaire verplichting door de leden hiermee niet wordt nagekomen. Dit geldt temeer nu [appellante] zelf heeft gesteld dat artikel 8 van de statuten geen betrekking heeft op de situatie waarin door het lid geen ondertekend teeltcontract wordt teruggestuurd, terwijl artikel 8 nu juist ziet op de leveringsrechten en plichten van de leden.
- 10.
[appellante] stelt voorts dat het niet indienen van een ondertekend teeltcontract een handeling is die indruist tegen de grondgedachte van de coöperatie [appellante], op grond waarvan het bestuur heeft mogen beslissen een boete op te leggen (sub 19 MvG). Nu deze stelling door [appellante] op geen enkele wijze is onderbouwd, gaat het hof hieraan voorbij.
- 11.
Uit het voorgaande volgt dat de boetebesluiten door [appellante] zijn genomen, terwijl niet is gebleken dat [geïntimeerden] door het niet insturen van het teeltcontract in strijd met artikel 5 lid 8 van de statuten hebben gehandeld. De boetebesluiten zijn aldus in strijd met de statuten genomen en zijn om die reden nietig.
De grieven I, II en III falen.
- 12.
Grief IV houdt in dat de rechtbank [appellante] ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. Uit het resultaat van deze procedure volgt dat de rechtbank [appellante] terecht in de proceskosten van [geïntimeerden] heeft veroordeeld. [appellante] zal ook in hoger beroep in de proceskosten [geïntimeerden] worden veroordeeld.
- 13.
Nu de grieven I tot en met III falen, is ook grief V die zich richt tegen de afwijzing van de (oorspronkelijke) reconventionele vordering, ongegrond.
- 14.
De overige klachten missen zelfstandig belang en behoeven geen behandeling meer.
Slotsom
- 15.
De grieven falen. Dit leidt tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zij het op andere gronden. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen (1 punt x € 894,-).
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Groningen van 30 maart 2011;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 284,- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, L. Groefsema en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 november 2012 in bijzijn van de griffier.