Vgl. HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, rov. 1.7.
HR, 18-06-2019, nr. 18/00388
ECLI:NL:HR:2019:985
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
18/00388
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:985, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:659
ECLI:NL:PHR:2019:659, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:985
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑06‑2019
Partij(en)
18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/00388 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 22 december 2017, nummer 22/002567-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op 16 [geboortedatum] 1946.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding (art. 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in verbinding met art. 1a, onder 1o, jo. art. 2, lid 1, van de Wet op de economische delicten). Het Hof heeft ter zake van dat feit een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis, opgelegd. Ingevolge art. 427 Sv staat tegen het bestreden arrest beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Nr. 18/00388 E Zitting: 23 april 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 22 december 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen”, veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair5 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het onderhavige cassatieberoep merk ik het volgende op. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in art. 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen omschreven feit, welk feit, zoals blijkt uit art. 1a, onder 1o, jo. art. 2, lid 1, van de Wet op de economische delicten, een overtreding is. Het hof heeft ter zake van dat feit een geldboete opgelegd van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis. Ingevolge art. 427, lid 2 onder b, Sv staat tegen de bestreden uitspraak beroep in cassatie niet open, zodat de verdachte in het ingestelde beroep niet kan worden ontvangen.1.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2019