Hof 's-Gravenhage, 14-05-2003, nr. 105.000.349/02
ECLI:NL:GHSGR:2003:727
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
14-05-2003
- Zaaknummer
105.000.349/02
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2003:727, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 14‑05‑2003; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2013:1294
ECLI:NL:GHSGR:2003:728, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 26‑03‑2003; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2013:1294
ECLI:NL:GHSGR:2002:4, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 18‑09‑2002; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2013:1294
- Vindplaatsen
AR 2015/1459
AR 2015/1047
Uitspraak 14‑05‑2003
Inhoudsindicatie
Blootstelling gevaarlijke stoffen, werkgeversaansprakelijkheid, art. 7:658 BW, omkeringsregel. Vervolg op LJN:AA8369
Uitspraak: 14 mei 2003
Rolnummer: 01/204
Rolnr. rechtbank: 2085/HA ZA 86-7147
Rolnr. Hoge Raad: C98/273HR
HET GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE, derde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[appellant],
wonende te Gierle, België,
eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
DE NEDERLANDSE UNILEVER BEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: Unilever,
procureur: mr. H.J.A. Knijif.
Het geding
Verwezen wordt naar het door het hof in deze zaak gewezen arrest van 26 maart 2003.
Bij brief van 29 maart 2003 heeft de door het hof bij voornoemd arrest benoemde deskundige dr. M.M. Veering laten weten deze benoeming niet te kunnen aanvaarden, aangezien hij op het terrein van het organisch psychosyndroom onvoldoende deskundig is om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen.
Bij brief van 1 april 2003 heeft de eveneens door het hof bij voornoemd arrest benoemde deskundige dr. J.M.M. van den Bosch laten weten dat hij niet beschikt over deskundigheid ten aanzien van arbeidsgerelateerde aandoeningen.
Beoordeling
1. Nu voornoemde deskundigen zich niet in staat achten, zal het hof een tweetal nieuwe deskundigen benoemen. In plaats van dr. M.M. Veering zal worden benoemd dr. G. Hageman. In plaats van dr. J.M.M. van den Bosch zal worden benoemd dr. J. Rooyackers.
2. Op de voet van artikel 233 (oud) Rv, thans artikel 195 Rv, dient [appellant] het voorschot ter zake van de te benoemen medische deskundigen te deponeren, welke voorschotten door het hof zijn bepaald op een totaalbedrag van € 4.450,- (€ 2.500,- voor dr. Hageman, € 750,- voor dr. Rooyackers en € 1.200,- voor dr. Hulshof). Het reeds door [appellant] naar aanleiding van het arrest van 26 maart 2003 gedeponeerde bedrag ad € 3.600,- wordt hierop in mindering gebracht, zodat resteert te deponeren een bedrag van € 850,-.
3. Voor het overige verwijst het hof naar het arrest van 26 maart 2003, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast heeft te gelden.
Beslissing
Het hof:
- benoemt tot deskundigen:
• dr. G. Hageman, neuroloog, p/a Medisch Spectrum Twente, Postbus 50.000, 7500 KA Enschede;
• dr. J. Rooyackers, longarts, p/a Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, Postbus 9001, 6560 GB Groesbeek;
- bepaalt dat de deskundigen hun werkzaamheden pas behoeven aan te vangen nadat [appellant] een bedrag van € 850,- als aanvullend voorschot ter griffie van dit hof heeft gedeponeerd door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer 1923.25.795 van de Gerechten in het Arrondissement Den Haag onder vermelding van “aanvullend voorschot deskundigen inzake DikmanslUnilever, rolnummer hof 01/204” en de griffier de deskundigen daarvan op de hoogte heeft gesteld.
Uitspraak 26‑03‑2003
Inhoudsindicatie
Blootstelling gevaarlijke stoffen, werkgeversaansprakelijkheid, art. 7:658 BW, omkeringsregel. Vervolg op LJN:AA8369
Uitspraak: 26 maart 2003
Rolnummer 01/204
Rolnr. rechtbank: 2085/HA ZA 86-7147
Rolnr. Hoge Raad: C98/273HR
HET GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVEN HAGE, derde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[appellant] ,
wonende te Gierle, België,
eiser,
hierna te noemen: [appellant] ,
procureur: mr. HC. Grootveld,
tegen
DE NEDERLANDSE UNILEVER BEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: Unilever,
procureur: mr. H.J.A. de Knijif
Het geding
Bij arrest van 18 september 2002 is een comparitie van partijen gelast voor overleg met partijen. Deze comparitie is gehouden op 12 november 2002 en is voortgezet op 10 januari 2003. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. [appellant] stelt dat hij sinds einde 1978 een chronisch ziektebeeld heeft ontwikkeld door het omgaan met stoffen en materialen, met name chemicaliën en oplosmiddelen, die hij bij zijn werkzaamheden in opdracht van Unilever diende te gebruiken. De door [appellant] gestelde gezondheidsschade betreft: rhinitis, neuspoliepen, allergie, asthma, hyperreactiviteït van de luchtwegen en organo psychosyndroom. Hij vordert vergoeding van de door hem hierdoor geleden
schade.
In eerdergenoemd arrest heeft het hof overwogen dat de door [appellant] gestelde gezondheidsschade, alsmede de stelling dat [appellant] bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid schadelijke stoffen bewezen dient te worden. Voorts heeft het hof overwogen dat Unilever dient te bewijzen dat zij de in art. 7:658 eerste lid BW genoemde verplichtingen is nagekomen.
Partijen wensen dit bewijs te leveren door deskundigenbenchten te doen uitbrengen. Partijen hebben zich uitgelaten omtrent de te benoemen deskundigen, de te stellen vragen en de hoogte van het voorschot.
2. Gelet op de aard van de door [appellant] gestelde gezondheidsklachten acht het hof het geraden een longarts, een neuroloog en een kno-arts te benoemen.
Het hof acht het wenselijk dat deze deskundigen, ieder vanuit de eigen expertise, gezamenlijk een schriftelijk rapport uitbrengen ter beantwoording van de hierna geformuleerde vragen. De deskundigen dienen hun antwoorden met redenen te omkleden, onder meer door te verwijzen naar vindplaatsen en relevante literatuur. Het staat deskundigen vrij desgewenst nader expertise in te winnen, bijvoorbeeld van een allergoloog, toxicoloog of psychiater.
A. Lijdt [appellant] thans aan rhinitis, neuspoliepen, allergie, asthma, hyperreactiviteit van de luchtwegen en/of organo psychosyndroom, uitgaande van de medisch algemeen geaccepteerde definitie van en/of criteria voor deze aandoeningen?
B. In hoeverre heeft [appellant] hieraan geleden vanaf 1975 tot heden?
C. Wat zijn de eventuele gevolgen hiervan voor het functioneren van [appellant] op het persoonlijke en professionele vlak?
D. Ervan uitgaande dat [appellant] lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder A genoemde aandoeningen, wat is de ernst van deze aandoeningen vanaf 1975 tot op heden geweest? Hebben deze geleid tot (organische) schade?
E. Ervan uitgaande dat [appellant] lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder A genoemde aandoeningen, wat betekent blootstelling van [appellant] in de periode 1964-1984 aan nikkelzouten en oplosmiddelen in het researchlaboratorium van Unilever in Vlaardingen? Heeft deze blootstelling invloed gehad op het ontstaan en/of de ontwikkeling van de onder A genoemde
aandoeningen? Zo ja, welke invloed?
F. Ervan uitgaande dat [appellant] lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder A genoemde aandoeningen, wat betekent het gegeven dat [appellant] heeft gewerkt in een laboratorium waar de stoffen genoemd in productie 42, overgelegd door [appellant] bij de pleidooien in eerste aanleg, aanwezig waren voor de in A genoemde aandoeningen? Is er een verband en zo ja, welk? Volgt uit de eventuele aanwezigheid thans en/of in het verleden van de onder A genoemde aandoeningen dat [appellant] blootgesteld is geweest aan voor de gezondheid schadelijke stoffen in het research-laboratorium van Unilever?
G. Ervan uitgaande dat [appellant] lijdt of heeft geleden aan één of meet van de onder A genoemde aandoeningen, zouden de onder A genoemde aandoeningen in enigerlei mate ook hebben bestaan indien [appellant] niet aan de in vraag E en F bedoelde stoffen en materialen zou zijn blootgesteld dan
wel zou hebben gewerkt in een laboratorium waar deze stoffen niet voorhanden zijn?
H. Ervan uitgaande dat [appellant] lijdt of heeft geleden aan één of meet van de onder A genoemde aandoeningen, is er thans ten aanzien van de onder A genoemde aandoeningen sprake van een eindtoestand, of verwacht u een verbetering of verergering van de verschijnselen?
I. Ervan uitgaande dat [appellant] lijdt of heeft geleden aan één of meer van de onder A genoemde aandoeningen, wat is de aan de aandoeningen genoemd onder A verbonden blijvende invaliditeit van [appellant] , afgestudeerd aan de TH Delft in de richting Chemische Technologie, uitgedrukt in een percentage volgens de AMA-guide, 5e druk?
J. Geven uw bevindingen u voor het overige nog aanleiding tot het maken van opmerkingen?
3. In eerdergenoemd arrest heeft het hof overwogen dat Unilever dient te bewijzen dat zij de in art. 7:658 eerste lid BW genoemde verplichtingen is nagekomen. Het hof zal één deskundige benoemen ter beantwoording van de hierna geformuleerde vragen. De deskundige dient zijn schriftelijke antwoorden met redenen te omkleden, onder meet door te verwijzen naar vindplaatsen en relevante literatuur. Het staat de deskundige vrij desgewenst nader expertise in te winnen.
- -
Heeft Unilever jegens [appellant] in de periode 1964-1984 voldaan aan haar verplichting om ten aanzien van het verrichten van de arbeid door [appellant] ten behoeve van Unilever zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken en zodanige faciliteiten ter beschikking te stelten of aanwezig te hebben als redelijkerwijs noodzakelijk was om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden ten behoeve van Unilever schade zou lijden in zijn gezondheid?
- -
Wilt u zich in ieder geval uitlaten over het nuttigen van eten en drinken in de ruimte 4456 (zie CvR blz 6), de deugdelijkheid van het veiligheidsbeleid en de uitvoering daarvan (zie CvR blz 8 en volgende), de bekendheid van het toepasselijke veiligheidsbeleid bij de sectieleider en groepsleider (zie pleitnota [appellant] blz 14) en het optreden van de bedrijfsgeneeskundige dienst (zie pleitnota [appellant] blz 16), alsmede het functioneren van de airconditioning dan wel luchtverversing en de zuurkasten?
- -
Indien u op enig punt zou menen dat Unilever niet voldaan heeft aan de op haar rustende verplichtingen, wordt u verzocht om daaromtrent gemotiveerd te rapporteren onder verwijzing naar het relevante tijdvak, de precieze aard van de tekortkoming en de mate van het daarbij betrokken risico voor gezondheidsschade van [appellant] .
- -
Geven uw bevindingen u voor het overige nog aanleiding tot het maken van opmerkingen? Zo ja, welke?
4. Aangezien de te benoemen deskundigen blijkens telefonische mededeling in dezen bereid zijn als deskundige op te treden en te rapporteren, zal het hof als na te melden beslissen.
5. Op de voet van art. 223 Rv (oud), thans 195 Rv dient [appellant] het voorschot ter zake van de te benoemen medische deskundigen en Unilever het voorschot van de deskundige op het gebied van, kort gezegd, de arbeidsomstandigheden te deponeren, welke voorschotten door dit hof zijn bepaald op respectievelijk € 1.200,--, inclusief BTW, voor ieder van de medische deskundigen (derhalve €3.600,-- in totaal) en €7.500,--, inclusief BTW, voor de deskundige op het gebied van de arbeidsomstandigheden.
Beslissing
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
A. beveelt een onderzoek door deskundigen ter beantwoording van de in overweging 2 geformuleerde vragen;
B. benoemt tot deskundigen ter beantwoording van de in overweging 2 geformuleerde vragen:
- -
dr. J.J.M. van den Bosch, longarts, p/a Stichting Sint Anthonius Ziekenhuis, Postbus 2500, 3430 EM Nieuwegein,
- -
dc. M.M. Veering, neuroloog, Pinksterbloemweg 5, 1861 XN Bergen (NH),
- -
dr. J.H. Hulshof, KNO-arts, Rapenburg 45, 2311 GG Leiden;
C. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de inoverweging 3 geformuleerde vragen;
D. benoemt tot deskundige ter beantwoording van de in overweging 3 geformuleerde vragen: drs. R. Visser, verbonden aan TNO-arbeid, p/a Postbus 718, 2130 AS Hoofddorp;
E. bepaalt dat de in B genoemde deskundigen hun werkzaamheden pas behoeven aan te vangen nadat [appellant] een bedrag van € 3.600,-- als voorschot ter griffie van dit hof heeft gedeponeerd door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] van de Gerechten in het Arrondissement Den Haag onder vermelding van “voorschot deskundigen inzake [appellant] /Unilever, rolnummer hof 01/204” en de griffier de deskundigen daarvan op de hoogte heeft gesteld;
F. bepaalt dat de in D genoemde deskundige zijn werkzaamheden pas behoeven aan te vangen nadat Unilever een bedrag van € 7.500,-- als voorschot ter griffie van dit hof heeft gedeponeerd door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] van de Gerechten in het Arrondissement Den Haag onder vermelding van “voorschot deskundigen inzake [appellant] /Unilever, rolnummer hof 01/204” en de griffier de deskundige daarvan op de hoogte heeft gesteld;
G. bepaalt dat de in B en D genoemde deskundigen hun/zijn schriftelijk, gemotiveerd en (door ieder van hen) ondertekende rapport, vergezeld van een declaratie uiterlijk vrijdag 1 juli 2003 aan de civiele griffie van dit hof, Prins Clauslaan 60 te ‘s-Gravenhage (Postbus 20302, 2500 EH) zullen doen toekomen, onder vermelding van: [appellant] /Unilever, rolnummer 01/204”;
H. bepaalt dat ieder van de deskundigen zijn onderzoek zelfstandig zal verrichten en dat hij in zijn rapport zal vermelden op welke wijze hij partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, alsmede of van deze mogelijkheid gebruik is gemaakt en, zo ja, wat deze opmerkingen en verzoeken inhouden, alsmede wat zijn reactie daarop is;
I. bepaalt dat, indien een partij schriftelijke opmerkingen aan een deskundige doet toekomen, deze partij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij dient te verstrekken;
J. bepaalt dat de griffier een kopie van dit arrest aan ieder van de deskundigen zal zenden;
K. bepaalt dat de procureur van [appellant] aan ieder van de in B genoemde deskundigen een kopie van alle gedingstukken zal zenden;
L. bepaalt dat de procureur van Unilever aan de in D genoemde deskundige een kopie van alle gedingstukken zal zenden;
M. verwijst de zaak naar de rol van donderdag 28 augustus 2003 voor memorie na deskundigenbericht, waarbij eerst [appellant] aan het woord zal zijn.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schellen, Michiels van Kessenich Hoogendam en Schmitz en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2003 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 18‑09‑2002
Inhoudsindicatie
Blootstelling gevaarlijke stoffen, werkgeversaansprakelijkheid, art. 7:658 BW, omkeringsregel. Vervolg op LJN:AA8369.
Uitspraak: 18 september 2002
Rolnummer 01/204
Rolnr. rechtbank: 2085/ HA ZA 86-7147
Rolnr. Hoge Raad: C98/273HR
HET GERECHTSHOF TE ‘S-GRAVENHAGE, derde civiele kamer, heeft het
volgende arrest gewezen in de zaak van
[appellant],
wonende te Gierle, België,
eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
DE NEDERLANDSE UNILEVER BEDRIJVEN B.V,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: Unilever,
procureur: mr. H.J.A. de Knijif.
Het geding
Bij arrest van 17 november 2000 door de Hoge Raad tussen Unilever als eiseres tot cassatie, incidenteel verweerster en [appellant] als verweerder in cassatie, incidenteel eiser gewezen, is het principale beroep verworpen, in het incidentele beroep het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 april 1998 vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing.
Bij exploot van 13 februari 2000 heeft [appellant] Unilever opgeroepen teneinde voort te procederen. Bij memorie na verwijzing heeft [appellant] geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Unilever te veroordelen aan [appellant] te betalen een schadevergoeding wegens door [appellant] geleden inkomsten- en vermogensschade alsmede schade in vermindering van zijn gezondheid en levensvreugde en levensomstandigheden, nader op te maken bij staat, alsmede Unilever te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Bij memorie van antwoord na verwijzing heeft Unilever twee producties overgelegd en geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de vorderingen van [appellant], kosten rechtens.
Partijen hebben hun standpunt doen bepleiten, [appellant] door zijn advocaat mr. R.J.A.M. Sträter te Amsterdam en Unilever door haar advocaat mr. J. Wildeboer te Rotterdam. Ter gelegenheid van de pleidooien hebben ieder van partijen bij akte stukken in het geding gebracht
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep na verwijzing
1. In eerdergenoemd arrest heeft de Hoge Raad beslist dat het recht zoals dat sedert 1 april 1997 geldt (te weten: art. 7:658 BVV) dient te worden toegepast.
Hiervan zal worden uitgegaan.
Voorts gaat het hof uit van de door de Hoge Raad in overweging 3.1 onder (i) tot en met (iii) weergegeven tussen partijen vaststaande feiten.
2. [appellant] vordert, kort gezegd, vergoeding van materiële en immateriële schade wegens nikkelaandoeningen en oplosmiddelenvergiftiging tengevolge van blootstelling aan met name nikkel(verbindingen) en organische oplosmiddelen (in het bijzonder isopropylalcohol en hexaan) tijdens de door hem voor Unilever in het researchlaboratorium te Vlaardingen verrichte researchwerkzaamheden in vooral de periode 1975 tot en met 1984.
[appellant] betoogt dat Unilever het gevaarscheppend karakter van de door hem verrichte werkzaamheden onvoldoende onderkend heeft en onvoldoende voorzorgsmaatregelen en veiligheidsmaatregelen getroffen heeft om schade te voorkomen.
Unilever heeft erkend dat de stoffen, genoemd in productie 42, overgelegd ter gelegenheid van de pleidooien in eerste aanleg, in een laboratorium als het hare thuishoren. Zij betwist dat zij tekortgeschoten is in de op haar rustende zorgverplichting, dat de door [appellant] gestelde klachten werkgerelateerd zijn en enig verband hebben met de gestelde tekortkomingen van Unilever. Zij wijst erop dat [appellant] ten aanzien van zijn klachten geen volledige openheid van zaken geeft en zij betwist deze klachten.
3. Bij pleidooi voor het hof is zijdens [appellant] het standpunt ingenomen dat de vordering van [appellant] op basis van het arrest van de Hoge Raad d.d. 17 november 2000 eigenlijk al voor toewijzing gereed ligt, in het bijzonder gelet op rechtsoverweging 5.4 van dat arrest. Het hof volgt die uitleg van het arrest niet. Met name de zinsnede aan het slot van rechtsoverweging 5.4 (“... dat wanneer een werknemer bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen, het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband aangenomen moet worden indien de werkgever heeft nagelaten ...“) betekent niet dat zulks in casu reeds is vastgesteld, maar dat de door de Hoge Raad geformuleerde regel eerst van toepassing is indien en nadat is komen vast te staan dat [appellant] gezondheidsschade heeft geleden en dat hij bij zijn werk aan gevaarlijke stoffen is blootgesteld. Een en ander is evenwel door Unilever gemotiveerd betwist.
4. [appellant] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde gezondheidsschade een groot aantal bescheiden overgelegd. Unilever heeft de inhoud van een aantal van deze bescheiden gemotiveerd betwist, er op gewezen dat niet alle relevante rapportages overgelegd zijn en aangevoerd dat [appellant] geweigerd heeft zich medisch te laten onderzoeken op een zodanige wijze dat ook Unilever aan de onderzoekend arts vragen zou kunnen stellen en opmerkingen maken.
Naar het oordeel van het hof kan in het licht van deze betwisting niet reeds thans op grond van die door [appellant] overgelegde bescheiden worden aangenomen dat [appellant] de door hem gestelde gezondheidsschade geleden heeft. Het hof zal [appellant] toelaten tot het bewijs hiervan en geeft [appellant] in overweging dit bewijs te leveren door middel van voorlichting door deskundigen. Voorts wijst het hof er op dat, indien [appellant] slechts een deel van de indertijd opgemaakte medische rapportages overlegt aangaande de door hem geleden gezondheidsschade, het hof uit deze proceshouding zou kunnen afleiden dat het hier gaat om gegevens waaruit steun geput zou kunnen worden voor de juistheid van het door Unilever verdedigde standpunt. Het staat het hof vrij hieraan de consequenties te verbinden welke het geraden voorkomt.
5. Hoewel Unilever erkent dat de in rechtsoverweging 2 aangeduide stoffen in een laboratorium als het hare thuishoren, betwist zij dat [appellant] is blootgesteld aan de voor de gezondheid schadelijke werking van die stoffen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting zal het hof [appellant] toelaten tot het bewijs dat hij bij zijn werk is blootgesteld aan voor de gezondheid schadelijke stoffen. Het hof geeft [appellant] in overweging dit bewijs te leveren door voorlichting door deskundigen.
6. Uit een oogpunt van proces-economie zal het hof voorts Unilever toelaten tot het bewijs dat zij de in art. 7:658 eerste lid BW genoemde verplichtingen is nagekomen. Ook Unilever geeft het hof in overweging dit bewijs te leveren door voorlichting door deskundigen.
7. Het hof acht het geraden een comparitie van partijen te gelasten teneinde met partijen te overleggen over de aanpak van de bewijslevering. Indien ervoor gekozen wordt deskundigen in te schakelen, nodigt het hof partijen uit hun gedachten te laten gaan over de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de te stellen vragen. Het hof verzoekt partijen eventuele ideeën op deze punten voorafgaand aan de comparitie aan het hof en de wederpartij schriftelijk kenbaar te maken.
Op de overige geschilpunten zal zo nodig in een later stadium van de procedure worden ingegaan.
Beslissing
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
gelast een comparitie van partijen voor overleg als hiervoor in overweging 6 aangegeven voor de raadsheer-commissaris mr. Schmitz op dinsdag 12 november 2002 te 13.30 uur in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ‘s-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schellen, Schmitz en Mees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2002 in aanwezigheid van de griffier.