Rb. Noord-Holland, 30-01-2013, nr. 192578 / HA ZA 12-260
ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ2272
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
30-01-2013
- Zaaknummer
192578 / HA ZA 12-260
- LJN
BZ2272
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ2272, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 30‑01‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 30‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Aanvraag autoverzekering. Vragenslijst. Mededelingsplicht verzekeringnemer en onderzoeksplicht verzekeraar. Naar het oordeel van de rechtbank kan een aanrijding buiten schuld niet van belang zijn voor de beoordeling van het aangeboden risico. Een redelijk handelend verzekeraar kan niet volhouden dat zij bij kennis van deze aanrijding buiten schuld de verzekeringsaanvraag van zou hebben geweigerd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: 192578 / HA ZA 12-260
Vonnis van 30 januari 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. W.M. Chung te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. L. Schuurs te Zwolle-Lelystad.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 25 juli 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 8 november 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In juni 2010 heeft [eiseres] voor haar auto, een Mercedes met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), een allrisk verzekeringsovereenkomst gesloten met Achmea.
2.2.
Op het op 26 juni 2010 door [eiseres] ondertekende aanvraagformulier is, onder meer, het volgende vermeld (waarbij schuin gedrukte tekst handgeschreven is):
“Als aanvrager/kandidaat-verzekeringnemer bent u verplicht de gestelde vragen in dit aanvraagformulier zo volledig mogelijk te beantwoorden. Dit geldt ook voor feiten en omstandigheden die betrekking hebben op een bij het sluiten van deze verzekering bekende derde, wiens belangen worden meeverzekerd. Bij de beantwoording is bovendien niet alleen de eigen wetenschap van de aanvrager bepalend, maar ook die van andere belanghebbenden bij deze verzekering. Vragen waarvan u het antwoord al bij de verzekeraar bekend veronderstelt, moet u toch zo volledig mogelijk beantwoorden. Indien u niet volledig aan uw mededelingsplicht heeft voldaan, kan zulks ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs vervalt. Indien u met opzet tot misleiden van de verzekeraar heeft gehandeld of deze bij kennis omtrent de ware stand van zaken de verzekering nimmer zou hebben gesloten, heeft hij tevens het recht de verzekering op te zeggen.
[…]
- 5.
Gegevens regelmatige bestuurder
Naam en voorletters [eiseres]
Geboortedatum [geboortedatum] ? man ¦ vrouw
Geldig NL rijbewijs sinds [datum]
Rijontzegging in de laatste 5 jaar ¦ nee ? ja; s.v.p. toelichten
Gegevens medebestuurder(s) Naam en voorletters
Geboortedatum ? man ? vrouw
Geldig NL rijbewijs sinds
Rijontzegging in de laatste 5 jaar ¦ nee ? ja; s.v.p. toelichten
- 6.
Vorige verzekeringen, schadevrije jaren en schadeverloop
Bent u reeds eerder verzekerd geweest? ? nee ¦ ja
naam maatschappij: London + ANWB
onder kenteken [kenteken oud]
polisnummer: [polisnummer]
aantal schadevrije jaren: 2
Heeft u of heeft één van de bestuurders de laatste 5 jaar schade veroorzaakt c.q. geclaimd/geleden op een personenautoverzekering?
¦ nee ¦ ja (s.v.p. toelichten; wanneer, waarom, maatschappij en polisnummer)
2008 kleine schade geen schuld
Is verzekeringnemer of eigenaar of één van de bestuurders ooit een motorrijtuigverzekering geweigerd, opgezegd, op bijzondere voorwaarden of tegen een verhoogde premie aangegaan of verlengd?
¦ nee ? ja (s.v.p. toelichten; wanneer, waarom, maatschappij en polisnummer)
[…].”
2.3.
Op 10 december 2010 heeft er een ongeval met de auto plaatsgevonden.
[eiseres] heeft de schade gemeld aan Achmea. De dagwaarde van de auto is vastgesteld op € 30.500 en het wrak is door Achmea verkocht voor € 8.300,-. Achmea heeft dit laatste bedrag verrekend met door haar gemaakte onderzoeks- en dossierkosten ter hoogte van € 1.958,42 en het resterende bedrag, te weten € 6.341,58, als derdebeslagene uitgekeerd aan een beslaglegger ten laste van [eiseres].
2.4.
Een rapport van Bureau Bijzondere Opdrachten Achmea van 17 februari 2011 vermeldt onder meer:
“[…]
Informatie uit Fish:
Uit dit systeem blijkt dat op 18 september 2008 er een EVI melding is gedaan door ASR Schadeverzekering N.V. Deze melding is gedaan op naam van verzekerde [eiseres]. Navraag bij ASR Schadeverzekering N.V. leert ons dat de EVI melding is gedaan in verband met verzwijging van een eerdere signalering gedaan door Centraal Beheer Achmea.
Op naam van [partner eiseres] zijn op 21 januari 2008 en op 4 november 2008 IVI meldingen gedaan door Achmea Schadeverzekeringen N.V. Deze meldingen zijn gedaan in verband met wanbetaling.”
[…]
Uit bovenstaande moet worden geconcludeerd dat verzekerde, mevrouw [eiseres], bij het aangaan van de verzekering op 26 juni 2010, heeft verzwegen dat er in 2008 een verzekering op naam van haar en op naam van haar partner, de heer [partner eiseres], door een verzekeraar zijn geroyeerd.
[…]”
2.5.
Een als bijlage bij het rapport van Bureau Bijzondere Opdrachten Achmea van
- 17.
februari 2011 door [partner eiseres] op 24 januari 2011 ondertekende verklaring vermeldt onder meer:
“De Mercedes met het kenteken [kenteken] was eigendom van mijn vriendin met wie ik samenwoon. Ik reed wel regelmatig in de Mercedes.
[…].”
2.6.
Een brief van 4 maart 2011 van Achmea aan [eiseres] vermeldt onder meer:
“[…]
Bij het aangaan van de verzekering werd u onder andere gevraagd of de verzekeringnemer, of de eigenaar of aan één der bestuurders de afgelopen 8 jaar, verzekeringen zijn opgezegd, geweigerd en/of op andere wijze zijn voortgezet. Deze vraag hebt u met “neen” beantwoord. Mede op grond van de wijze van beantwoording van deze vragen is de verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. De beantwoording van deze vraag blijkt onjuist. Mij is gebleken dat eerdere verzekeringen, van zowel u als van uw partner de heer [partner eiseres], vroegtijdig werden beëindigd. Tevens is mij gebleken dat een verzekeringsaanvraag van u, voor een motorrijtuigenverzekering per 18 september 2008 wegens verzwijging niet geaccepteerd werd. Wanneer wij bij het aangaan van de verzekering van bovengenoemde feiten op de hoogte geweest, dan was de verzekeringsovereenkomst niet tot stand gekomen.
Er is sprake van onware opgave, verzwijging, bij het aangaan van de verzekering.
[…]
Wij wensen daarom een beroep te doen op artikel 7:929 lid 2 BW. In dit artikel staat vermeld dat de verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringsnemer niet heeft voldaan aan de mededelingsplicht met de opzet hem te misleiden of die bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, de overeenkomst binnen twee maanden na ontdekking met onmiddellijke ingang kan opzeggen. De verzekering eindigt daarom met ingang van heden.
[…]
Tevens wijzen wij u nog op artikel 7:930 lid 4 BW waarin staat dat geen uitkering verschuldigd is indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Er zal geen vergoeding van de ingediende schadeclaim worden verleend.
Tevens delen wij u mee, dat wij de niet nakoming van de mededelingsplicht tezamen met uw personalia en die van uw partner de heer [partner eiseres], zullen verwerken in het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen.
[…].”
2.7.
Na ontvangst van de onder 2.6. vermelde brief heeft [eiseres] op 10 juni 2011 schriftelijk contact opgenomen met ASR Verzekeringen en verzocht om mee te delen wat zij heeft verzwegen. Bij brief van 23 juni 2011 heeft ASR verzekeringen het volgende geantwoord:
“[…]
Bijgaand ontvangt u een kopie van een brief die wij u op 18 september 2008 hebben gezonden.
Op de aanvraag die u in 2008 bij ons heeft ingediend, heeft u niet vermeld dat uw polis die destijds bij Orion Direct liep, op initiatief van Orion Direct is beëindigd.”
De als bijlage bijgevoegde brief d.d. 18 september 2008 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“Wij ontvingen uw aanvraag voor de budgio autoverzekering. Helaas kunnen wij uw aanvraag niet accepteren omdat u op het aanvraagformulier onvolledige of onjuiste informatie heeft verstrekt.
[…]
Zoals van ons verwacht wordt, hebben wij u gemeld bij het Centraal Informatiesysteem, eigendom van de Stichting CIS […].”
2.8.
Bij e-mailbericht van 5 juli 2011 heeft Orion Direct het volgende aan [eiseres] geschreven:
“Momenteel is er een melding bij CIS die is gedaan door ASR Schadeverzekering.
Deze melding is gedaan naar aanleiding van een foutieve, reeds verwijderde melding door Orion Direct, hebben wij ASR inmiddels verzocht de melding te verwijderen.
[…].”
2.9.
Bij e-mailbericht van 3 oktober 2011 heeft ASR Verzekeringen [eiseres] bericht dat zij naar aanleiding van een bericht van Orion Direct de registratie bij CIS op 7 juli 2011 hebben laten verwijderen.
2.10.
Bij e-mailbericht van 19 december 2011 heeft Orion Direct aan Achmea bericht dat zij [eiseres] destijds ten onrechte hebben geregistreerd en dat de reden voor die onterechte registratie non-premiebetaling was.
2.11.
De premies voor de allrisk verzekeringsovereenkomst zijn door [eiseres] tijdig aan Achmea voldaan.
3. Het geschil
3.1.
[Eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van Achmea tot nakoming van de door partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, in die zin dat Achmea de door [eiseres] geleden schade ad € 30.500,- vergoedt, vermeerderd met rente en kosten. Voorts vordert [eiseres] dat Achmea op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld de CIS-registraties ten aanzien van haarzelf en haar partner [partner eiseres] in het incidentenregister ongedaan te maken, alles uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
[Eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op uitkering van € 30.500,-, namelijk de dagwaarde van de auto.
3.3.
Achmea voert als verweer – kort gezegd – aan dat [eiseres] geen recht heeft op uitkering, omdat zij bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst haar mededelingsplicht heeft geschonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Medebestuurder
4.1.
Achmea stelt dat [eiseres] ten onrechte op het aanvraagformulier de gegevens van haar partner [partner eiseres] (hierna: [partner eiseres]) als medebestuurder niet heeft vermeld, terwijl uit onderzoek is gebleken dat hij regelmatig in de auto reed.
4.2.
[eiseres] voert aan dat zij bij het invullen van het aanvraagformulier is geholpen door een tussenpersoon waar Achmea haar zelf naar had doorverwezen en dat die tussenpersoon heeft gezegd dat niet alles op het aanvraagformulier vermeld hoefde te worden. De gegevens van [partner eiseres] zijn niet ingevuld, omdat het [eiseres] – zo stelt zij – niet duidelijk was dat zijn gegevens ingevuld dienden te worden.
4.3.
Op grond van artikel 7:928 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of hoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat met het stellen van vragen de relevantie van de gegevens in beginsel aan de verzekeringnemer kenbaar is gemaakt (het zgn. kenbaarheidsvereiste). In zoverre kan [eiseres] zich er dus niet op beroepen dat zij niet wist dat de gegevens van de medebestuurder voor Achmea relevant waren voor de beslissing om een verzekering te sluiten en op welke voorwaarden. Aan de andere kant moet de verzekeraar zelf de uiterste zorg betrachten om te voorkomen dat hij onbekend met voor hem van belang zijnde feiten en omstandigheden de verzekering afsluit (HR 21 januari 1966, LJN: AC4621). In dit geval heeft [eiseres] bij de vraag naar de gegevens van de medebestuurder niets ingevuld, maar heeft zij de bijbehorende vraag of de medebestuurder in de laatste 5 jaar een rijontzegging heeft gehad met “nee” beantwoord.
4.5.
Indien door een verzekeringnemer in een vragenlijst bepaalde vragen open zijn gelaten of onduidelijk zijn beantwoord ligt het op de weg van de verzekeraar nadere inlichtingen in te winnen of anderszins nader onderzoek in te stellen alvorens een verzekering te sluiten. Laat de verzekeraar dat na dan komt hem later in beginsel geen beroep op schending van de mededelingsplicht toe. Dat is slechts anders indien de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet tot misleiden. Ondanks dat [eiseres] de vragen over de medebestuurder inconsistent heeft beantwoord, heeft Achmea [eiseres] niet om verduidelijking verzocht en heeft zij zonder nader onderzoek de door [eiseres] aangevraagde verzekering afgesloten. Achmea heeft daarmee haar onderzoeksplicht geschonden en kan zich daarom niet beroepen op schending van de mededelingsplicht met betrekking tot de medebestuurder. Het vorenstaande zou anders zijn indien [eiseres] de gegevens van de medebestuurder niet heeft ingevuld met het opzet Achmea te misleiden. Dat daarvan sprake is, is echter gesteld noch gebleken.
4.6.
Het gevolg van het vorenstaande is dat Achmea eveneens geen beroep kan doen op schending van de mededelingsplicht wat betreft verderop in de vragenlijst gestelde vragen voor zover die betrekking hebben op de medebestuurder.
Opzegging/weigering eerdere verzekeringen
4.7.
[eiseres] heeft op de vragenlijst niet ingevuld dat haar in het verleden meerdere verzekeringen zijn opgezegd dan wel geweigerd. Gebleken is dat in 2008 de motorrijtuigverzekering van [eiseres] door Orion Direct is opgezegd wegens wanbetaling en in datzelfde jaar heeft ASR verzekeringen – weliswaar naar aanleiding van een onterechte externe verwijzing (hierna: EVI) van Orion Direct in het FISH-databasesysteem van de Stichting CIS – de aanvraag van [eiseres] voor een autoverzekering geweigerd. Achmea stelt dat [eiseres] deze informatie ten onrechte niet heeft vermeld en dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.
4.8.
[eiseres] beroept zich erop dat zij van de opzegging door Orion Direct en de weigering door ASR Verzekeringen niet op de hoogte was, zodat zij daarvan ook geen melding kon maken. In 2007 heeft [eiseres] haar toenmalige auto naar de sloop gebracht en Orion Direct verzocht de autoverzekering stop te zetten. Orion Direct weigerde dat echter, omdat [eiseres] niet beschikte over een vrijwaringsbewijs. [eiseres] is daarop gestopt met het betalen van de maandelijkse premies en heeft na verloop van tijd een advocaat ingeschakeld om de auto van haar naam te krijgen. Dat is uiteindelijk gelukt en met Orion Direct is afgesproken dat slechts de premies over het eerste kwartaal nog voldaan zouden worden, hetgeen ook is gebeurd. De facturen voor de resterende maanden zijn door Orion Direct ingetrokken. Dat de verzekering wegens wanbetaling zou zijn beëindigd door Orion Direct was [eiseres] dan ook niet bekend. Ook van de weigering door ASR Verzekeringen was [eiseres] – zo stelt zij – niet op de hoogte, omdat zij de weigeringsbrief d.d. 18 september 2008 nooit heeft ontvangen. [eiseres] had inderdaad een aanvraag gedaan bij ASR, maar moest nog stukken aanleveren. Omdat zij in de tussentijd bij een andere verzekeraar een verzekering had afgesloten, heeft zij de stukken niet meer bij ASR Verzekeringen ingediend, aldus [eiseres].
4.9.
Gelet op de hiervoor weergegeven – en door Achmea niet betwiste – verklaring van [eiseres] had het op de weg van Achmea gelegen om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [eiseres] toch op de hoogte was van de opzegging en de weigering. De e-mailberichten van Orion Direct aan Achmea waarin Orion Direct meldt dat de verzekering destijds is opgezegd wegens non-premiebetaling zijn daarvoor onvoldoende, omdat uit die e-mailberichten geen wetenschap van [eiseres] volgt. Hetzelfde geldt voor de brief van ASR Verzekeringen van 18 september 2008 waarnaar Achmea verwijst. ASR Verzekeringen heeft deze (door [eiseres] overgelegde) brief als bijlage verstuurd bij een brief van 10 juni 2011 naar aanleiding van verzoek van [eiseres] om informatie over hetgeen zij zou hebben verzwegen, wat de stelling van [eiseres] ondersteunt dat zij de brief in 2008 niet heeft ontvangen. Nu Achmea die nadere onderbouwing niet heeft gegeven, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de kennis van [eiseres] over de opzegging door Orion Direct en de weigering door ASR Verzekeringen.
4.10.
Ingevolge artikel 7:928 lid 1 BW is de mededelingsplicht voor de verzekeringnemer beperkt tot feiten die de verzekernemer kent of behoort te kennen en nu niet is komen vast te staan dat [eiseres] van de opzegging door Orion Direct en de weigering door ASR Verzekeringen op de hoogte was, is evenmin komen vast te staan dat zij door het niet melden van deze eerdere verzekeringen haar mededelingsplicht heeft geschonden.
Eerdere schade
4.11.
Niet in geschil is dat [eiseres] in oktober 2007 betrokken is geweest bij een ongeval en dat aan haar een schadevergoeding is uitgekeerd. Volgens [eiseres] bedroeg die schadevergoeding echter geen € 32.000,00, zoals Achmea stelt, maar € 12.500,00. Op het aanvraagformulier heeft [eiseres] deze schade echter gemeld als “2008 kleine schade zonder schuld.” Niet alleen heeft [eiseres] de datum van het ongeval onjuist ingevuld, maar gelet op de hoogte van de uitgekeerde schadeschadevergoeding heeft zij ook de omvang van de schade niet juist ingevuld. Een uitkering van in ieder geval minstens € 12.500,00 kan niet worden aangemerkt als “kleine schade”. Op dit punt heeft [eiseres] haar mededelingsplicht dan ook geschonden.
4.12.
Achmea stelt zich op het standpunt dat zij ingevolge artikel 7:930 lid 5 BW geen uitkering aan [eiseres] verschuldigd is, omdat [eiseres] haar mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet Achmea te misleiden. Achmea heeft deze stelling evenwel niet onderbouwd. [eiseres] betwist dat zij opzettelijk gegevens over de door haar geclaimde schade onjuist heeft ingevuld en stelt dat de (door Achmea aangewezen) tussenpersoon bij het invullen van het formulier heeft gezegd dat zij niet alles precies hoefde in te vullen en dat vooral schades als gevolg van eigen schuld van belang waren. In het licht van deze betwisting is de enkele stelling van Achmea dat [eiseres] opzet tot misleiding had onvoldoende onderbouwd. Een dergelijke opzet valt immers moeilijk te rijmen met het gegeven dat [eiseres] de schade, waarvan de hoogte eenvoudig door Achmea te controleren zou zijn, op zich wel heeft gemeld. De stelling zal daarom worden gepasseerd.
4.13.
Achmea stelt voorts dat zij bij kennis van de waren stand van zaken in het geheel geen verzekering zou hebben gesloten en om die reden ingevolge artikel 7:930 lid 4 BW geen uitkering verschuldigd is. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt echter niet in te zien waarom kennis van de juiste datum van het ongeval en de juiste hoogte van de schadevergoeding mee zouden brengen dat in het geheel geen verzekering zou zijn afgesloten. Dit geldt te meer nu [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat de aanrijding als gevolg waarvan in oktober 2007 schade is ontstaan niet haar schuld was. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de verzekeraar de schade destijds heeft kunnen verhalen op de wederpartij. Naar het oordeel van de rechtbank kan een aanrijding buiten schuld niet van belang zijn voor de beoordeling van het aangeboden risico, zodat Achmea – als redelijk handelend verzekeraar – niet kan volhouden dat zij bij kennis van deze aanrijding buiten schuld de verzekeringsaanvraag van [eiseres] zou hebben geweigerd.
4.14.
Een en ander leidt tot de slotsom dat Achmea, ondanks de onjuist meegedeelde feiten omtrent eerdere schade, op grond van artikel 7:930 lid 1 jo lid 2 BW uitkering aan [eiseres] verschuldigd is.
Hoogte van de uitkering
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de dagwaarde van de auto moet worden vastgesteld op € 30.500,00. In beginsel heeft [eiseres] recht op uitkering van dit bedrag. Achmea heeft echter reeds € 6.341,58 bevrijdend betaald aan een beslaglegger van [eiseres], zodat dit bedrag op het uit te keren bedrag in mindering dient te worden gebracht. Achmea stelt dat daarnaast de door haar gemaakte behandel- en onderzoekskosten ten bedrage van € 1.958,42 met het uit te keren bedrag moeten worden verrekend indien het beroep op verzwijging slaagt, omdat die kosten niet zouden zijn gemaakt als [eiseres] aan haar onderzoeksplicht zou hebben voldaan. In dat geval zou immers geen verzekering tot stand zijn gekomen, aldus Achmea. Nu hiervoor reeds is overwogen dat [eiseres] haar mededelingsplicht niet heeft geschonden dan wel niet gezegd kan worden dat bij kennis van de ware stand van zaken omtrent de eerdere schade geen verzekering zou zijn gesloten, gaat het beroep van Achmea op verrekening van de behandel- en onderzoekskosten reeds om die reden niet op. Deze kosten blijven derhalve voor rekening van Achmea.
4.16.
[eiseres] heeft niet betwist dat het eigen risico van € 135,- op het toe te wijzen bedrag in mindering dient te worden gebracht, zodat het nog aan [eiseres] uit te keren bedrag uitkomt op € 24.023,42.
Beslag
4.17.
Achmea heeft opgemerkt dat nog een bedrag van € 7.168,21 aan de beslaglegger moet worden voldaan en stelt dat zij daarom niet veroordeeld kan worden tot betaling van dit bedrag aan [eiseres]. Deze stelling gaat niet op. Weliswaar kan Achmea niet in weerwil van het beslag bevrijdend betalen aan [eiseres], maar dat staat aan toewijzing van de vordering van [eiseres] niet in de weg. De daadwerkelijke betaling van de vordering zal vervolgens deels aan de beslaglegger dienen plaats te vinden.
Rente
4.18.
Achmea betwist vanaf 10 december 2010 rente verschuldigd te zijn en nu gesteld noch gebleken is dat Achmea vanaf deze datum in verzuim is, zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
CIS-registratie
4.19.
Nu niet is komen vast te staan dat [eiseres] haar mededelingsplicht heeft geschonden, dient Achmea de naar aanleiding daarvan gedane externe CIS-registratie met betrekking tot [eiseres] ongedaan te maken zoals gevorderd. Gelet op de toezegging van Achmea dat zij aan een eventuele veroordeling tot ongedaanmaking zonder meer gehoor zal geven, ziet de rechtbank geen aanleiding de vorderde dwangsom toe te wijzen.
4.20.
De vordering van [eiseres] tot ongedaanmaking van de externe CIS-registratie met betrekking tot [partner eiseres] zal worden afgewezen, omdat een dergelijke vordering alleen door [partner eiseres] zelf kan worden ingesteld. Achmea heeft ter comparitie desondanks toegezegd dat indien er een externe CIS-registratie op naam van [partner eiseres] bestaat, deze ongedaan gemaakt zal worden. Mocht deze toezegging door Achmea niet worden nagekomen, is het aan [partner eiseres] om daarvan nakoming te vorderen.
Buitengerechtelijke kosten
4.21.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft tegenover de betwisting van Achmea niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.22.
Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden van de zijde van [eiseres] begroot op:
- -
dagvaarding € 91,54
- -
griffierecht € 821,00
- -
salaris advocaat € 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.070,54
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Achmea om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 24.023,42 (vierentwintigduizend drieentwintig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
gebiedt Achmea de externe CIS-registratie ten aanzien van [eiseres] ongedaan te maken,
5.3.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.070,54,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op
- 30.
januari 2013.?