Hof Den Haag, 04-06-2014, nr. 22-001614-13
ECLI:NL:GHDHA:2014:2123
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-06-2014
- Zaaknummer
22-001614-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2123, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑06‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑06‑2014
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Rolnummer: 22-001614-13
Parketnummer: 09-655244-12
Datum uitspraak: 4 juni 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1977,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 21 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van gronden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij in de periode van 29 juni 2010 tot en met 24 januari 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.hij op of omstreeks 25 januari 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) 450 kweekpotten bevattende hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.hij in de periode van 27 juni 2010 tot en met 25 januari 2011 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsvrouw heeft bij pleidooi namens de verdachte –overeenkomstig de door haar aan het hof overgelegde pleitnota – onder andere aangevoerd dat er geen voldoende concrete verdenking was van een overtreding van de Opiumwet en dat er derhalve geen grond was voor aanhouding van de verdachte, en dat er tevens bij gebrek aan verdenking van een overtreding van de Opiumwet dus ook onrechtmatig is binnengetreden in de woning omdat er geen redelijk vermoeden van schuld was. De vruchten van het binnentreden mogen niet worden gebruikt als zogeheten ‘fruits of the poisonous tree’. Dit dient volgens de raadsvrouw te leiden tot integrale vrijspraak van de verdachte.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 25 januari 2011 (pagina 44 e.v.) blijkt dat er een (kennelijk anonieme) melding bij de centrale meldkamer van Politie Haaglanden was binnengekomen met de volgende inhoud. Aan de achterzijde van een perceel zou door twee mannen met dozen worden gesjouwd. Deze dozen werden door de mannen in een gereedstaande bestelbus geladen. De meldster wist te vertellen dat zij ervan op de hoogte was dat er “een mogelijke hennepkwekerij” in het pand zat waar de mannen steeds uitkwamen met de genoemde dozen.
Verbalisanten gaan ter plaatse en zien dat de bovenste twee etages van het pand “zwartkleurige ramen” hebben. Van een toevallig passerende vrouw, later bekend geworden als een bewoonster van een naburig pand, horen zij dat er eigenlijk nooit iemand in de woning aanwezig is. Zij zien in de woning verhuisdozen en vuilniszakken op de grond staan. Soortgelijke verhuisdozen zien zij in de laadruimte van een in de nabijheid van het pand geparkeerd staande bestelbus. De verdachte die – pas na lang aanbellen en aankloppen door een van de verbalisanten - uit het pand komt weigert de verbalisant te laten verifiëren of hij de eigenaar van de dozen in de bestelbus is. Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat er in de “directe en indirecte omgeving” van het pand veel hennepkwekerijen gevestigd waren en zijn.
In het voorgaande is weliswaar enige aanwijzing voor overtreding van de Opiumwet gelegen, maar het hof acht hetgeen gerelateerd is in het voormeld proces-verbaal van bevindingen, ook in onderling verband en samenhang gezien, te summier om het “redelijk vermoeden” als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a en/of b Opiumwet aan te nemen. Zo bevat de melding geen redengevende feiten of omstandigheden. Niet duidelijk is, op grond waarvan de (op dat moment nog anonieme) meldster aannam dat er “een mogelijke hennepkwekerij” in het betreffende pand aanwezig was. Uit de stukken blijkt ook niet van enige verificatie van deze anonieme melding. De constatering van de verbalisant dat de ramen van de bovenste twee etages van het pand “zwartkleurig” waren mist, zonder nadere uitleg, relevantie, evenals de mededeling van de buurvrouw, inhoudende dat er eigenlijk nooit iemand in de woning aanwezig is. De overige omstandigheden die vermeld zijn in het proces-verbaal van bevindingen geven evenmin voldoende aanleiding tot een ander oordeel.
Het hof is daarom van oordeel dat op het moment dat de verbalisanten ter plaatse bij de woning kwamen er onvoldoende was voor een verdenking van een overtreding van de Opiumwet en dat daar uit voortvloeit dat het binnentreden in de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest. Dit onrechtmatig handelen in het voorbereidend onderzoek kan niet meer worden hersteld.
Het bewijsmateriaal dat in casu is aangedragen is rechtstreeks door dit vormverzuim verkregen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat het aan het vormverzuim te verbinden gevolg moet zijn dat dit bewijsmateriaal niet mag bijdragen aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten. Nu niet is gebleken van voldoende (ander) bewijsmateriaal, is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, en dient hij daarvan te worden vrijgesproken. Gelet hierop behoeven de overige verweren van de raadsvrouw van de verdachte geen bespreking meer.
Vordering tot schadevergoeding Stedin Netbeheer BV
In het onderhavige strafproces heeft Stedin Netbeheer BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.379,63.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 3.776,86.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist, anders dan dat de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij Stedin Netbeheer BV
Verklaart de benadeelde partij Stedin Netbeheer BV in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. M.C.R. Derkx,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Dallau.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 juni 2014.
Mr. A.M.P. Gaakeer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.