Hof Amsterdam, 08-09-2016, nr. 23-004809-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:3790
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-09-2016
- Zaaknummer
23-004809-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:3790, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑09‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Noodweer. Feitelijke toedracht onduidelijk. Verdachte krijgt voordeel van de twijfel.
Parketnummer: 23-004809-15
Datum uitspraak: 8 september 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/043519-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van25 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 05 maart 2015 te Midwoud, gemeente Medemblik, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een langwerpig en/of scherp en/of hard voorwerp, althans een (deels) metalen voorwerp, in elk geval een voorwerp, (krachtig) op/tegen/in zijn (linker)arm te slaan/stoten en/of te zwaaien en/of te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Het standpunt en de vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen en heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zulks met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vrijspraak
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer aangezien zij zich moest verweren tegen het agressieve gedrag van de aangever.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer dient te worden verworpen aangezien de verdachte zelf de confrontatie met de aangever heeft gezocht en haar optreden aanvallend van karakter was.
Het hof verstaat het verweer van de raadsman als een bewijsverweer, aangezien de raadsman zich kennelijk op het standpunt stelt dat het door de verdachte aangewende geweld niet wederrechtelijk was en – nu in het begrip mishandeling de wederrechtelijkheid ligt besloten – derhalve geen sprake was van mishandeling.
Ter beoordeling van het verweer van de raadsman, leidt het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte en aangever [slachtoffer] (hierna: de aangever) zijn voormalige partners van elkaar. De verdachte is op 5 maart 2015 naar de woning van de aangever gegaan om een aantal spullen op te halen. Bij de deur is een confrontatie ontstaan. De verdachte heeft verklaard dat zij door de aangever op de grond is gedrukt, bij de keel is gegrepen en is geslagen. Getuige [getuige 1], een begeleidster van de aangever die in zijn woning aanwezig was, heeft verklaard dat zij de verdachte heeft horen zeggen: “Wat doe je nou?”. De verdachte is vervolgens naar haar auto gegaan en heeft de politie gebeld. De aangever heeft daarna enkele spullen bij de voordeur neergezet. De verdachte heeft de komst van de politie niet afgewacht, is uit haar auto gestapt en is richting de voordeur gelopen, waar een verbale confrontatie is ontstaan en de verdachte naar eigen zeggen in de rug is getrapt door de aangever. De verdachte is daarna weer naar de auto teruggelopen en is vervolgens wederom naar de voordeur gelopen om de resterende spullen te halen, waarbij ze een voorwerp, een ijzeren lange pin met schroefdraad en een zwart handvat, vasthad.
Over hetgeen zich daarna heeft afgespeeld lopen de lezingen (verder) uiteen. De verdachte heeft verklaard dat zij de woning binnenliep, dat de aangever haar toen heeft aangevallen en dat zij diens aanval heeft afgeweerd met het voorwerp. De aangever heeft daarentegen verklaard dat de verdachte in de woning uit het niets een scherp voorwerp richting zijn hoofd bracht, bij het afweren waarvan hij letsel heeft opgelopen aan zijn arm. [getuige 1] en de getuige [getuige 2], die [getuige 1] die dag vergezelde bij haar werkzaamheden, hebben verklaringen afgelegd over de confrontatie tussen de verdachte en de aangever, maar uit deze verklaringen blijkt niet wie (bij de laatste confrontatie) als eerste een gewelddadige handeling heeft verricht.
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en of deze verdediging noodzakelijk is geweest, waarbij naast aan de eis van subsidiariteit, ook aan het proportionaliteitsvereiste moet zijn voldaan.
Het hof constateert dat de feitelijke toedracht van het uiteindelijke incident onduidelijk is. De verdachte en de aangever hebben beiden verklaard dat de ander is begonnen met het uitoefenen van geweld en geen van de getuigen heeft hierover uitsluitsel kunnen geven. Het hof is van oordeel dat in dit geval aan de verdachte het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, in die zin dat haar lezing niet voor onaannemelijk kan worden gehouden. Uitgaande van haar lezing was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de kant van de aangever. De verdachte heeft zich tegen de aanval verdedigd door een zwaaiende beweging met een scherp voorwerp te maken. Als gevolg hiervan heeft de aangever een oppervlakkige verwonding opgelopen aan zijn arm. Gelet op de aard van de aanranding en de aard van het letsel van de aangever is het hof van oordeel dat de wijze van verdediging van de verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding jegens haar, terwijl niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken.
Anders dan de advocaat-generaal beschouwt het hof de gedragingen van de verdachte niet als aanvallend in die zin dat op die grond het beroep op noodweer moet worden verworpen. Voorts is de enkele omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel, hier onvoldoende om in de weg te staan aan het slagen van het beroep op noodweer.
Op grond van het voorgaande neemt het hof aan dat de verdachte in noodweer heeft gehandeld en kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de aan verdachte ten laste gelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 620. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. A.M. van Woensel en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van8 september 2016.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.