Definitie van ‘internettrol’ volgens Van Dale: iemand die op internet (vaak anoniem) provocerende berichten plaatst, nepnieuws verspreidt, bedreigingen uit, scheldt e.d.
Rb. Amsterdam, 15-07-2019, nr. 13/217120-18
ECLI:NL:RBAMS:2019:5078
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
15-07-2019
- Zaaknummer
13/217120-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:5078, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 15‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Journalist vrijgesproken van belediging. De uitlatingen kunnen niet los worden gezien van de context waarin ze zijn gebruikt. Het belang van de vrijheid van meningsuiting brengt met zich mee dat geen sprake is van belediging.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/217120-18
Datum uitspraak: 15 juli 2019
Vonnis van de politierechter Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2019.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift, heeft beledigd, door op zijn, verdachtes, althans een, internetsite [naam website] een column/artikel te (laten) plaatsen met daarin onder meer de tekst:
"Ik heb het over [slachtoffer] (…) Een beetje een
kindermisbruikershoofd heeft-ie wel. Hij ziet er uit als het archetype van
de valse, laffe, achterbakse NSB'ende pederast, wil ik eigenlijk zeggen..",
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
2. De formele voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Er zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging omdat de vervolging disproportioneel is en in strijd met een redelijke en billijke belangenafweging. Het gaat om uitlatingen van een journalist die zijn gedaan in de uitoefening van zijn journalistieke taak en daarom gelden er op grond van de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen journalisten (verder: de Aanwijzing) extra eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook is niet voldaan aan het klachtvereiste van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat volgens het openbaar ministerie de uitlatingen van [verdachte] niet kunnen worden gezien als een journalistieke bijdrage aan het publieke debat en dat om die reden de vervolging niet in strijd is met de Aanwijzing. Aan het klachtvereiste is wel voldaan nu voldoende is gebleken dat [slachtoffer] wilde dat er tot vervolging zou worden over gegaan en niet bepalend is welk delict in de klacht is vermeld.
De politierechter is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De vervolgingsbeslissing is niet in strijd met de Aanwijzing gelet op het gemotiveerde standpunt van het openbaar ministerie dat de uitlatingen van verdachte niet met een journalistiek oogmerk zijn gedaan. Het verweer dat niet is voldaan aan het klachtvereiste wordt verworpen omdat duidelijk sprake is van de onmiskenbare wens van [slachtoffer] dat tot vervolging zou worden overgegaan. Dat in de klacht wordt gesproken over laster in plaats van belediging doet daaraan niet af.
4. Het bewijs
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat belediging is bewezen. Er is sprake van beledigende uitlatingen die niet kunnen worden gezien als een bijdrage aan het publieke debat. Het artikel waarin verdachte de uitlatingen doet is volledig op de persoon van [slachtoffer] gericht. Er is geen sprake van deelname aan een publieke discussie of van een artistieke expressie.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte met zijn column bewustzijn heeft willen creëren voor intimidatie door internettrollen zoals [slachtoffer] , die hem en zijn vrouw via verschillende media, zoals internet en twitter, stelselmatig zwart maakt. De ten laste gelegde uitlatingen zijn gedaan in een column met een journalistieke functie, reden waarom verdachte een grote mate van vrijheid toekomt. Daarbij is gebruik gemaakt stijlkenmerken die eigen zijn aan een column zoals het gebruik van kwalificaties over personen en het maken van vergelijkingen waartoe de feiten in redelijkheid geen aanleiding geven. De uitlatingen zijn dan ook niet onnodig grievend. Ook is van belang dat de column is geplaatst op een internetsite met een wat hardere en regelmatig provocatieve toonzetting, wat bij bezoekers van de site bekend is. [slachtoffer] heeft zich bovendien zelf geregeld op provocerende en kwetsende wijze over verdachte en zijn partner uitgelaten, onder meer via twitter. Geconcludeerd wordt dat verdachte moet worden vrij gesproken.
De politierechter gaat eerst in op het juridische kader waarin het ten laste gelegde moet worden beoordeeld.
Artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) garandeert het recht op vrije meningsuiting:
“Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.”
Dit recht mag alleen worden beperkt op een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende wijze wanneer daartoe in een democratische samenleving de noodzaak bestaat. Eén van die beperkingen is dat er bij wet regels kunnen worden gesteld om de vrijheid van meningsuiting in te perken in verband met de bescherming van de goede naam van een ander.
Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat grote voorzichtigheid in acht dient te worden genomen bij beantwoording van de vraag in hoeverre inbreuk gemaakt mag worden op het recht van vrijheid van meningsuiting en dat de noodzaak om deze te beperken niet snel kan worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Ook geldt dat er in een democratische maatschappij ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten. Uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen moet niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting worden afgeleid. Ten aanzien van uitingen van journalisten of daarmee gelijk te stellen personen geldt dat in nog sterkere mate, gelet op hun belangrijke rol in de verstrekking van nieuws en het voeren van het publieke debat.
In deze zaak dient de politierechter vast te stellen of verdachte met zijn uitlatingen de grens heeft overschreden die door de rechtspraak van het Europese Hof wordt getrokken en of hij de aangever op strafrechtelijk relevante wijze heeft beledigd. Bij de beoordeling hiervan komt eerst de vraag aan de orde of de uiting op zichzelf beledigend is, met andere woorden, of de gedane uiting op zichzelf geschikt is om iemands waardigheid, die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de context waarin de uiting is gedaan het beledigend karakter van de uiting wegneemt en of de uiting al dan niet onnodig grievend is.
De politierechter overweegt hierover als volgt. Verdachte is journalist en publiceert onder meer columns en artikelen op de website [naam website] Op 18 maart 2018 heeft hij op deze website een column geplaatst met als titel “Het vieze mondje van beroepseikel [slachtoffer] ”. Verdachte stelt dat hij in deze column het ‘trollen’ (het stelselmatig plaatsen van provocerende berichten, verspreiden van nepnieuws, etc. op internet1.) van [slachtoffer] en andere personen aan de orde heeft willen stellen. [slachtoffer] zou er volgens hem alles aan doen om verdachte te treiteren en hem in diskrediet te brengen. Verdachte geeft als voorbeelden in de column dat [slachtoffer] de islamitische partner van verdachte altijd ‘muzelvrouwtje’ noemt en dat hij heeft voorspeld dat zij de relatie met verdachte zou beëindigen rond 17 maart, welke datum niet toevallig gelijk viel met het einde van de islamitisch voorgeschreven periode van rouw om de overleden moeder van de partner van verdachte. Ook schrijft verdachte dat [slachtoffer] het ontslag van verdachte (die is verbonden aan de redactie van een universiteitsblad) wil bewerkstelligen en daarom ernstige verdachtmakingen over hem uit, zoals dat hij een antisemiet zou zijn en dat hij identiteitsdiefstal zou plegen, en dat hij dat steeds doet in combinatie met het noemen van de naam van de werkgever van verdachte. In het kader van de column over het ‘trollen’ heeft verdachte de ten laste gelegde woorden over [slachtoffer] gebruikt.
Naar het oordeel van de politierechter betreft het uitlatingen die op zichzelf een beledigend karakter kunnen hebben in die zin dat ze geschikt zijn om iemands waardigheid die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. De uitlatingen kunnen echter niet los worden gezien van de context waarin ze zijn gebruikt, te weten een column over ‘trollen’, oftewel het provoceren, schelden, etc. op internet teneinde iemand in diskrediet te brengen. Anders dan de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat verdachte hiermee wel een onderwerp aan de orde heeft willen stellen waarmee een publiek belang is gemoeid. Dat hij daarbij ingaat op zijn eigen ervaringen doet hieraan niet af. De politierechter onderkent dat de gebruikte bewoordingen en vergelijkingen allerminst fijnzinnig zijn en door [slachtoffer] als kwetsend kunnen zijn opgevat. Echter, het provoceren en choqueren is een bekende stijlfiguur in columns en is te plaatsen tegen de achtergrond van hetgeen verdachte in de column aan de orde stelt. De column was bovendien geplaatst op de site [naam website] , waarop veelal in stevige en provocatieve bewoordingen wordt geschreven. Ook is ten aanzien van de context van belang dat [slachtoffer] blijkens tweets die verdachte heeft overgelegd zelf een actief deelnemer is aan het publieke debat en dat hij daarbij de provocatie niet schuwt. Gelet hierop, en gelet op het uitgangspunt dat de strafrechter grote terughoudendheid moet betrachten bij het beperken van het recht op vrije meningsuiting, in het bijzonder in geval van een journalist, is de politierechter van oordeel dat de context waarin de uitlatingen zijn gedaan het beledigende karakter daaraan ontneemt en dat deze evenmin als onnodig grievend zijn aan te merken.
5. Beslissing
De politierechter:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.L.C.M. Ficq, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑07‑2019