Procestaal: Portugees.
HvJ EU, 31-01-2019, nr. C-149/18
ECLI:EU:C:2019:84
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
31-01-2019
- Magistraten
C. Toader, A. Rosas, M. Safjan
- Zaaknummer
C-149/18
- Roepnaam
Da Silva Martins
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2019:84, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 31‑01‑2019
Uitspraak 31‑01‑2019
C. Toader, A. Rosas, M. Safjan
Partij(en)
In zaak C-149/18,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal) bij beslissing van 20 december 2017, ingekomen bij het Hof op 26 februari 2018, in de procedure
Agostinho da Silva Martins
tegen
Dekra Claims Services Portugal SA,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. Toader, kamerpresident, A. Rosas en M. Safjan (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo, P. Lacerda, L. Medeiros en P. Barros da Costa als gemachtigden,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Aguilera Ruiz en V. Ester Casas als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en P. Costa de Oliveira als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 16 en 27 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’) (PB 2007, L 199, blz. 40; hierna: ‘Rome II-verordening’), en van artikel 28 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Agostinho da Silva Martins en de verzekeringsonderneming Dekra Claims Services Portugal SA over de vaststelling welk recht van toepassing is op een verplichting tot schadevergoeding, die voortvloeit uit een verkeersongeval dat zich in Spanje heeft voorgedaan.
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
Rome II-verordening
3
In overweging 7 van de Rome II-verordening wordt het volgende verklaard:
‘Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de verordening moeten stroken met verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken […] (‘Brussel I’) en met de instrumenten betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.’
4
Artikel 4 van de Rome II-verordening, met als opschrift ‘Algemene regel’, luidt:
- ‘1.
Tenzij in deze verordening anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
- 2.
Indien evenwel degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.
- 3.
Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.’
5
Artikel 15 van deze verordening, met als opschrift ‘Werkingssfeer van het toepasselijke recht’, bepaalt:
‘Het recht dat krachtens deze verordening op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, regelt met name:
[…]
- h)
de wijze van tenietgaan van de verbintenis, alsmede de verjaring en het verval, waaronder begrepen de aanvang, de stuiting, en de schorsing van de verjarings- of vervaltermijn.’
6
Artikel 16 van deze verordening, met als opschrift ‘Bepalingen van bijzonder dwingend recht’, bepaalt:
‘De bepalingen van deze verordening laten onverlet de toepassing van de rechtsregels van het land van de rechter die, ongeacht het recht dat op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, ter zake een dwingend karakter hebben.’
7
Artikel 27 van diezelfde verordening, met als opschrift ‘Verhouding tot andere bepalingen van gemeenschapsrecht’, bepaalt:
‘Deze verordening laat onverlet de toepassing van de in de bepalingen van gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen.’
Verdrag van Rome van 1980
8
Artikel 7 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1; hierna: ‘Verdrag van Rome van 1980’), bepaalt onder het opschrift ‘Bepalingen van bijzonder dwingend recht’:
- ‘1.
Bij de toepassing ingevolge dit verdrag van het recht van een bepaald land kan gevolg worden toegekend aan de dwingende bepalingen van het recht van een ander land waarmede het geval nauw is verbonden, indien en voor zover deze bepalingen volgens het recht van het laatstgenoemde land toepasselijk zijn, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst. Bij de beslissing of aan deze dwingende bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en strekking, alsmede met de gevolgen die uit de toepassing of niet-toepassing ervan zouden voortvloeien.
- 2.
Dit verdrag laat de toepassing onverlet van de bepalingen van het recht van het land van de rechter die ongeacht het op de overeenkomst toepasselijke recht, het geval dwingend beheersen.’
Rome I-verordening
9
Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6; hierna: ‘Rome I-verordening’) heeft het Verdrag van Rome van 1980 vervangen. Artikel 9 van deze verordening, met als opschrift ‘Bepalingen van bijzonder dwingend recht’, bepaalt in de leden 1 en 2 het volgende:
- ‘1.
Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zo veel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij [moeten] worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst.
- 2.
Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.’
Richtlijn 2009/103
10
Artikel 28 van richtlijn 2009/103, met als opschrift ‘Nationale bepalingen’, luidt:
- ‘1.
De lidstaten mogen in overeenstemming met het Verdrag bepalingen handhaven of invoeren die voor de benadeelde gunstiger zijn dan de bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen.
- 2.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.’
Portugees recht
11
Artikel 11 van Decreto-Lei n.o 291/2007 (wetsdecreet nr. 291/2007) van 21 augustus 2007 bepaalt:
- ‘1.
De in artikel 4 bedoelde verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid dekt:
- a)
de civielrechtelijke vergoedingsplicht bij ongevallen die zich voordoen op het Portugese grondgebied;
- b)
bij ongevallen op het grondgebied van andere staten waarvan de nationale verzekeringsbureaus zijn toegetreden tot de overeenkomst tussen de nationale verzekeringsbureaus, de vergoedingsplicht die geldt naar het op het ongeval toepasselijke recht, dat in geval van een ongeval op het grondgebied van een staat waarin de Overeenkomst [van 2 mei 1992] betreffende de Europese Economische Ruimte [PB 1994, L 1, blz. 3] van toepassing is, wordt vervangen door het Portugese recht wanneer daarin is voorzien in een hogere dekking;
- c)
bij ongevallen op het traject bedoeld in lid 1, onder b), van het vorige artikel, enkel de schade van inwoners van de lidstaten en van staten waarvan het nationale verzekeringsbureau is toegetreden tot de overeenkomst tussen de nationale verzekeringsbureaus, en overeenkomstig het Portugese recht.
- 2.
De verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 4 dekt alle schade die opkomt aan voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers, wanneer en voor zover de wet die van toepassing is op de wettelijke aansprakelijkheid die uit verkeersongevallen voortvloeit, in vergoeding van de schade voorziet.’
12
Artikel 498 van de Código Civil (burgerlijk wetboek), met als opschrift ‘Verjaring’, luidt:
- ‘1.
Het recht op schadevergoeding verjaart na een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de benadeelde kennis krijgt van het recht dat hem toekomt, ook al is niet bekend wie aansprakelijk is en hoe groot de schade is, onverminderd de gemeenrechtelijke verjaring waarvan de termijn loopt vanaf de schadeverwekkende gebeurtenis.
- 2.
Het recht op regres jegens de aansprakelijke personen verjaart eveneens na afloop van een termijn van drie jaar.
- 3.
Indien de onrechtmatige daad een strafbaar feit uitmaakt waarvoor een langere verjaringstermijn geldt, dan geldt deze verjaringstermijn.
- 4.
De verjaring van het recht op schadevergoeding leidt niet tot verjaring van een eventuele vordering tot revindicatie of een eventuele vordering tot teruggave wegens ongerechtvaardigde verrijking.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
13
Op 20 augustus 2015 heeft zich in Spanje een verkeersongeval voorgedaan tussen twee voertuigen, waarvan het ene in Portugal was geregistreerd en werd bestuurd door de eigenaar, da Silva Martins, en het andere in Spanje was geregistreerd en verzekerd was bij de verzekeringsonderneming Segur Caixa, die in Portugal wordt vertegenwoordigd door Dekra Claims Services Portugal.
14
Het voertuig van da Silva Martins werd achteraan aangereden door de voorkant van het in Spanje geregistreerde voertuig en was als gevolg van de berokkende schade niet langer rijwaardig. Het voertuig moest dus worden getakeld tot in Portugal, waar het is hersteld.
15
De kosten voor de reparaties aan het voertuig van da Silva Martins zijn aanvankelijk betaald door de verzekeringsonderneming Axa Portugal, thans Ageas Portugal, op grond van een verzekeringsdekking voor eigen schade aan het voertuig. Aangezien de bestuurder van het in Spanje geregistreerde voertuig als enige aansprakelijk was voor het ongeval, heeft zijn verzekeraar, Segur Caixa, Axa Portugal deze kosten terugbetaald.
16
In het hoofdgeding verzoekt da Silva Martins om vergoeding van de indirecte schade die uit het ongeval is ontstaan.
17
Hij merkt op dat het op het hoofdgeding toepasselijke recht het Portugese recht is, met name artikel 498, lid 1, van het burgerlijk wetboek, dat voor de vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van een schadeverwekkende gebeurtenis voorziet in een verjaringstermijn van drie jaar. Aangezien het ongeval zich op 20 augustus 2015 heeft voorgedaan, is de procedure, die is ingeleid op 11 november 2016, dus tijdig aangespannen.
18
Segur Caixa stelt daarentegen dat het op de schadevordering van verzoeker in het hoofdgeding toepasselijke recht het Spaanse recht is, dat voor de vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van een schadeverwekkende gebeurtenis voorziet in een verjaringstermijn van één jaar. Deze vordering is dus buiten de termijn ingesteld.
19
De rechter in eerste aanleg heeft de door Segur Caixa opgeworpen exceptie van verjaring gegrond verklaard.
20
Da Silva Martins heeft tegen het vonnis van deze rechterlijke instantie hoger beroep ingesteld, met het verzoek dat vonnis te vernietigen en de naar Portugees recht geldende verjaringstermijn toe te passen.
21
De verwijzende rechter merkt op dat, gelet op de Rome II-verordening, het Spaanse recht, dat voorziet in een verjaringstermijn van één jaar, van toepassing is. Aangezien evenwel evenmin is uitgesloten dat richtlijn 2009/103 en de in Portugal geldende regeling inzake de verplichte motorrijtuigenverzekering, die voorziet in een verjaringstermijn van drie jaar, van toepassing zijn, vraagt deze rechter zich met name af of de Portugese wetgeving waarbij deze richtlijn in nationaal recht is omgezet en die bepaalt dat het recht van de staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte waar het ongeval heeft plaatsgevonden, wordt vervangen door het Portugese recht ‘wanneer daarin is voorzien in een hogere dekking’, een dwingend karakter heeft in de zin van artikel 16 van de Rome II-verordening.
22
Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal da Relação de Lisboa (rechter in tweede aanleg Lissabon, Portugal) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Heeft de in Portugal geldende regeling voorrang als zijnde een afwijkende dwingende rechtsregel in de zin van artikel 16 van de Rome II-verordening?
- 2)
Kan diezelfde regel worden opgevat als een bepaling van Unierecht die een collisieregel vastlegt in de zin van artikel 27 van de Rome II-verordening?
- 3)
Is op een Portugees staatsburger die benadeelde van een verkeersongeval in Spanje is, de verjaringsregel van artikel 498, lid 3, van het Portugese burgerlijk wetboek van toepassing, overeenkomstig artikel 28 van richtlijn 2009/103?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
23
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16 van de Rome II-verordening aldus moet worden uitgelegd dat een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, volgens welke de verjaringstermijn voor een vordering tot vergoeding van de schade ten gevolge van een schadeverwekkende gebeurtenis, drie jaar bedraagt, kan worden beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van dat artikel.
24
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat blijkens artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad, het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
25
Voorts bepaalt artikel 15, onder h), van die verordening dat het recht dat krachtens deze verordening op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, met name de verjaring en het verval regelt.
26
Evenwel voorziet artikel 16 van de Rome II-verordening in de mogelijkheid dat de rechtsregels worden toegepast van het land van de rechter, die, ongeacht het recht dat op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, ter zake een dwingend karakter hebben.
27
Hoewel het in deze bepaling gebruikte begrip ‘bepalingen van bijzonder dwingend recht’ niet wordt omschreven in de context van die verordening, zij opgemerkt dat volgens artikel 9, lid 1, van de Rome I-verordening bepalingen van bijzonder dwingend recht bepalingen zijn aan de inachtneming waarvan een land zo veel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moeten worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig die verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst.
28
Aangezien het vereiste van coherentie bij de toepassing van de Rome I-verordening en de Rome II-verordening (arrest van 21 januari 2016, ERGO Insurance en Gjensidige Baltic, C-359/14 en C-475/14, EU:C:2016:40, punt 43), ervoor pleit om de uitlegging van de in beide verordening gebruikte begrippen die functioneel identiek zijn, zo veel mogelijk te harmoniseren, dient te worden geoordeeld dat, ongeacht het feit dat in bepaalde taalversies van de Rome II-verordening een andere terminologie wordt gebruikt dan in de Rome I-verordening, de ‘bepalingen van bijzonder dwingend recht’ in de zin van artikel 16 van de Rome II-verordening beantwoorden aan de definitie van wat in artikel 9 van de Rome I-verordening wordt omschreven als ‘bijzonder dwingend recht’, zodat de uitlegging van laatstbedoeld begrip door het Hof eveneens geldt voor het begrip ‘bepalingen van bijzonder dwingend recht’ in de zin van artikel 16 van de Rome II-verordening.
29
In dat verband zij eraan herinnerd dat het Hof in de context van het Verdrag van Rome van 1980 heeft benadrukt dat de uitzondering die wordt gevormd door ‘bepalingen van bijzonder dwingend recht’ in de zin van de wettelijke regeling van de betrokken lidstaat, strikt moet worden uitgelegd (arrest van 17 oktober 2013, Unamar, C-184/12, EU:C:2013:663, punt 49).
30
Volgens de rechtspraak van het Hof staat het in deze context aan de nationale rechter om bij zijn beoordeling of de bepalingen van het nationale recht, die hij in de plaats wil stellen van het uitdrukkelijk door de contractspartijen gekozen recht, ‘bepalingen van bijzonder dwingend recht’ zijn, niet alleen rekening te houden met de precieze bewoordingen van deze bepalingen, maar ook met de algemene opzet en alle omstandigheden waarin deze bepalingen zijn vastgesteld, om daaruit te kunnen afleiden dat zij bepalingen van dwingend recht zijn, voor zover blijkt dat de nationale wetgever deze bepalingen heeft vastgesteld om een belang te beschermen dat voor de betrokken lidstaat fundamenteel is (arrest van 17 oktober 2013, Unamar, C-184/12, EU:C:2013:663, punt 50).
31
Naar analogie dient te worden geoordeeld dat de verwijzende rechter bij de bepaling of het eventueel gaat om een ‘bepaling van bijzonder dwingend recht’ in de zin van artikel 16 van de Rome II-verordening, op basis van een omstandige analyse van de bewoordingen, de algemene opzet en de doelstellingen van die bepaling alsmede de context waarin zij tot stand is gekomen, moet vaststellen of in de nationale rechtsorde aan die bepaling een dergelijk groot belang toekomt dat het gerechtvaardigd is af te wijken van het recht dat krachtens artikel 4 van deze verordening is aangeduid als het van toepassing zijnde recht.
32
Blijkens de verwijzingsbeslissing bepaalt artikel 11, lid 1, onder b), van wetsdecreet nr. 291/2007 dat voor ongevallen op het grondgebied van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte de vergoedingsplicht die is vastgesteld in het op het ongeval toepasselijke recht wordt vervangen door het Portugese recht wanneer daarin is voorzien in een hogere dekking. Overeenkomstig artikel 498, lid 1, van het burgerlijk wetboek bedraagt de verjaringstermijn voor de vordering tot vergoeding van de schade ten gevolge van een schadeverwekkende gebeurtenis drie jaar, terwijl de termijn naar Spaans recht, dat volgens de verwijzende rechter in casu van toepassing is op grond van artikel 4 van de Rome II-verordening, één jaar bedraagt.
33
Hoewel het niet aan het Hof staat om de in het vorige punt bedoelde bepalingen te toetsen aan de in punt 31 van dit arrest vermelde criteria, dient te worden benadrukt dat ondanks de verschillen in de nationale verjaringsregels artikel 15, onder h), van de Rome II-verordening deze regels uitdrukkelijk onderwerpt aan de algemene regel tot bepaling van het toepasselijke recht en dat in geen enkele andere Unierechtelijke tekst specifieke vereisten worden gesteld inzake de verjaring van een vordering als die in het hoofdgeding.
34
Zoals de Europese Commissie heeft opgemerkt, zou wanneer in dergelijke omstandigheden een andere verjaringstermijn zou worden toegepast op de vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van een schadeverwekkende gebeurtenis dan de termijn waarin het recht dat is aangeduid als het van toepassing zijnde recht voorziet, dit vereisen dat sprake is van bijzonder belangrijke redenen, zoals een kennelijke aantasting van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op doeltreffende rechterlijke bescherming als gevolg van de toepassing van het recht dat krachtens artikel 4 van de Rome II-verordening is aangeduid als het van toepassing zijnde recht.
35
Uit het voorgaande volgt dat op de eerste vraag dient te worden geantwoord dat artikel 16 van de Rome II-verordening aldus moet worden uitgelegd dat een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, volgens welke de verjaringstermijn voor een vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van een schadeverwekkende gebeurtenis drie jaar bedraagt, niet kan worden beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van dat artikel, tenzij de geadieerde rechter op basis van een omstandige analyse van de bewoordingen, de algemene opzet en de doelstellingen van die bepaling alsmede de context waarin zij tot stand is gekomen, vaststelt dat in de nationale rechtsorde aan die bepaling een dergelijk groot belang toekomt dat het gerechtvaardigd is af te wijken van het recht dat krachtens artikel 4 van deze verordening is aangeduid als het van toepassing zijnde recht.
Tweede en derde vraag
36
Met zijn tweede en zijn derde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 27 van de Rome II-verordening aldus moet worden uitgelegd dat artikel 28 van richtlijn 2009/103, zoals omgezet in nationaal recht, een regel van Unierecht inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen vormt in de zin van dat artikel 27.
37
Volgens dat artikel 27 laat de Rome II-verordening de toepassing van de in de bepalingen van Unierecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen onverlet.
38
In dat verband zij eraan herinnerd dat uit de bewoordingen noch uit de doelstellingen van richtlijn 2009/103 naar voren komt dat deze richtlijn tot doel heeft collisieregels vast te stellen (arrest van 21 januari 2016, ERGO Insurance en Gjensidige Baltic, C-359/14 en C-475/14, EU:C:2016:40, punt 40).
39
Deze richtlijn verplicht immers de lidstaten enkel ertoe maatregelen te treffen die de bescherming waarborgen van het slachtoffer van een verkeersongeval en van de houder van het motorvoertuig dat bij dit ongeval is betrokken (arrest van 21 januari 2016, ERGO Insurance en Gjensidige Baltic, C-359/14 en C-475/14, EU:C:2016:40, punt 39).
40
Voorts dient te worden opgemerkt dat artikel 28 van richtlijn 2009/103 overeenkomstig de doelstelling van bescherming van slachtoffers van ongevallen veroorzaakt door motorvoertuigen immers weliswaar toestaat dat voor deze slachtoffers gunstigere regels worden vastgesteld dan de door deze richtlijn vereiste regels, maar dat deze bepaling uitsluitend de uitvoeringswetgeving van een lidstaat betreft, en niet de vraag of deze gunstigere regels in een bepaald geval van toepassing zijn in plaats van de regels van andere lidstaten.
41
In een dergelijk geval wordt de beoordeling van de nationale uitvoeringswetgeving dus enkel verricht nadat in eerste instantie is bepaald welk recht van toepassing is overeenkomstig de bepalingen van de Rome II-verordening.
42
Derhalve dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 27 van de Rome II-verordening aldus moet worden uitgelegd dat artikel 28 van richtlijn 2009/103, zoals omgezet in nationaal recht, geen regel van Unierecht inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen vormt in de zin van dat artikel 27.
Kosten
43
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 16 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’) moet aldus worden uitgelegd dat een nationale bepaling als die in het hoofdgeding, volgens welke de verjaringstermijn voor een vordering tot vergoeding van de schade als gevolg van een schadeverwekkende gebeurtenis drie jaar bedraagt, niet kan worden beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van dat artikel, tenzij de geadieerde rechter op basis van een omstandige analyse van de bewoordingen, de algemene opzet en de doelstellingen van die bepaling alsmede de context waarin zij tot stand is gekomen, vaststelt dat in de nationale rechtsorde aan die bepaling een dergelijk groot belang toekomt dat het gerechtvaardigd is af te wijken van het recht dat krachtens artikel 4 van deze verordening is aangeduid als het van toepassing zijnde recht.
- 2)
Artikel 27 van verordening nr. 864/2007 moet aldus worden uitgelegd dat artikel 28 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, zoals omgezet in nationaal recht, geen regel van Unierecht inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen vormt in de zin van dat artikel 27.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑01‑2019