Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 39 [De feitelijke uitlevering. Uitstel. Voorlopige uitlevering]
Geldend
Geldend vanaf 03-04-1967
- Bronpublicatie:
09-03-1967, Stb. 1967, 139 (uitgifte: 14-03-1967, kamerstukken: 8054 )
- Inwerkingtreding
03-04-1967
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-03-1967, Stb. 1967, 139 (uitgifte: 14-03-1967, kamerstukken: 8054 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Na gehele of gedeeltelijke inwilliging van het verzoek tot uitlevering wordt de opgeëiste persoon zo spoedig mogelijk ter beschikking van de autoriteiten van de verzoekende staat gesteld, zulks op een door Onze Minister, na overleg met die autoriteiten, te bepalen tijd en plaats.
2.
De beslissing omtrent de tijd en de plaats van de uitlevering kan worden aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
3.
In gevallen als voorzien in het vorige lid kan Onze Minister, zo hij daarvoor termen aanwezig acht, bepalen dat de opgeëiste persoon, ten behoeve van diens berechting op het grondgebied van de verzoekende staat, reeds aanstonds voorlopig ter beschikking van de autoriteiten van die staat zal worden gesteld.
4.
Ondergaat de opgeëiste persoon, te wiens aanzien het vorige lid wordt toegepast, een vrijheidsstraf, dan komt de tijd gedurende welke hij ter beschikking van de autoriteiten van de verzoekende staat is, in mindering op zijn straftijd.