De mededeling uitspraak is op 20 mei 2021 op dit adres in persoon uitgereikt aan de verdachte.
HR, 12-12-2023, nr. 21/05287
ECLI:NL:HR:2023:1692
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2023
- Zaaknummer
21/05287
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1692, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:952
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:4425
ECLI:NL:PHR:2023:952, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1692
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (art. 9.2 WVW 1994) en opzettelijk gebruik maken van rijbewijs van ander (art. 231.2 Sr). Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.a Sv. Heeft hof verzuimd te beslissen op door verdachte gedan verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak teneinde in de gelegenheid te worden gesteld oproepingsbrief in eerste aanleg te overleggen? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05287
Datum 12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 december 2021, nummer 20-001380-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Door het hof verzuimd om te beslissen op verzoek van vte om aanhouding? Het is niet onbegrijpelijk dat het hof geen reden heeft gezien om het onderzoek aan te houden, teneinde de vte in de gelegenheid te stellen de door hem van de politie ontvangen brief te overleggen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep (81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05287
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 17 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep gericht tegen het vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 april 2021.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en H. Bakker, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdachte gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde in de gelegenheid te worden gesteld de oproepingsbrief in eerste aanleg te overleggen.
3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter stelt allereerst de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep aan de orde.
De voorzitter deelt mede:
Op 28 mei 2021 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het verstekvonnis de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2021. Op 23 maart 2021 is de dagvaarding voor de zitting van 1 april 2021 aan de verdachte in persoon uitgereikt op de [a-straat 1] te [plaats] . Uit het dossier blijkt dat de verdachte tijdig op de hoogte was van het tijdsitp van de behandeling in eerste aanleg. Volgens de wet staat voor de verdachte in zodanig geval gedurende veertien dagen na de uitspraak hoger beroep open. Nu het hoger beroep op 28 mei 2021 is ingesteld, is het hoger beroep niet tijdig ingediend.
De verdachte verklaart:
Er is destijds een miscommunicatie geweest van mijn kant. Ik had een zitting en de dag voor de zitting zijn twee politieagenten bij mij aan de deur geweest met een brief. Op de brief stond een uitzondering dat ik niet bij de zitting hoefde te verschijnen. Ik begreep daaruit dat de zitting niet doorging, maar uiteindelijk bleek de zitting wel is doorgegaan. Door de brief van de politieagenten is verwarring ontstaan. Ik heb de brief op dit moment niet bij mij. Ik kan mij de uitzondering niet helemaal herinneren, maar ik begreep dat de zitting niet doorging.
De voorzitter deelt mede:
Het hof heeft de brief waarover u spreekt niet in het dossier. De zitting is doorgegaan en u was op de hoogte van de zitting. U had veertien dagen de tijd om na gewezen vonnis van de zitting van 1 april 2021 in hoger beroep te gaan. Dit heeft u niet gedaan.
De advocaat-generaal voert het woord:
Ik ken dergelijke brieven van de politie niet. De verdachte was op de hoogte van de zitting nu de dagvaarding op 23 maart 2021 aan de verdachte is uitgereikt en dan is de verdachte niet tijdig binnen veertien dagen na het vonnis in hoger beroep gekomen.
De advocaat-generaal vordert de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep en legt de schriftelijke vordering over aan het gerechtshof, welke vordering aan dit proces-verbaal wordt gehecht.
De verdachte voert het woord:
Als er een andere zitting is dan kan ik de brief meenemen.
De advocaat-generaal ziet af van repliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De verdachte voert het woord:
Ik dacht dat ik vandaag langs kon komen en dat het goed was. Anders had ik wel te horen gekregen dat het hoger beroep afgewezen was. Ik heb geen ervaring daarmee.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen.
De voorzitter spreekt vervolgens het arrest uit.”
3.3
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
De verdachte is van mening dat hij ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is ter terechtzitting van de politierechter van 1 april 2021 veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde.
De dagvaarding om voor die zitting te verschijnen is op 23 maart 2021 aan de verdachte in persoon betekend. Op grond van artikel 408 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafvordering had de verdachte het hoger beroep in moeten stellen binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter.
De verdachte heeft echter op 28 mei 2021 hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis.
Dit is meer dan veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter. De verdachte is daarom niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
BESLISSING:
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.”
3.4
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat hetgeen door de verdachte is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden aangemerkt dan als een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting teneinde hem de gelegenheid te geven om zijn stelling, dat hij uit de oproepingsbrief in eerste aanleg mocht afleiden dat de daarop vermelding zitting geen doorgang zou vinden, nader te onderbouwen, te weten door middel van medebrenging van de bewuste brief. Daarbij merkt de steller van het middel op dat de verdachte geen beschikking had over rechtskundige bijstand, zodat aan de wijze waarop hij zijn verzoek heeft ingekleed geen al te hoge eisen mogen worden gesteld.
3.5
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, zoals hiervoor onder 3.2 is weergegeven, blijkt dat door de verdachte is aangevoerd dat hij een zitting had en dat de dag voor de zitting er twee politieagenten aan zijn deur zijn geweest met een brief. Op deze brief zou een uitzondering staan dat de verdachte niet bij de zitting hoefde te verschijnen, hetgeen door de verdachte zo is opgevat dat de zitting geen doorgang zou vinden. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep merkt de voorzitter van het hof in reactie op voornoemd standpunt van de verdachte op dat de brief waarover de verdachte spreekt zich niet in het dossier bevindt, terwijl de advocaat-generaal aangeeft dat hij dergelijke brieven van de politie niet kent. De verdachte geeft vervolgens aan dat als er een andere zitting is hij de brief mee kan nemen. Het hof heeft het door de verdachte aangevoerde blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting niet opgevat als een verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde het ingenomen standpunt nader te kunnen onderbouwen. De vraag die in cassatie voorligt is of dat begrijpelijk is.
3.6
Bij de beantwoording van die vraag is van belang dat zich bij de gedingstukken, voor zover hier relevant, een tweetal akten van uitreiking bevindt van een dagvaarding om te verschijnen op de zitting van de Politierechter van 1 april 2021 te 16.10 uur, beide met als adres [a-straat 1] te [plaats] .1.De datums waarop de dagvaardingen (voorzien van toelichtingen) zijn aangemaakt zijn 17 maart 2021 respectievelijk 23 maart 2021. Uit het samenstel van de akte van uitreiking, het afhaalbericht en de aanvulling op de akte van uitreiking die zien op de uitreiking op 23 maart 2021 heeft het hof blijkens het bestreden arrest afgeleid dat de dagvaarding op 23 maart 2021 in persoon aan de verdachte is betekend. Dat oordeel wordt in cassatie ook niet betwist. De andere akte van uitreiking ziet op een uitreiking die op - zoals ik het lees - 30 maart 2021, dat is twee dagen voor de terechtzitting van 1 april 2021, heeft plaatsgevonden. Dit betreft blijkens genoemde akte een uitreiking aan de echtgenoot van de verdachte en deze uitreiking vond plaats door een hoofdagent van de politie Amsterdam. In zoverre biedt dat steun aan het standpunt van de verdachte dat er vlak voor de zittingsdag politie aan de deur is geweest met een brief. Waarom de dagvaarding na de rechtsgeldige betekening in persoon op 23 maart 2021 nogmaals op hetzelfde adres is betekend is mij wel een raadsel.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte op 23 maart 2021 op de hoogte is gesteld van de zittingsdatum. In aanmerking genomen dat de kennelijk op 30 maart 2021 door de politie uitgereikte brief blijkens de akte van uitreiking ook ziet op een dagvaarding en het gestelde in de standaard toelichting op een dagvaarding over het niet verplicht zijn te verschijnen niets zegt over het al dan niet doorgaan van de zitting, is het niet onbegrijpelijk dat het hof geen reden heeft gezien om het onderzoek aan te houden, teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen de door hem van de politie ontvangen brief te overleggen. Ten overvloede merk ik nog op dat de zitting van 1 april 2021 blijkens de dagvaarding geen pro forma- of regiezitting betrof.
3.8
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023