Zie r.o. 2.75 van het overzichtsarrest inzake getuigen: HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers.
HR, 10-09-2019, nr. 17/05519
ECLI:NL:HR:2019:1306
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2019
- Zaaknummer
17/05519
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1306, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑09‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:885
ECLI:NL:PHR:2019:885, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1306
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0309
Uitspraak 10‑09‑2019
Inhoudsindicatie
BTW-fraude door fictieve levering van o.m. pannensets aan afnemers in Spanje en Italië. Feitelijke leiding geven aan vals opmaken van facturen en vervoersbescheiden begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 225.1 Sr), feitelijke leiding geven aan opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 69 AWR), medeplegen gewoontewitwassen (art. 420ter Sr) en deelname aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr). Niet beslist op ttz. in h.b. bij pleidooi gedaan (herhaald) voorwaardelijk verzoek tot horen van groot aantal getuigen (onder wie 4 nieuwe getuigen). HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: In pleitnotities vervat verzoek is verzoek tot horen van getuigen a.b.i. art. 315 jo. art. 328 Sv, zodat uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook v.zv. verzoek voorwaardelijk is gedaan, nu daaraan gestelde voorwaarden zijn vervuld. Noch p-v tz. in h.b. noch bestreden uitspraak houdt beslissing in op dit verzoek. Dat verzuim heeft ex art. 330 jo. art. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/03238, 17/03255, 17/03719, 17/03721, 17/03860 en 17/03861.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05519
Datum 10 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 juni 2017, nummer 21/005201-12, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben A.B. Vissers en F.P. Slewe, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof Arnhem-Leeuwarden teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De raadsvrouwe A.B. Vissers heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een ter terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2016 bij pleitnotities ‘vormverzuimen/nader onderzoek’ met referentienummer 16-00032609 (hierna: pleitnotities) door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7 tot en met 15 is het middel terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2019.
Conclusie 04‑06‑2019
Inhoudsindicatie
BTW-fraude door fictieve levering van o.m. pannensets aan afnemers in Spanje en Italië. Feitelijke leiding geven aan vals opmaken van facturen en vervoersbescheiden begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 225.1 Sr), feitelijke leiding geven aan opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting begaan door rechtspersoon, meermalen gepleegd (art. 69 AWR), medeplegen gewoontewitwassen (art. 420ter Sr) en deelname aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr). Niet beslist op ttz. in h.b. bij pleidooi gedaan (herhaald) voorwaardelijk verzoek tot horen van groot aantal getuigen (onder wie 4 nieuwe getuigen). HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: In pleitnotities vervat verzoek is verzoek tot horen van getuigen a.b.i. art. 315 jo. art. 328 Sv, zodat uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Dat geldt ook v.zv. verzoek voorwaardelijk is gedaan, nu daaraan gestelde voorwaarden zijn vervuld. Noch p-v tz. in h.b. noch bestreden uitspraak houdt beslissing in op dit verzoek. Dat verzuim heeft ex art. 330 jo. art. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/03238, 17/03255, 17/03719, 17/03721, 17/03860 en 17/03861.
Nr. 17/05519 Zitting: 4 juni 2019 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 21 juni 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1 “feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, 2 “feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd”, 3 “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken” en 4 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/03238, 17/03255, 17/03719, 17/03721, 17/03860 en 17/03861, die de strafzaken tegen medeverdachten betreffen. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. F.P. Slewe en mr. A.B. Vissers, beiden advocaat te Amsterdam, hebben elf middelen van cassatie voorgesteld.
Het tweede middel klaagt over het verzuim te beslissen op getuigenverzoeken.
In de onderhavige strafzaak zijn in hoger beroep op verschillende momenten verzoeken gedaan tot het horen van getuigen. De eerste beslissingen over het horen van getuigen in hoger beroep zijn opgenomen in het tussenarrest van het hof van 16 januari 2015: alle verzoeken zijn afgewezen. De beslissing over deze verzoeken wordt in de schriftuur van cassatie niet ter discussie gesteld.
6. Bij brief van 24 oktober 2016 heeft de verdediging (opnieuw) verzocht om (deels dezelfde getuigen als van wie het verzoek tot horen eerder is afgewezen) te horen. De strafzaak is vervolgens verder behandeld op de zittingen van 4 november 2016, 23 november 2016, 27 januari 2017, 17 mei 2017 en 21 juni 2017 en daarvan is één proces-verbaal opgemaakt. Een afzonderlijke beslissing op het verzoek vervat in de brief van 24 oktober 2016 heb ik in dat proces-verbaal niet weten te ontwaren. Ook daarover wordt overigens in de schriftuur van cassatie niet afzonderlijk geklaagd. Wel is in het proces-verbaal van de zitting van 4 november 2016 vermeld: “De voorzitter deelt mede dat het onderzoek wordt onderbroken tot de terechtzitting van 23 november 2016 om 09.00 uur. Het hof heeft beslist dat op die terechtzitting een of meer belastinginspecteur(s) worden gehoord.” Kennelijk ter uitvoering hiervan zijn op de zitting van 23 november 2016 twee getuigen ( [getuige 1] en [getuige 5] ) en op de terechtzitting van 27 januari 2017 één getuige [getuige 2] ) gehoord. Of hierin ligt besloten dat de bij brief van 24 oktober 2016 verzochte getuigen zijn afgewezen kan in het midden blijven nu de klacht in cassatie kennelijk niet ziet op een beslissing (uitsluitend) naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van 24 oktober 2016.
7. Voor wat betreft de zitting van 4 november 2016 houdt voormeld proces-verbaal in: “De raadsvrouw voert het woord overeenkomstig haar pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.” En “De raadsman voert het woord overeenkomstig zijn pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.“ Van daadwerkelijk ‘hechten’ in de zin van vastmaken aan het proces-verbaal is feitelijk in zo verre geen sprake dat er geen pleitnotities gedateerd 4 november 2016 aan het proces-verbaal van de zittingen is gehecht, maar wel pleitnotities Nader onderzoek van 17 mei 2017.
8. Beide ter terechtzitting aanwezige raadslieden (mevr. mr. A.B. Vissers en mr. G.J.M. de Bont) hebben tijdens die zitting van 4 november 2016 het woord gevoerd. Volledige opheldering over de vraag door wie welke pleitnotities zijn voorgedragen is er niet. Bij de stukken van het geding bevinden zich de volgende pleitnotities met de zittingsdatum 4 november 2016: 1. Pleitnotities uitspraak rechtbank en alternatief scenario (punt 1.0 t/m 2.50); 2. Aanvulling pleitnotities (punt 1. t/m 1.27); 3. Pleitnotities tenlastegelegde feiten (punt 1.0 t/m 4.11); 4. Pleitnotities vormverzuimen en nader onderzoek (punt 1 t/m 7.0). In redelijkheid zal moeten worden aangenomen dat al deze pleitnotities door de verdediging zijn voorgedragen. Overigens verwijst het hof op p. 1 van het bestreden arrest ook naar de onder 4. vermelde pleitnotities.
9. Van belang zijn hier vooral de zojuist als 4 vermelde Pleitnotities vormverzuimen en nader onderzoek. Onder punt 6.0 (p. 24) persisteert de verdediging uitdrukkelijk bij de onderzoekswensen en wenst het de in de pleitnotities nader genoemde getuigen te horen. Vervolgens worden 13 getuigen bij naam genoemd en worden per getuige (soms meer dan 10) vragen opgesomd die aan de getuige moeten worden gesteld. De pleitnota somt de getuigen op onder verschillende kopjes: negen getuigen onder het kopje (i) Aanleiding onderzoek (p. 24); twee getuigen onder het kopje (ii) Sturend onderzoek (p. 31) en twee getuigen onder het kopje (iii) Medeverdachten (p. 33).
10. De eerste alinea onder punt 6.0 Te horen getuigen (p. 22 van de pleitnota) luidt als volgt: “Indien en voor zover Uw Hof niet tot de hiervoor besproken gevolgen besluit, zullen hieromtrent in ieder geval nadere getuigen moeten worden gehoord. De verdediging herhaalt uitdrukkelijk de verzoeken zoals opgenomen in onze brief van 24 oktober jl. aan de Advocaat-Generaal waarin werd verzocht de betreffende getuigen voor de zitting van vandaag op te roepen.” Gelet op hetgeen in de pleitnotities onder punt 5 is bepleit wordt hier gedoeld op het geval dat het hof niet komt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, bewijsuitsluiting of strafvermindering. Uit het bestreden arrest blijkt niet van dergelijke beslissingen zodat aan de voorwaarde is voldaan.
11. Voor wat betreft de verzochte getuigen onder het kopje (ii) Sturend onderzoek vermelden de pleitnotities (p. 31): “Indien en voor zover uw Hof het OPV en de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] niet van het bewijs uitsluit wenst de verdediging te horen… (volgen de namen van twee opsporingsambtenaren Belastingdienst FIOD/ECD kantoor Utrecht).” Voor wat betreft de verzochte getuigen onder het kopje (iii) Medeverdachten (p. 33); “Indien en voor zover uw Hof de verklaringen van medeverdachten [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] anders dan de Rechtbank, toch tot het bewijs bezigt, zal de verdediging in de gelegenheid moeten worden gesteld de getuigen te ondervragen en de afgelegde verklaringen op betrouwbaarheid te kunnen toetsen.” Uit de bij het besteden arrest gevoegde aanvulling met bewijsmiddelen blijkt dat het overzichtsproces-verbaal (OVP) als bewijsmiddel 1 is gebruikt en dat in dat bewijsmiddel zowel citaten als samenvattingen van de verklaringen van [betrokkene 2] (p. 9, 10, 11, 13 ,14 en 17) en [betrokkene 3] (p. 5, 12, 16 en 17) zijn opgenomen. De naam [betrokkene 4] valt niet in de aanvulling met bewijsmiddelen. Hoe dan ook is aan de voorwaarden onder de kopjes (ii) en (iii) voldaan.
12. De vraag is welke betekenis na de vaststelling dat aan de voorwaarden is voldaan, kan of moet worden toegekend aan de gang van zaken op de zittingen die nog zijn gevolgd op de zitting van 4 november 2016. Dat betreft allereerst de zittingen van 23 november 2016 en 27 januari 2017 alwaar (zoals ik al opmerkte) andere getuigen dan de in de pleitnotities genoemde zijn gehoord. Nu het getuigenverzoek uit de pleitnotities daar blijkens het proces-verbaal van de zitting niet aan de orde is geweest lijkt mij dat deze zittingen in dit kader geen betekenis hebben.
13. Op de zittingsdag van 17 mei 2017 heeft de verdediging nogmaals het woord gevoerd aan de hand van de aan het proces-verbaal in hoger beroep gehechte pleitnota getiteld “Pleitnotities nader onderzoek”. Die pleitnota houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“ Edelgrootachtbaar College,
Tijdens de laatste zitting heeft u toegezegd dat de verdediging nog het woord zou krijgen. Daarvan maken wij hierbij nog graag gebruik. Uiteraard gaan we het eerdere pleidooi niet over doen en blijft deze bijdrage thans nog beperkt tot drie thema's, te weten: (i) de vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst, (ii) de motivering die de getuige heeft gevonden voor het vernietigen van de naheffingsaanslagen aan de leveranciers van de Spaanse afnemers en (iii) het antwoord van cliënt op uw vraag of hij ook leverde aan andere afnemers dan de buitenlandse afnemers die in het dossier worden genoemd.”
14. Het komt mij voor dat het getuigenverzoek niet behoefde te worden herhaald. Voorop staat daarbij dat de raadslieden niet kunnen overzien of zal worden voldaan aan de voorwaarden die zij aan het verzoek hebben gesteld. Het woord is - om het zo te zeggen - eerst aan het hof. Uit hetgeen op 17 mei 2017 is aangevoerd valt niet af te leiden dat afstand van de getuigen wordt gedaan. Integendeel. Aangekondigd wordt dat het pleidooi niet wordt “overgedaan”. Herhaling wordt kennelijk niet nodig geacht nu de in de pleitnotities vastgelegde verzoeken - ook gelet op hetgeen is voorgevallen op de zittingen van 23 november 2016 en 27 januari 2017 - duidelijk zijn, terwijl niet blijkt dat dit vanuit het perspectief van hof anders is. Aan de laatste zitting van 21 juni 2017 die slechts diende om het onderzoek te sluiten en onmiddellijk uitspraak te doen komt voor de vraag of het hof was gehouden te beslissen op de verzoeken geen betekenis toe. Van een verzuim aan de kant van de verdediging met betrekking tot een verzoek tot oproeping van getuigen door op de zittingen van 17 mei 2017 en 21 juni 2017 niet te stellen welke belang er nog was bij het horen van de verzochte getuigen is mijns inziens geen sprake.1.
15. De in de pleitnotities vervatte verzoeken zijn verzoeken tot het horen van getuigen als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op deze verzoeken was vereist. Dat geldt ook voor zover de verzoeken voorwaardelijk zijn gedaan, nu de daaraan gestelde voorwaarden zijn vervuld. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch de bestreden uitspraak houdt een beslissing in op deze verzoeken. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.2.
16. Het tweede middel slaagt. Ik zie thans geen aanleiding de overige middelen te bespreken. Indien Uw Raad daarop prijs stelt zal ik mij in een aanvullende conclusie uitlaten over de overige voorgestelde middelen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof Arnhem-Leeuwarden teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑06‑2019
HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:553.