Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten
Artikel III
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2007
- Bronpublicatie:
30-10-2007, Stb. 2007, 406 (uitgifte: 31-10-2007, kamerstukken: 31086)
- Inwerkingtreding
01-11-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-10-2007, Stb. 2007, 408 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Ondernemingsrecht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Economische ordening
A
1.
Een marktexploitant die direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, wordt na dat tijdstip geacht als marktexploitant te beschikken over de vergunning voor het exploiteren of beheren van een gereglementeerde markt, bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van die wet.
2.
Een beleggingsonderneming die een multilaterale handelsfaciliteit exploiteert en die direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, wordt na dat tijdstip geacht als beleggingsonderneming te beschikken over de vergunning voor het exploiteren of beheren van een multilaterale handelsfaciliteit, bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van die wet.
3.
Een houder van een met een multilaterale handelsfaciliteit vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is en die direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een ontheffing als bedoeld in artikel 5:27, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, wordt na dat tijdstip geacht als beleggingsonderneming te beschikken over de ontheffing, bedoeld in de artikelen 2:96, tweede lid, juncto 4:91e van die wet.
4.
Een houder van een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat is en die direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet beschikt over een ontheffing als bedoeld in artikel 5:27, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, wordt na dat tijdstip geacht als marktexploitant te beschikken over de ontheffing, bedoeld in artikel 5:26, derde lid, van die wet.
5.
Een verklaring van geen bezwaar die is verleend op grond van artikel 5:32, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op artikel 3:95, eerste lid, onderdeel c, van die wet indien zij betrekking heeft op een multilaterale handelsfaciliteit, of op artikel 5:32d, tweede lid, van die wet indien zij betrekking heeft op een gereglementeerde markt.
B
1.
Een beleggingsonderneming als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht kan een cliënt die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voldoet aan de definitie van professionele belegger in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, als professionele belegger kwalificeren. De beleggingsonderneming hoeft de cliënt van deze kwalificatie niet in kennis te stellen.
2.
Een beleggingsonderneming als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht hoeft een cliënt niet in kennis te stellen van de kwalificatie, bedoeld in artikel 4:18a, eerste lid, van die wet, indien die cliënt op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel door de beleggingsonderneming niet als professionele belegger werd behandeld en na dat tijdstip als niet-professionele belegger wordt gekwalificeerd als bedoeld in dat artikel.
C.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verleend voor het verlenen van een van de beleggingsdiensten, bedoeld in de onderdelen a, b of h van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, zoals die luidden voorafgaand aan dat tijdstip, wordt vanaf dat tijdstip geacht tevens te zijn verleend voor het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van die wet.
D.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verleend voor het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1, van de Wet op het financieel toezicht, zoals dat luidde voorafgaand aan dat tijdstip, wordt vanaf dat tijdstip geacht te zijn verleend voor het verlenen van de beleggingsdienst, bedoeld in onderdeel a van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van die wet.
E.
Bevat wijzigingen in artikel 5:25i van de Wet op het financieel toezicht.
F.
Bevat wijzigingen in artikel I van deze wet.
G.
Bevat wijzigingen in artikel II van deze wet.