Rb. 's-Gravenhage, 07-01-2010, nr. JE RK 10-3 / 356164
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL1912
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
07-01-2010
- Zaaknummer
JE RK 10-3 / 356164
- LJN
BL1912
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL1912, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑01‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 07‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Het verzoek strekt tot beëindiging van de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De kinderrechter overweegt dat de Wet op de jeugdzorg niet voorschrijft dat de instemmingsverklaring van een onafhankelijke gedragswetenschapper afkomstig moet zijn en dat uit de inhoud van voornoemde verklaring blijkt dat de gedragswetenschapper instemt met een gesloten verblijf van de minderjarige. Gelet hierop kan deze verklaring in elk geval materieel gelijk worden gesteld met de in artikel 29c Wet op de jeugdzorg bedoelde instemmingsverklaring. De kinderrechter wijst het verzoek af.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Rekestnummer: JE RK 10-3
Zaaknummer: 356164
Datum beschikking: 7 januari 2010
Afwijzing verzoek beëindiging machtiging tot uithuisplaatsing
Beschikking op de op 31 december 2009 en 5 januari 2010 ingekomen verzoeken van:
mr. P.J.W. de Water, advocaat van de minderjarige:
[de minderjarige]
geboren op 8 oktober 1992 te [geboorteplaats], Rusland;
kind uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:
[de vader]
geen belanghebbende,
en
[de moeder]
wonende te [adres]
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent.
Als belanghebbenden in deze procedure worden tevens aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, [vestiging]
en
[de pleegmoeder]
wonende te [adres]
De minderjarige verblijft feitelijk in het Transferium.
Procedure
De kinderrechter heeft kennis genomen van de verzoeken van mr. De Water.
Op 7 januari 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
- -
mevrouw W. Köhne en mevrouw D. Verleer, beiden namens Bureau Jeugdzorg,
- -
de moeder, vergezeld van haar partner,
- -
de heer A. Wagner, pleegzorgbegeleider,
- -
de minderjarige, bijgestaan door mr. De Water.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot beëindiging van de uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Bureau Jeugdzorg heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna zal worden besproken.
Feiten
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 22 september 2009 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 27 september 2009 tot
- 27.
september 2010.
Voorts heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking d.d. 23 december 2009 een voorlopige machtiging verleend de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van 23 december 2009 tot 20 januari 2010, waarbij het verzoek voor het overige is aangehouden tot de zitting van 19 januari 2010.
Beoordeling
Bij voormelde beschikking d.d. 23 december 2009 heeft de kinderrechter - voor zover van belang in deze procedure - tevens bepaald dat Bureau Jeugdzorg binnen één week na die datum aan de kinderrechter en de belanghebbenden de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29c, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg zal doen toekomen.
Mr. De Water heeft ter terechtzitting zijn verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing gehandhaafd. Aan zijn verzoek ligt ten grondslag de omstandigheid dat Bureau Jeugdzorg niet binnen één week na 23 december 2009 de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29c, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg heeft overgelegd en daarmee niet heeft voldaan aan de voornoemde bepaling van de kinderrechter.
Bureau Jeugdzorg heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Zij acht het niet in het belang van de minderjarige om haar uithuisplaatsing in het Transferium te beëindigen.
De moeder heeft zich om haar moverende redenen onthouden van een reactie.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Bureau Jeugdzorg heeft op 22 december 2009 een verzoek ingediend tot voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Dat verzoek is op 23 december 2009 ter terechtzitting behandeld. Bureau Jeugdzorg heeft bij een bij dat verzoek gevoegd schrijven d.d. 22 december 2009 verklaard dat een situatie als bedoeld in artikel 29c, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg zich voordoet. Als bijlage bij die schriftelijke verklaring heeft Bureau Jeugdzorg gevoegd een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in voornoemd artikel. Blijkens de stukken heeft er toen geen persoonlijk onderzoek van de minderjarige plaatsgevonden, omdat dat feitelijk onmogelijk was. De kinderrechter heeft vervolgens geoordeeld dat het op grond van de informatie zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen, dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de minderjarige uit huis wordt geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg wegens ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren - of een ernstig vermoeden dat daarvan sprake is - en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrekken, zonder dat een machtiging in de zin van artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg kan worden afgewacht. De kinderrechter heeft het verzoek toegewezen voor de maximale duur van 4 weken, waarbij het verzoek voor het overige is aangehouden tot de zitting van 19 januari 2010.
De kinderrechter stelt op grond van het vorenstaande vast dat ter gelegenheid van de terechtzitting van 23 december 2009 is voldaan aan de (formele) wettelijke vereisten voor verlening van een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zoals neergelegd in artikel 29c Wet op de jeugdzorg.
Bij beschikking van 23 december 2009 heeft de kinderrechter daarnaast (onder andere) bepaald dat Bureau Jeugdzorg binnen één week na laatstgenoemde datum de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29c, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg aan de kinderrechter en alle belanghebbenden zal doen toekomen. De kinderrechter heeft hiermee kennelijk willen bewerkstelligen dat de minderjarige alsnog zo spoedig mogelijk persoonlijk wordt onderzocht door een gedragswetenschapper. De kinderrechter heeft bij de beschikking van 23 december 2009 geen sanctie verbonden aan het niet kunnen voldoen aan de genoemde bepaling.
Anders dan de advocaat is de kinderrechter van oordeel dat het door Bureau Jeugdzorg niet voldoen aan het door de kinderrechter bij beschikking van 23 december 2009 bepaalde, te weten het binnen één week doen toekomen van een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper, niet leidt tot beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Immers, de Wet op de jeugdzorg noch de beschikking van 23 december 2009 bevatten gronden voor een dergelijke sanctie.
Dit neemt niet weg dat van Bureau Jeugdzorg mag worden verwacht zich aan opdrachten van de kinderrechter te houden.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter tot slot dat Bureau Jeugdzorg ter terechtzitting een schriftelijke verklaring d.d. 7 januari 2010 van een gedragswetenschapper heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de minderjarige persoonlijk is gezien en gesproken. Deze gedragswetenschapper stelt in haar verklaring dat hoewel zij GZ-psycholoog is, geen officiële "Instemmingsverklaring Machtiging Gesloten Jeugdzorg" zal schrijven, aangezien zij thans als gedragswetenschapper is verbonden aan de groep waarop de minderjarige nu verblijft. De kinderrechter overweegt dat de Wet op de jeugdzorg niet voorschrijft dat de instemmingsverklaring van een onafhankelijke gedragswetenschapper afkomstig moet zijn en dat uit de inhoud van voornoemde verklaring blijkt dat de gedragswetenschapper instemt met een gesloten verblijf van de minderjarige. Gelet hierop kan deze verklaring in elk geval materieel gelijk worden gesteld met de in artikel 29c Wet op de jeugdzorg bedoelde instemmingsverklaring.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2010, in tegenwoordigheid van Y. Yöney als griffier.