Rb. Noord-Holland, 11-04-2018, nr. 6281679 \ CV EXPL 17-6529
ECLI:NL:RBNHO:2018:5166
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
11-04-2018
- Zaaknummer
6281679 \ CV EXPL 17-6529
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2018:5166, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 11‑04‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Huurachterstand bedrijfsruimte. Kort geding vonnis ontruiming. Tijdstip einde huurovereenkomst
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 6281679 \ CV EXPL 17-6529
Uitspraakdatum: 11 april 2018
Vonnis in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A.A.M. Knol
tegen
1. [gedaagde 1]wonende te [woonplaats 2]2. [gedaagde 2]wonende te [woonplaats 3]
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. M.M. Kroone
1. Het procesverloop
1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 25 augustus 2017 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een voorwaardelijke tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 13 maart 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] heeft met ingang van 1 december 2003 de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte) van (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] gehuurd. De huurovereenkomst is per 1 december 2008 verlengd voor de duur van vier jaar tot en met 30 november 2012.
2.2.
[eiseres] is bij vonnis van 14 september 2011 (met zaaknr.: 344792 CV EXPL 10-5688) veroordeeld tot betaling van € 13.832,56 aan achterstallige huurpenningen, vermeerderd met wettelijke rente.
2.3.
Op 7 oktober 2011 heeft [gedaagden] beslag gelegd op de woning van [eiseres] , op 10 oktober 2011 op het loon bij de Rabobank (onder de toenmalige werkgever van [eiseres] ), op 26 oktober 2011 op de bankrekening van [eiseres] bij de Rabobank en op 20 december 2011 op de bankrekening van [eiseres] bij de ABN Amro Bank.
2.4.
[eiseres] is bij vonnis in kort geding van 16 november 2011 (met zaaknr.: 384617 \ KG EXPL 11-114) onder meer veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte.
2.5.
Het kort geding vonnis is op 28 november 2011 aan [eiseres] betekend.
2.6.
[eiseres] heeft de huur van de bedrijfsruimte bij brief van 17 juli 2012 opgezegd per 30 november 2012.
2.7.
De door [gedaagden] gelegde beslagen zijn op 20 mei 2014 opgeheven.
3. De vordering
3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 27.451,55, vermeerderd met de wettelijke rente. Volgens [eiseres] is [gedaagden] tekort geschoten in haar verplichting om de bedrijfsruimte aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Naar zeggen van [eiseres] heeft [gedaagden] eigenrichting gepleegd door alle sloten van de bedrijfsruimte te vervangen voordat het ontruimingsvonnis van 16 november 2011 aan [eiseres] was betekend. Hierdoor kon [eiseres] de bedrijfsruimte niet meer betreden, terwijl [gedaagden] de huurtermijnen over de periode 1 december 2011 tot en met 30 november 2012 wel heeft geëxecuteerd. Vanwege haar psychische gesteldheid kon [eiseres] haar belangen niet goed behartigen en heeft zij niet eerder de door [gedaagden] gelegde beslagen laten opheffen, aldus [eiseres] .
3.2.
Tevens vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit het onrechtmatig gelegde beslag. [eiseres] betoogt dat het beslag in ieder geval op 4 oktober 2012 opgeheven had moeten worden, aangezien de beweerde schuld toen reeds was geïnd en alle na die datum door andere schuldeisers gelegde beslagen dan zouden zijn voorkomen. Daarnaast vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.923,90 en in de proceskosten.
4. Het verweer en de tegenvordering
4.1.
[gedaagden] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat zij geen eigenrichting heeft gepleegd. Volgens [gedaagden] heeft [eiseres] de bedrijfsruimte zelfstandig ontruimd, waarna [gedaagden] posters van een makelaardij heeft laten ophangen dat de bedrijfsruimte te huur stond. [gedaagden] heeft de huurpenningen op basis van het vonnis van 14 september 2011 geëxecuteerd en geïncasseerd. In dit vonnis is immers opgenomen: “totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig mocht zijn beëindigd.” De huurovereenkomst is per brief door [eiseres] rechtsgeldig opgezegd tegen 30 november 2012. Volgens [gedaagden] is [eiseres] als gevolg van haar eigen tekort schieten veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte. Met de ontruiming van de bedrijfsruimte is geen einde gekomen aan de huurovereenkomst en blijft [eiseres] de huurtermijnen verschuldigd. Ook komen de door [eiseres] geschetste financiële problemen en persoonlijke omstandigheden geheel voor haar rekening en risico, aldus [gedaagden]
4.2.
Volgens [gedaagden] is er geen sprake van een onrechtmatige executie en is [gedaagden] ook niet aansprakelijk voor de door [eiseres] gestelde hieruit voortvloeiende schade. [gedaagden] vordert bij wijze van voorwaardelijke tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van € 25.478,52 aan schade wegens het structureel toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst.
4.3.
[eiseres] betwist de tegenvordering. Voor zover van belang zal hier bij de beoordeling op in worden gegaan.
5. De beoordeling
de vordering
5.1.
De kern van het geschil is de vraag of [gedaagden] de huurtermijnen over de periode 1 december 2011 tot en met 30 november 2012 rechtmatig heeft geëxecuteerd. De kantonrechter oordeelt dat dit zo is en overweegt hiertoe het volgende.
5.2.
Niet in geschil is dat de in 2011 gelegde beslagen betrekking hadden op een ontstane betalingsachterstand in de huurtermijnen. Tevens is niet in geschil dat [eiseres] op grond van het kort geding vonnis van 16 november 2011 de bedrijfsruimte diende te ontruimen. Vast staat dat [eiseres] sinds 21 november 2011 niet meer in de bedrijfsruimte is geweest. Aan het verweer dat sprake was van eigenrichting doordat de sloten van de bedrijfsruimte eerder waren vervangen dan dat het kort geding vonnis van 16 november 2011 aan [eiseres] was betekend, gaat de kantonrechter voorbij. Door [eiseres] is immers onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de bedrijfsruimte al vrijwillig had ontruimd.
5.3.
[eiseres] stelt verder dat zij de huurtermijnen niet verschuldigd is, omdat zij geen huurgenot heeft gehad van de bedrijfsruimte. Dat aan [eiseres] geen huurgenot van de bedrijfsruimte is verschaft komt – gezien het in kort geding gewezen vonnis – voor haar rekening en risico. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om zelf eerder actie te ondernemen om te trachten tot een einde van de huurovereenkomst te komen. De ontruiming van de bedrijfsruimte brengt niet met zich dat daarmee ook de huurovereenkomst is ontbonden. Dat [eiseres] geen actie heeft kunnen ondernemen om tot een einde van de huurovereenkomst te komen vanwege haar persoonlijke omstandigheden, maakt dit niet anders. De kantonrechter is van oordeel dat zowel de ontruiming van de bedrijfsruimte als de in 2011 gelegde beslagen niet onrechtmatig waren.
5.4.
De stelling van [eiseres] dat het beslag in ieder geval op 4 oktober 2012 opgeheven had moeten worden is eveneens gebaseerd op de onjuiste stelling dat geen huurtermijnen verschuldigd waren na de ontruiming. Nu evenmin is gebleken dat de bedrijfsruimte voor 30 november 2012 (de einddatum van de huurovereenkomst) aan andere huurders was verhuurd, faalt ook dit verweer.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] afwijst.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt.
de voorwaardelijke tegenvordering
5.7.
Gelet op het feit dat de vordering van [eiseres] in de zaak van de vordering is afgewezen, zijn de voorwaarden waaronder de zaak in de tegenvordering is ingesteld, niet vervuld, zodat de vordering in voorwaardelijke tegenvordering geen behandeling behoeft.
5.8.
Nu de voorwaarde waaronder de eis in de zaak van de tegenvordering is ingesteld niet is vervuld, wordt aan een proceskostenveroordeling niet toegekomen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op een bedrag van € 800,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagden]
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter