Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2009/147/EG inzake het behoud van de vogelstand
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-02-2010
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2021, L 440).
- Bronpublicatie:
30-11-2009, PbEU 2010, L 20 (uitgifte: 26-01-2010, regelingnummer: 2009/147/EG)
- Inwerkingtreding
15-02-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2009, PbEU 2010, L 20 (uitgifte: 26-01-2010, regelingnummer: 2009/147/EG)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
(gecodificeerde versie)
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.
- (2)
In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (5) wordt voorzien in specifieke acties voor de biodiversiteit, met inbegrip van de bescherming van vogels en hun leefgebieden.
- (3)
Een groot aantal in het wild levende vogelsoorten vertonen op het Europese grondgebied van de lidstaten een achteruitgang van hun populatie die bij bepaalde soorten zeer snel verloopt, en deze achteruitgang vormt een ernstige bedreiging voor het behoud van het natuurlijke milieu, met name wegens het biologische evenwicht dat hierdoor wordt bedreigd.
- (4)
De natuurlijk in het wild levende vogelsoorten zijn op het Europese grondgebied van de lidstaten voor het overgrote deel trekvogels. Dergelijke soorten vormen een gemeenschappelijk erfgoed en de doeltreffende bescherming van de vogels is een typisch grensoverschrijdend milieuvraagstuk dat een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid impliceert.
- (5)
Instandhouding van de natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten is noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van de verbetering van de levensomstandigheden en duurzame ontwikkeling.
- (6)
De te treffen maatregelen dienen van toepassing te zijn op de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het populatieniveau van de vogels, namelijk de weerslag van de activiteiten van de mens, en met name de vernietiging en de verontreiniging van hun leefgebieden, het vangen en het vernietigen door de mens en de handel die uit deze praktijken voortvloeit, en het is nodig deze maatregelen aan te passen aan de situatie van de verschillende soorten in het kader van een op hun instandhouding gericht beleid.
- (7)
De instandhouding behelst de bescherming op lange termijn en het beheer van de natuurlijke bronnen als integrerend deel van het erfgoed van de Europese volkeren. Zij maakt de regulering hiervan mogelijk en reglementeert hun exploitatie op grond van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud en de aanpassing van het natuurlijke evenwicht van de soorten binnen de grenzen van hetgeen redelijkerwijze mogelijk is.
- (8)
Het is voor het behoud van alle vogelsoorten noodzakelijk leefgebieden te beschermen, in stand te houden of te herstellen die voldoende gediversifieerd zijn en qua oppervlakte toereikend. Voor bepaalde vogelsoorten dienen speciale beschermingsmaatregelen ten aanzien van het leefgebied te worden getroffen om hun voortbestaan en voortplanting in het verspreidingsgebied veilig te stellen. Bij deze maatregelen zouden ook de trekvogels inbegrepen moeten worden; deze maatregelen dienen gecoördineerd te worden met het oog op de vorming van een coherent geheel.
- (9)
Om te vermijden dat de handelsbelangen het jacht- en vangstpeil nadelig beïnvloeden, is het noodzakelijk een algemeen handelsverbod in te stellen en alleen afwijkingen toe te staan voor die soorten wier biologische status zulks toestaat, rekening houdende met de specifieke omstandigheden die in de verschillende gebieden heersen.
- (10)
Op sommige soorten kunnen jachtactiviteiten worden uitgeoefend vanwege hun populatieniveau, geografische verspreiding of de omvang van hun voortplanting in de gehele Gemeenschap, hetgeen een toelaatbare vorm van exploitatie is, waarbij deze jachtactiviteiten in overeenstemming dienen te zijn met het handhaven van de populatie van deze soorten op een bevredigend niveau, voor zover bepaalde beperkingen worden vastgesteld en in acht genomen.
- (11)
De middelen, installaties of methoden voor het massale of niet-selectieve vangen of doden alsmede de achtervolging met behulp van bepaalde vervoermiddelen dienen te worden verboden wegens de buitensporige druk die zij uitoefenen of kunnen uitoefenen op het populatieniveau van de desbetreffende soorten.
- (12)
Wegens het belang dat bepaalde specifieke situaties kunnen hebben, dient mogelijkheid tot ontheffing te bestaan waarbij door de Commissie toezicht wordt uitgeoefend.
- (13)
In verband met de instandhouding van de vogelsoorten en in het bijzonder van de trekvogels bestaan nog problemen waarvoor wetenschappelijke werkzaamheden dienen te worden verricht. Het zal door deze werkzaamheden bovendien mogelijk worden om de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen te beoordelen.
- (14)
Het komt erop aan om in overleg met de Commissie erop toe te zien dat de eventuele introductie van vogelsoorten die niet natuurlijk in het wild leven op het Europese grondgebied van de lidstaten, geen enkele schade toebrengt aan de plaatselijke flora en fauna.
- (15)
De Commissie stelt om de drie jaar een samenvattend verslag op dat gebaseerd is op de aan haar door de lidstaten verstrekte inlichtingen over de toepassing van de nationale maatregelen die krachtens deze richtlijn zijn getroffen, en zendt het toe aan de lidstaten.
- (16)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (6).
- (17)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om bepaalde bijlagen te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingprocedure met toetsing.
- (18)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VI, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies van 10 juni 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Advies van 20 oktober 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 november 2009.
PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.
Zie bijlage VI, deel A.
PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.