ABRvS, 05-12-2012, nr. 201111653/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2012:BY5125
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-12-2012
- Zaaknummer
201111653/1/A1.
- LJN
BY5125
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BY5125, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑12‑2012
Uitspraak 05‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Bij brief van 7 april 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [appellante] medegedeeld dat onvoldoende aanleiding bestaat om tot verbeuring van de bij besluit van 1 oktober 2009 aan [belanghebbende] ) ter zake van de verkoop van kleding aan particulieren vanuit het magazijn op het perceel [locatie] te Boskoop (hierna: het perceel) opgelegde dwangsom over te gaan.
Partij(en)
201111653/1/A1.
Datum uitspraak: 5 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2011 in zaak nrs. 10/8266 en 11/4419 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boskoop.
Procesverloop
Bij brief van 7 april 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [appellante] medegedeeld dat onvoldoende aanleiding bestaat om tot verbeuring van de bij besluit van 1 oktober 2009 aan [belanghebbende] ) ter zake van de verkoop van kleding aan particulieren vanuit het magazijn op het perceel [locatie] te Boskoop (hierna: het perceel) opgelegde dwangsom over te gaan.
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 7 april 2010, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij brief van 19 oktober 2010 heeft het college wederom aan [appellante] medegedeeld dat geen verbeuring van de bij besluit van 1 oktober 2009 aan [belanghebbende] opgelegde dwangsom heeft plaatsgevonden en dat derhalve niet tot invordering van een dwangsom wordt overgegaan.
Bij besluit van 7 april 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 oktober 2010 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 september 2011 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 12 oktober 2010 en 7 april 2011 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.J. van Willigen, bijgestaan door mr. M.L. Groen, advocaat te Waddinxveen, is verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend voor het inwinnen van schriftelijke inlichtingen bij het college. Bij brief van 24 september 2012 heeft het college inlichtingen verstrekt. [appellante] en [belanghebbende] hebben een reactie op deze brief gegeven. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
- 1.
De bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] bestaan uit groothandel in damesmode, het verzorgen van modepresentaties en kledingverkoop op locatie. Zij houdt vanuit het magazijn op het perceel ook een tweetal uitverkoopdagen en een tweetal mode-evenementen per jaar voor particulieren. [appellante] heeft het college verzocht ter zake van laatstbedoelde verkoopactiviteiten handhavend op te treden wegens strijd met het bestemmingsplan "Sierteeltgebied, na 2e herziening". Daarop heeft het college [belanghebbende] bij besluit van 1 oktober 2009 onder oplegging van een dwangsom gelast om de verkoop van kleding aan particulieren vanuit het magazijn op het perceel te beperken tot een maximum van twee verkoopdagen per jaar.
- 2.
De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Het college heeft de bij besluit van 1 oktober 2009 aan [belanghebbende] opgelegde last onder dwangsom bij het in rechte onaantastbaar geworden zijnde besluit van 25 augustus 2011 ingetrokken. Daartoe heeft het college overwogen dat het op grond van het bij besluit van 30 juni 2011 door de raad van de gemeente Boskoop vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Boskoop" is toegestaan om op het perceel vier keer per jaar kleding aan particulieren te verkopen.
Ingevolge artikel 5:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, vervalt de betreffende beschikking, indien uit een beschikking tot intrekking van de last onder dwangsom voortvloeit dat een reeds gegeven beschikking tot invordering van die dwangsom niet in stand kan blijven.
Nu uit het besluit van 25 augustus 2011 niet volgt dat de intrekking van de bij besluit van 1 oktober 2009 opgelegde last onder dwangsom terugwerkende kracht heeft, brengt artikel 5:38, eerste lid, van de Awb niet met zich dat door intrekking van het dwangsombesluit geen dwangsommen meer kunnen worden ingevorderd.
- 3.
[appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [belanghebbende] dwangsommen heeft verbeurd, zodat het college ten onrechte heeft geweigerd om tot invordering over te gaan. Hiertoe voert zij aan dat op meer dan twee verkoopdagen per jaar kleding aan particulieren is verkocht. Volgens [appellante] vonden de verkoopactiviteiten op 21 november 2009 niet uitsluitend op uitnodiging plaats. Bovendien waren op 13 februari 2010 en 14 augustus 2010 ook introducés welkom, aldus [appellante].
- 3.1.
Het college heeft bij brief van 24 september 2012 toegelicht dat met de bij besluit van 1 oktober 2009 aan [belanghebbende] opgelegde dwangsom is beoogd het aantal dagen, waarop algemeen toegankelijke kledingverkoop aan particulieren mag plaatsvinden, te maximaliseren tot twee per kalenderkaar.
- 3.2.
Niet wordt betwist dat op 14 februari 2009, 23 mei 2009 en 15 augustus 2009 een algemeen toegankelijke kledingverkoop aan particulieren op het perceel heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkoopdag op 21 november 2009 geen openbaar karakter had. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat geen aankondiging in de plaatselijke krant heeft plaatsgevonden en dat de verkoopdag alleen op uitnodiging voor klanten van [belanghebbende] toegankelijk was. Met de door [appellante] overgelegde verklaringen heeft de rechtbank terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat op 21 november 2009 geen stringente toegangscontrole heeft plaatsgevonden.
Het college heeft zich evenwel, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkoopdagen op 13 februari 2010 en 14 augustus 2010 geen openbaar karakter hadden. Daartoe wordt overwogen dat op de door [belanghebbende] aan haar klanten verzonden uitnodigingen voor deze verkoopdagen is vermeld dat ook introducés welkom zijn. Nu niet is gebleken van een stringente controle op het meebrengen van introducés, kan niet in redelijkheid het standpunt worden ingenomen dat de verkoopdagen op 13 februari 2010 en 14 augustus 2010 geen openbaar karakter hadden. Gelet hierop en nu niet in geschil is dat op 22 mei 2010 op het perceel een algemeen toegankelijke verkoopdag heeft plaatsgevonden, heeft [belanghebbende] in 2010 de aan haar opgelegde dwangsom verbeurd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
- 4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van het college van 7 april 2011 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 7 april 2011 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
- 5.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 september 2011 in zaak nrs. 10/8266 en 11/4419, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boskoop van 7 april 2011 ongegrond is verklaard;
- III.
verklaart het bij de rechtbank tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boskoop van 7 april 2011, kenmerk 11005045;
- V.
draagt het college van burgemeester en wethouders van Boskoop op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen op het door de [appellante] gemaakte bezwaar en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- VI.
bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- VII.
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boskoop tot vergoeding van bij de [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- VIII.
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boskoop aan de [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 756,00 (zegge: zevenhonderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012
531-593.