type: EW/279coll:
Rb. Noord-Nederland, 21-12-2016, nr. C/19/111015 / HA ZA 15-151
ECLI:NL:RBNNE:2016:5609
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
21-12-2016
- Zaaknummer
C/19/111015 / HA ZA 15-151
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:5609, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 21‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JA 2018/82
NTE 2017/14, UDH:NTE/14192 met annotatie van mr. I. Brinkman, mr. L. Baljon en mr. drs. C. van der Woude
Uitspraak 21‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van toekomstige schade in verband met bodembeweging door gaswinning. Art. 6:184 BW.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/111015 / HA ZA 15-151
Vonnis van 21 december 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna: [eiser],
advocaat mr. J.H. Linstra te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde, hierna: NAM,
advocaat mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 15 juli 2015;
- -
de conclusie van antwoord van 21 oktober 2015;
- -
de conclusie van repliek, tevens wijziging van eis, van 10 februari 2016;
- -
de conclusie van dupliek van 4 mei 2016;
- -
de akte uitlating producties van [eiser] van 15 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
2.2.
NAM en haar rechtsvoorgangster produceren sinds de concessieverlening gas uit het Groningenveld. Deze gasproductie veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen.
2.3.
[eiser] is eigenaar van de boerderij met landerijen gelegen aan de [adres] (hierna aangeduid als de boerderij). De boerderij bevindt zich boven het Groningenveld, in het gebied waar zich als gevolg van gaswinning aardbevingen voordoen.
2.4.
[eiser] heeft in 2013 en in 2014 schade aan de boerderij gemeld bij NAM. Naar aanleiding daarvan zijn verschillende rapporten door deskundigen opgemaakt.
2.4.1.
Naar aanleiding van de schademelding in 2013 heeft Arcadis een rapport d.d. 21 december 2013 opgemaakt (productie 2 bij dagvaarding). In dit rapport beschrijft Arcadis de door haar geconstateerde aardbevingsschade. Verder rapporteert Arcadis:
De ernst en omvang van de schade is van dien aard dat er op dit moment geen sprake is van een gebrek aan samenhang van de constructie en evenmin een veiligheidsrisico.
2.4.2.
Op verzoek van [eiser] heeft [Y] een contra-expertise verricht. Blijkens zijn rapport van 24 januari 2014 (productie 3 bij dagvaarding) constateerde [Y] op veel plaatsen aardbevingsschade aan de boerderij. Ten aanzien van een verticale scheur in de rechter zijgevel van het schuurgedeelte (blz. 9) en een verticale scheur in de linker zijgevel van het schuurgedeelte (blz. 17) acht [Y] het uitkappen van stenen van de funderingsvoet en herstel van metselwerk noodzakelijk.
Verder merkt hij op dat herstel van bestaande schade gepaard zou moeten gaan met maatregelen om toekomstige schade zoveel mogelijk te voorkomen.
Over maatregelen ter voorkoming van schade bij volgende aardbevingen schrijft [Y]:
Een mogelijk relevante oplossing om schade aan gebouwen te voorkomen is het aanbrengen van een dikke betonvloer onder de fundering langs en onder het hele gebouw. (…)
De maatregel kan niet garanderen dat bij een (zwaardere) aardbeving bestaande gebouwen geen schade meer lijden. Het risico op nieuwe schade zal echter aanzienlijk verminderen. De situatie kan voor ieder gebouw anders zijn. Per gebouw dient de situatie te worden opgenomen en door een constructeur een constructie berekening te worden gemaakt.
2.4.3.
Arcadis heeft de bevindingen van [Y] verwerkt in haar rapport van 16 mei 2014 (productie 4 bij dagvaarding).
2.4.4.
Raadgevend Ingenieursbureau [X] & Partners B.V. (hierna [X]) heeft op verzoek van [eiser] op 18 augustus 2014 gerapporteerd over haar geotechnisch onderzoek (productie 11A bij dagvaarding) en op 24 september 2014 een funderingsadvies gegeven (productie 11B bij dagvaarding). In het funderingsadvies is onder meer het volgende opgenomen:
Aanleiding tot het funderingsadvies is de voorgenomen verbouw van de woning aan de [adres]. (…) In dit advies wordt ten behoeve van een voorlopig ontwerp, een toepasbare funderingswijze met te hanteren funderingsniveau aangegeven (…)
De verbouwing bestaat onder andere uit het aanbrengen van een spouwmuur, geïsoleerde betonnen vloer en dakisolatie. (…)
Gegevens betreffende funderingsbreedte, belastingen e.d. van de bestaande boerderij zijn bij ons bureau niet bekend. (…)
Met betrekking tot de funderingswijze gaat de voorkeur van de opdrachtgever uit naar de toepassing van een fundering op staal door middel van een gewapende betonnen plaat. Gezien de aangetroffen bodemopbouw (…) kan de reeds voorgestelde funderingswijze (…) ons inziens voldoen.
2.4.5.
Op verzoek van [eiser] heeft [Z] aan de hand van de hiervoor genoemde rapporten de schade aan de boerderij geanalyseerd. [Z] schrijft daarover op 9 juni 2015 (productie 12 bij dagvaarding):
De schade manifesteert zich in de kap en het metselwerk van de gevels en de binnenmuren. (…)
De oorzaak van de scheurvorming moet dan ook worden gezocht in de recente aardbevingen (…)
Volgende trillingen en seismische horizontale belastingen zullen de reeds ontstane schade doen verergeren.
Uit de bestudering van cijfermateriaal m.b.t. frequentie en intensiteit wordt duidelijk dat deze in het gebied van Schildwolde de afgelopen tijd aanzienlijk toeneemt in aantal en sterkte.
Slochteren: 21 maart 2014 met magnitude 1,1 en op 2 juli 2014 met magnitude 2,1.
Schildwolde: 11 maart 2014 met magnitude 2,3 en op 26 april 2014 met magnitude 1,3.
Om deze reden zullen constructieve maatregelen getroffen moeten worden om de schades duurzaam en deugdelijk te herstellen. (…)
Om toekomstige drukgolven te kunnen opvangen zal de huidige fundatie preventief versterkt moeten worden (…). dit kan gerealiseerd worden door in de woning en de schuur de gehele begane grondvloer uit te voeren als een gewapend betonnen fundatieplaat.
De kosten van de voorgestelde fundering zijn door Bouwbedrijf [Q] B.V. begroot op € 105.255,00 exclusief BTW (productie 13 bij dagvaarding).
2.4.6.
Naar aanleiding van de contra-expertise van [Y] en de schademelding in 2014 heeft Arcadis op 28 juli 2015 gerapporteerd (productie 9 bij conclusie van antwoord). Arcadis schrijft onder meer:
Tussen contra-expert en inspecteur is overeenstemming verkregen over de schade, de schade-oorzaken alsook de herstelmaatregelen. (…)
De ernst en omvang van de schade is van dien aard dat er op dit moment geen sprake is van een gebrek aan samenhang van de constructie en evenmin van een veiligheidsrisico. (…)
Herstelkosten (…) Totaal € 18.029,91
Arcadis maakt in dit rapport melding van aanvullende schade bestaande uit een scheur tot aan onderkant fundering (schadenummer 26, blz. 5 en 49).
2.5.
NAM heeft het bedrag van € 18.029,91 aan [eiser] vergoed.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis NAM veroordeelt tot betaling van € 142.776,63, subsidiair tot herstel van de schade aan de boerderij conform de aanbevelingen van [Y], [X] en [Q] en tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 2.842,00, althans € 2.521,80, te vermeerderen met wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente en de nakosten.
[eiser] baseert zijn vordering op de stelling dat NAM aansprakelijk is voor de schade die hij door bodembeweging als gevolg van de gasproductie heeft geleden en dat NAM die schade duurzaam en deugdelijk moet herstellen. Dat betekent naar de mening van [eiser] dat NAM de schade dusdanig moet herstellen dat het risico op toekomstige schade geminimaliseerd wordt. Het aanbrengen van de door [Y], [X] en [Z] beschreven gewapende betonplaat moet volgens [eiser] worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van toekomstige schade. Dit temeer nu NAM, naar [eiser] stelt, de gasproductie heeft verplaatst in de richting van Schildwolde.
3.2.
NAM voert verweer. Zij stelt dat er tussen partijen overeenstemming is over de omvang van de schade en zij heeft deze aan [eiser] vergoed. NAM betwist dat de betonplaat een redelijke maatregel is als bedoeld in artikel 6:184 BW. De maatregel is volgens NAM niet ingegeven door dreigende toekomstige aardbevingsschade, maar door het voornemen de boerderij te verbouwen. In geen van de deskundigenrapporten wordt geconcludeerd dat met betrekking tot de boerderij een veiligheidsrisico bestaat en NAM betwist dat het fundament van de boerderij als gevolg van aardbevingen zou zijn gescheurd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat NAM op grond van artikel 6:177 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt door beweging van de bodem als gevolg van gasproductie door NAM. De rechtbank begrijpt dat partijen het er ook over eens zijn dat de kosten van herstel van de door [eiser] geleden schade kunnen worden begroot op het door NAM uitgekeerde bedrag van € 18.029,91. [eiser] stelt echter dat herstel zonder daarbij een maatregel ter voorkoming van toekomstige aardbevingsschade te treffen waarschijnlijk zinloos is; voor duurzaam en deugdelijk herstel is naar zijn mening het aanbrengen van de betonplaat vereist. Daarmee baseert [eiser] zijn vordering op artikel 6:184 BW.
4.2.
Artikel 6:184 BW bepaalt dat onder de schade waarvoor op grond van de artikelen 173-182 van boek 6 BW aansprakelijkheid bestaat ook vallen de kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade door wie dan ook genomen, nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan dat schade zal worden veroorzaakt die krachtens die artikelen voor vergoeding in aanmerking komt. Deze bepaling is een aanvulling op artikel 6:96 lid 2 BW en bij de toepassing ervan zijn de bepalingen van afdeling 6.1.10 BW van belang.
Willen de in art. 6:184 BW bedoelde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, dan is vereist dat het redelijk is de maatregel te treffen en dat de met de maatregel gemaakte kosten redelijk zijn.
Voor het oordeel of het redelijk is de maatregel te treffen, is voldoende dat degene die de kosten maakt er op grond van de ten tijde van het maken van de kosten beschikbare gegevens in redelijkheid van mocht uitgaan dat schade dreigde. Het is niet van belang of achteraf, op grond van andere gegevens, kan worden vastgesteld dat schade zou zijn uitgebleven indien de preventieve maatregelen niet zouden zijn genomen (HR 19 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2433).
Bij het oordeel of de met de maatregel gemaakte kosten redelijk zijn, is van belang of er sprake is van een redelijke verhouding tussen de omvang van de te verwachten kosten en de hoogte van de te verwachten schade. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet alleen gaat om een financiële inkleuring. Ook het voorkómen van de door [eiser] aangevoerde overlast, gelegen in een herhaalde confrontatie met schade en de afhandeling daarvan, kan bijdragen aan de conclusie dat het redelijk is kosten van een bepaalde omvang te maken.
4.3.
NAM erkent dat de boerderij zich bevindt in het gebied waar zich als gevolg van gaswinning aardbevingen voordoen. NAM heeft in haar conclusie van antwoord weliswaar (weinig gemotiveerd) gesteld dat de seismische dreiging in Schildwolde sterk is afgenomen, maar zij heeft [eiser]'s stelling dat op 30 september 2015 op minder dan 2 kilometer van de boerderij een aardbeving met een kracht van 3,1 op de schaal van Richter plaatsvond niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden aangenomen dat sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging dat schade zal worden veroorzaakt waarvoor NAM op grond van artikel 6:177 BW aansprakelijk is. Dat betekent dat als [eiser] een redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van die schade neemt, NAM de kosten daarvan zal moeten vergoeden.
4.4.
De vraag is echter of de door [eiser] gevorderde maatregel redelijk is.
Bij de beoordeling daarvan acht de rechtbank allereerst van belang dat de voorgestelde maatregel zeer kostbaar is en de kosten van de tot nu toe gebleken schade vele malen overstijgt. [eiser] voert in dit verband aan dat naar zijn verwachting veel toekomstige schade kan worden voorkomen, maar hij specificeert dit niet. Hij heeft volstaan met in algemene termen te stellen dat de schade verergert. Gesteld noch gebleken is echter dat hij nieuwe schademeldingen heeft gedaan bij NAM, terwijl hij wel melding maakt van toegenomen seismische dreiging.
De rechtbank stelt verder vast dat [eiser] zich baseert op de onder 2.4.2., 2.4.4. en 2.4.5 genoemde rapporten. De rechtbank wil op zichzelf wel aannemen dat het aanbrengen van een gewapende betonplaat de kans op toekomstige schade verkleint, maar daaruit vloeit nog niet voort dat het gaat om een redelijke maatregel als bedoeld in artikel 6:184 BW. NAM heeft er terecht op gewezen dat [Y] in zijn rapport stelt dat de situatie voor ieder gebouw anders kan zijn en dat per gebouw de situatie dient te worden opgenomen en dat een constructeur een constructieberekening moet maken. Ten aanzien van de boerderij ontbreekt echter een dergelijke berekening. Ook anderszins heeft [eiser] niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat het aanbrengen van een gewapende betonplaat ten aanzien van zijn boerderij de enig redelijke maatregel ter voorkoming van schade is. [X] beschrijft in haar rapporten de betonplaat als een door [eiser] opgegeven voorkeur voor een funderingswijze in relatie tot een voorgenomen verbouwing. Van enig (redelijk) verband met het voorkomen of beperken van schade door dreigende aardbevingen aan het bestaande gebouw blijkt niets. [Z] beredeneert in zijn rapport waarom de aangetroffen schade aardbevingsschade is en dat die bij volgende bevingen zal verergeren. Hij gaat echter niet concreet in op de vraag waarom en hoe de betonplaat voor de boerderij een redelijke maatregel is; van de door [Y] noodzakelijk geachte opname en berekening is geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] aldus onvoldoende gemotiveerd waarom de betonplaat een redelijke maatregel als bedoeld in artikel 6:184 BW is. Zijn enkele aanvulling op de aangehaalde rapporten, dat de deskundigen hem allen hebben verteld dat zij vinden dat de maatregel redelijk is, is niet genoeg. Zeker niet nu de rechtbank voor zover het gaat om schade aan het fundament van de boerderij slechts is gebleken van de onder 2.4.2. en 2.4.6. vermelde, relatief beperkte, schade en de kosten van de door [eiser] voorgestane maatregelen in dat perspectief als onevenredig hoog moeten worden aangemerkt.
4.5.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [eiser] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Aan verdere bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De vordering zal worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NAM worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.706,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NAM tot op heden begroot op € 6.706,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, mr. J.E. Biesma en mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑12‑2016