Einde inhoudsopgave
Overeenkomst van Locarno van 8 oktober 1968 tot instelling van een internationale classificatie voor tekeningen en modellen van nijverheid
Artikel 7 Financiën
Geldend
Geldend vanaf 27-04-1971
- Bronpublicatie:
08-10-1968, Trb. 1970, 189 (uitgifte: 04-11-1970, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
27-04-1971
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-01-1977, Trb. 1977, 5 (uitgifte: 01-01-1977, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
1)
a)
De bijzondere Unie heeft een begroting.
b)
De begroting van de bijzondere Unie omvat de eigen inkomsten en uitgaven van de bijzondere Unie, haar bijdrage aan de begroting van de gemeenschappelijke uitgaven der Unies, alsook, indien zulks zich voordoet, het bedrag dat ter beschikking is gesteld van de begroting van de Conferentie der Organisatie.
c)
Als gemeenschappelijke uitgaven der Unies worden beschouwd de uitgaven die niet uitsluitend ten laste van de bijzondere Unie komen, maar tevens van een of meer andere Unies, welke worden beheerd door de Organisatie. Het aandeel van de bijzondere Unie in deze gemeenschappelijke uitgaven is evenredig aan het belang dat deze uitgaven voor haar vertegenwoordigen.
2)
De begroting van de bijzondere Unie wordt vastgesteld met inachtneming van de vereisten tot coördinatie met de begrotingen van de andere door de Organisatie beheerde Unies.
3)
De begroting van de bijzondere Unie wordt gefinancierd uit de volgende bronnen van inkomsten:
- i)
de bijdragen van de landen der bijzondere Unie;
- ii)
de taksen en gelden verschuldigd voor diensten verleend door het Internationale Bureau namens de bijzondere Unie;
- iii)
de opbrengst van de verkoop van de publikaties van het Internationale Bureau betreffende de bijzondere Unie en de rechten welke op deze publikaties betrekking hebben;
- iv)
giften, legaten en subsidies;
- v)
huuropbrengsten, renten en overige inkomsten.
4)
a)
Ter vaststelling van zijn bijdrage in de zin van het derde lid, onder i), behoort ieder land van de bijzondere Unie tot de klasse waarin het is ondergebracht ter zake van de Unie van Parijs voor de bescherming van de industriële eigendom en betaalt het zijn jaarlijkse bijdragen op basis van het aantal eenheden dat voor die klasse in die Unie is vastgesteld.
b)
De jaarlijkse bijdrage van elk land van de bijzondere Unie wordt gevormd door een bedrag, waarvan de verhouding tot de som van de jaarlijkse bijdragen van alle landen aan de begroting van de bijzondere Unie dezelfde is als de verhouding tussen het aantal eenheden van de klasse waarin het is ondergebracht en het totale aantal eenheden van de landen gezamenlijk.
c)
De bijdragen zijn ieder jaar op 1 januari verschuldigd,
d)
Een land dat achterstallig is met de betaling van zijn bijdragen kan in geen der organen van de bijzondere Unie zijn stemrecht uitoefenen, indien het bedrag van zijn achterstalligheid gelijk is aan of hoger is dan dat der bijdragen, verschuldigd over twee volledige verstreken jaren. Zulk een land kan evenwel worden vergund de uitoefening van zijn stemrecht in het desbetreffende orgaan te behouden, zolang dit orgaan van oordeel is dat de achterstalligheid wordt veroorzaakt door uitzonderlijke en onvermijdelijke omstandigheden.
e)
Ingeval een begroting niet is vastgesteld voor de aanvang van het nieuwe begrotingsjaar, wordt de begroting van het voorafgaande jaar aangehouden volgens de werkwijze voorzien in het financiële reglement.
5)
Het bedrag der taksen en der gelden verschuldigd voor door het Internationale Bureau namens de bijzondere Unie verleende diensten wordt vastgesteld door de Directeur-Generaal, die daarover verslag uitbrengt aan de Algemene Vergadering.
6)
a)
De bijzondere Unie bezit een operationeel fonds, gevormd door een eenmalige storting van elk der landen van de bijzondere Unie. Indien het fonds ontoereikend wordt, beslist de Algemene Vergadering over bijstorting.
b)
Het bedrag der eerste storting door ieder land aan het hiervoor vermelde fonds of van zijn deelneming aan de bijstorting is evenredig aan de bijdrage van dat land voor het jaar waarin het fonds is gesticht of tot bijstorting is besloten.
c)
Het aandeel en de wijze van storting worden vastgesteld door de Algemene Vergadering op voorstel van de Directeur-Generaal en na advies van de Coördinatiecommissie van de Organisatie.
7)
a)
De Overeenkomst betreffende de zetelvestiging, gesloten met het land op welks grondgebied de Organisatie haar zetel heeft, bepaalt dat, indien het operationele fonds niet toereikend is, dat land voorschotten verstrekt. Het bedrag van deze voorschotten en de voorwaarden waarop zij worden verstrekt, vormen telkenmale het onderwerp van afzonderlijke overeenkomsten tussen het betrokken land en de Organisatie.
b)
Het land bedoeld onder a), en de Organisatie, hebben elk het recht de overeenkomst tot het verstrekken van voorschotten schriftelijk op te zeggen. De opzegging wordt van kracht drie jaar na afloop van het jaar waarin de kennisgeving is gedaan.
8)
Het nazien der rekeningen wordt verricht, op de wijze voorzien in het financiële reglement, door een of meer landen van de bijzondere Unie of door onafhankelijke controleurs, die met hun instemming zijn aangewezen door de Algemene Vergadering.