Ktr. Lelystad, 06-11-2013, nr. 658326 LC EXPL 13-1345
ECLI:NL:RBMNE:2013:5601
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland (Kamer voor kantonzaken Lelystad)
- Datum
06-11-2013
- Zaaknummer
658326 LC EXPL 13-1345
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:5601, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland (Kamer voor kantonzaken Lelystad), 06‑11‑2013
Uitspraak 06‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Consument. Afdoening hoofdvordering. Buitengerechtelijke incassokosten na 14 dagenbrief. Hof Arnhem-Leeuwarden 17-09-2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:6760) Aanhouding ivm. prejudiciële vragen rb Gelderland (23-10-2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:4081)
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Lelystad
Zaak- en rolnummer: 658326 LC EXPL 13-1345
Datum vonnis: 6 november 2013
Vonnis in de zaak van
de stichtingSTICHTING WOONZORG NEDERLAND, gevestigd te Amstelveen, eiseres, gemachtigde Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
1. [gedaagde sub 1],wonende te [woonplaats],2. [gedaagde sub 2],wonende te[woonplaats],gedaagden,verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Woonzorg Nederland en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 29 mei 2013
- -
het proces-verbaal van comparitie van 30 juli 2013
- -
de akte van Woonzorg Nederland
- -
de akte van [gedaagden].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagden] hebben van Woonzorg Nederland een woning gehuurd te Lelystad met ingang van 1 november 2012 tot 2 augustus 2013. Zij hebben de huur opgezegd en de woning ontruimd.
2.2.
Tot en met juli 2013 zijn [gedaagden] zijn Woonzorg Nederland nog € 7.929,87 verschuldigd wegens tot en met juli 2013 vervallen huurtermijnen die onbetaald zijn gebleven.
2.3.
De nutsvoorziening van de woning heeft vanaf het begin van de huurperiode tot 18 juni 2013 op naam van Woonzorg Nederland gestaan. Nuon heeft Woonzorg Nederland facturen gezonden van in totaal € 1.156,22 wegens energieverbruik tot en met 18 juni 2013.
2.4.
Bij brief van 26 februari 2013 heeft Woonzorg Nederland [gedaagden] aangeschreven wegens een betalingsachterstand van € 3.094,38, hen gesommeerd binnen een termijn van 14 dagen te betalen en voor het geval niet wordt betaald aangezegd dat [gedaagden] dan € 434,44 verschuldigd worden wegens buitengerechtelijke incassokosten, te verhogen met BTW als een derde wordt ingeschakeld om tot invordering van het verschuldigde te komen.
3. De vordering
3.1.
Na vermindering van eis vordert Woonzorg Nederland hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de in 2.2 genoemde huurachterstand, de in 2.3 genoemde energiekosten en € 434,44 plus € 91,23 BTW hierover wegens buitengerechtelijke incassokosten (totaal € 9.611,76), vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.086,09 vanaf de dagvaarding (8 april 2013) tot de betaling en met de proceskosten inclusief nakosten.
4. De beoordeling
4.1.
De resterende huurschuld is niet betwist en opeisbaar en moet daarom worden toegewezen.
4.2.
Betreffende de energienota’s is aangevoerd dat die niet in deze procedure thuis horen omdat die over achterstallige huurtermijnen gaat. Dat verweer wordt verworpen. In een procedure kan de eisende partij alles vorderen wat zij van de gedaagde partij meent te vorderen te hebben. Woonzorg Nederland mocht dus ook de energiekosten vorderen.
4.2.1.
Niet in geschil is dat [gedaagden] energie hebben afgenomen in de huurperiode. Evenmin is in geschil dat Woonzorg Nederland de tot 18 juni 2013 gemaakte energiekosten heeft betaald omdat de aansluiting tot dat moment op haar naam stond, terwijl die energie door [gedaagden] is afgenomen en verbruikt. Daarom mocht Woonzorg Nederland de gemaakte kosten doorbelasten, zoals [gedaagden] ook heeft erkend.
4.2.2.
De beginmeterstanden bij aanvang van de huur zijn niet betwist. Deze meterstanden zijn gelijk aan de beginstanden van de eerste energienota met als datum 5 mei 2012. Kennelijk is er geen energie verbruikt tussen 5 mei 2012 en 1 november 2012. De eindmeterstanden per 18 juni 2013 zijn ook niet betwist. Hetzelfde geldt voor de gehanteerde tarieven en voor de wegens het verbruik tussen begin- en eindstanden gefactureerde bedragen. De gevorderde energiekosten zijn daarom toewijsbaar.
4.2.3.
Dat de energiekosten meteen zijn meegenomen in deze procedure, leidt overigens niet tot extra kosten voor [gedaagden]. Het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten dat is gevorderd, is daarover niet berekend, maar slechts over de huurachterstand in februari 2013. Voor de hoogte van het griffierecht en de proceskosten maakt het vorderen van de energiekosten niets uit.
4.3.
De hoofdsom moet dus worden toegewezen. De rente is op de wet gebaseerd en moet dus ook worden toegewezen, en wel vanaf de gevorderde datum over het dan openstaande bedrag, zoals in de beslissing is vermeld.
4.4.
[gedaagden] betwisten de verschuldigdheid van de proceskosten, omdat een betalingsregeling mogelijk zou zijn geweest en een procedure niet nodig. Dit verweer wordt verworpen. Woonzorg Nederland is terecht tot dagvaarding overgegaan omdat de huurachterstand fors was en opliep. Niet is gebleken dat de huur al voor de dagvaarding is opgezegd. [gedaagden] moet dus als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt en daarom worden veroordeeld in de proceskosten. Tot heden zijn die vastgesteld op 1 punt voor de dagvaarding en 1 punt voor de comparitie, waarde per punt € 250,00. Voor de akte wordt geen punt toegekend.
4.5.
Resteren de buitengerechtelijke incassokosten.
4.5.1.
Vast staat dat Woonzorg Nederland bij brief van 26 februari 2013 de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96, (thans:) zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft verzonden (hierna ook aangeduid als ‘veertiendagenbrief’).Woonzorg Nederland stelt dat nadien buitengerechtelijke incassohandelingen zijn verricht, maar heeft niet concreet aangegeven welke dat zijn geweest noch daarvan enige onderbouwing gegeven, bijvoorbeeld door het overleggen van een nadere brief, zodat de kantonrechter als vaststaand moet aannemen, dat na de verzending van die brief geen nadere incassohandelingen zijn verricht.
4.5.2.
De kantonrechter constateert dat het gevorderde bedrag overeenkomt met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
4.5.3.
Deze rechtbank heeft geoordeeld dat de enkele verzending van een veertiendagenbrief niet leidt tot verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten indien niet is betaald, maar dat daarvoor nodig is dat na de termijn nog ten minste één incassohandeling is verricht.
4.5.4.
Woonzorg Nederland heeft het standpunt ingenomen dat buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd worden indien niet binnen de in de veertiendagenbrief genoemde termijn is betaald zonder dat daarvoor nog ten minste één nadien verrichte buitengerechtelijke incassohandeling nodig is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft Woonzorg Nederland onder meer gewezen op het volgende. - Blijkens de Memorie van Toelichting is het forfaitaire percentage niet gekoppeld aan een precieze berekening van de kosten in een individuele zaak. - De eis tot het verzenden van de veertiendagenbrief alvorens incassokosten verschuldigd worden is in de wet opgenomen op aandringen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal met de bedoeling de schuldenaar er van te doordringen dat hij na de termijn in die brief onherroepelijk buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. - De minister heeft aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal geschreven: “De consument wordt middels de aanmaning de kans geboden het verschuldigde bedrag alsnog te voldoen, zonder dat incassokosten worden verschuldigd. Op grond van de regeling is duidelijk wat er aan incassokosten in rekening mag worden gebracht. Ook de rechter zal de incassokosten overeenkomstig de wettelijke regeling bepalen. De dreiging van een gerechtelijke procedure, waarbij de schuldenaar als hij verliest in de kosten van het geding wordt veroordeeld, zal een stimulans zijn voor de debiteur om tijdig te betalen. Het nieuwe systeem biedt de schuldenaar een kans zijn vordering alsnog binnen 14 dagen te voldoen, maar doet hij dat niet, dan zal de schuldenaar veel te verliezen hebben.” (Tweede kamer 2010-2011, 32 418 nr. 5 p. 9).- In antwoord op een vraag van de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft de minister geschreven: “Het is mogelijk dat een schuldeiser direct 14 dagen na zijn aanmaning het gehele bedrag aan incassokosten in rekening brengt.” (Eerste Kamer, 2011-2012, 32 418, C, p. 9).- In de Nota van toelichting bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is vermeld: “Als de schuldenaar een consument is, heeft een schuldeiser recht op een vergoeding van incassokosten indien hij de schuldenaar heeft aangemaand in de zin van artikel 6:96 lid 5 BW (thans zesde lid, kantonrechter) en betaling vervolgens is uitgebleven.”
4.5.5.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 17 september 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:6760) geoordeeld dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, in een geval waarin art. 6:96, zesde lid, BW van toepassing is, niet is vereist dat na het verzenden van de veertiendagenbrief nog ten minste één incassohandeling is verricht.
4.5.6.
De kantonrechter is er ambtshalve mee bekend dat de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, bij vonnis van 23 september 2013 (ECLI:NL:RBGEL:2013:4081) in een vergelijkbare zaak, het volgende heeft overwogen:“2.13.
Kort nadien, op 7 oktober 2013, hebben het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) en het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele sectoren van de Hoven (LOVC-hoven) elk ingestemd met een rapport genaamd Rapport BGK-Integraal 2013, met de publicatie daarvan op rechtspraak.nl en met ingangsdatum 1 november 2013. Het rapport zal binnenkort, rond 1 november 2013, op rechtspraak.nl geplaatst worden. In dat rapport wordt (zie bijvoorbeeld par. II. 6. en III. 2.) tot uitgangspunt genomen dat na het verzenden van de veertiendagenbrief nog een incassohandeling dient te worden verricht teneinde voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (gemaximeerd in het Besluit) in aanmerking te komen. Dit was, totdat kennis werd genomen van het arrest van 17 september 2013, het uitgangspunt van de Rechtbank Gelderland. Bij de beslissing van het LOVCK en LOVC-Hoven om met het rapport in te stemmen is door beide genoemde landelijke overleggen van rechters onder ogen gezien dat dit afwijkt van het genoemde arrest van 17 september 2013 van Hof Arnhem Leeuwarden.
Door de besluiten van genoemde landelijke overleggen (LOVCK en LOVC-Hoven) is een nieuwe situatie ontstaan. Ons rechtsbestel brengt met zich mee dat de lagere rechter zich in beginsel dient te richten naar de uitspraken van het Gerechtshof tot welk ressort (het arrondissement van) de desbetreffende rechtbank hoort. Anderzijds geldt dat de besluiten van beide landelijke overleggen, waaraan rechters niet formeel gebonden zijn, niet zonder betekenis zijn. De kantonrechter wijst er daarbij op dat het Rapport Voorwerk II, welk rapport in hoge mate vergelijkbaar is met het Rapport BGK-Integraal 2013, door vrijwel de gehele rechterlijke macht tot uitgangspunt werd genomen zodat verwacht mag worden dat dit ook het geval is voor het eerstgenoemde rapport. De kantonrechter is daarom van oordeel dat er aanleiding is de hiervoor beschreven rechtsvraag ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing aan de Hoge Raad voor te leggen (art. 392-394 Rv). De rechtsvraag luidt als volgt: Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?”
Omdat in artikel 392, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is voorgeschreven dat de rechter, alvorens de vraag te stellen, partijen in de gelegenheid stelt zich uit te laten over het voornemen om een vraag te stellen alsmede over de inhoud van de te stellen vraag, heeft de kantonrechter te Arnhem zijn zaak voor die uitlating naar de rolzitting van 13 november 2013 verwezen.
4.5.7.
Het in de vorige overweging genoemde rapport BGK-Integraal 2013 is op 1 november 2013 gepubliceerd op http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/Sector-civiel-recht/Documents/Rapport-BGK-integraal.pdf. Het in rechtsoverweging 4.5.3 vermelde uitgangspunt wordt besproken in hoofdstuk III, paragraaf 2.2.2.1 (p. 18-19).
4.5.8.
Het antwoord op de door de kantonrechter te Arnhem geformuleerde rechtsvraag is, gezien het door Woonzorg Nederland aangevoerde, rechtstreeks van belang voor de in deze zaak te nemen beslissing. Indien de Hoge Raad die vraag met ‘ja’ beantwoordt, moet het wegens buitengerechtelijke incassokosten gevorderde bedrag immers worden toegewezen en indien de vraag met ‘nee’ wordt beantwoord, worden afgewezen.De kantonrechter gaat er van uit dat de kantonrechter te Arnhem genoemde vraag kort na de door de eisende partij in die (verstek)zaak te nemen akte aan de Hoge Raad zal stellen.Als dat daadwerkelijk gebeurt, acht de kantonrechter het, gezien het standpunt van Woonzorg Nederland, nodig de beslissing over de buitengerechtelijke incassokosten in deze zaak aan te houden tot de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Het lijkt de kantonrechter in dat geval niet nodig deze vraag ook in onderhavige procedure aan de Hoge Raad te stellen.
4.5.9.
Artikel 392, zesde lid, Rv schrijft voor dat de rechter, indien het antwoord op een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad rechtstreeks van belang is voor een in een andere lopende procedure te nemen beslissing, en hij aanhouding overweegt, partijen in die zaak in de gelegenheid moet stellen zich daar over uit te laten. Daarom zal de zaak naar de rol verwezen worden. Het staat (een van) partij(en) vrij daarbij aan te geven dat ook in deze zaak het stellen van een of meer (andere) prejudiciële vragen wordt gewenst. Indien het in de Arnhemse zaak niet tot het daadwerkelijk stellen van de prejudiciële vraag komt, ziet de kantonrechter aanleiding daar in deze zaak toe over te gaan.
4.5.10.
Na de akte van Woonzorg Nederland zal [gedaagden] in de gelegenheid worden gesteld een antwoord-akte te nemen.
4.5.11.
De termijnen voor het nemen van een akte zullen niet worden verlengd (artikel 2.10 Rolreglement kantonsectoren).
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tegen bewijs van kwijting aan Woonzorg Nederland te betalen een bedrag van € 9.086,09, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.641,57 vanaf 8 april 2013 tot 1 mei 2013, over € 6.188,76 vanaf 1 mei 2013 tot 15 mei 2013, over € 4.671,57 vanaf 15 mei 2013 tot 1 juni 2013, over € 6.218,76 vanaf 1 juni 2013 tot 10 juni 2013, over € 7.120,47 vanaf 10 juni 2013 tot 27 juni 2013, over € 7.120,82 vanaf 27 juni 2013 tot 1 juli 2013, over € 8.728,01 vanaf 1 juli 2013 tot 1 augustus 2013 en over € 9.086,09 vanaf 1 augustus 2013 tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Woonzorg Nederland vastgesteld op € 500,00 voor salaris gemachtigde, € 96,76 voor explootkosten en € 448,00voor griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 november 2013 voor akte uitlating aan de zijde van Woonzorg Nederland als bedoeld in rechtsoverweging 4.5.9;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.