HR, 23-06-2015, nr. 14/04282
ECLI:NL:HR:2015:1707
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-06-2015
- Zaaknummer
14/04282
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1707, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑06‑2015; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0493
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0292
Uitspraak 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvraag ongegrond.
Partij(en)
23 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/04282 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 februari 2001, nummer 20/000193-97, ingediend door mr. M.F.J.J.M. Tijssen, advocaat te Roermond, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 oktober 1996 - de aanvrager ter zake van "moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 13 juli 1995 tot en met 17 juli 1995 te Steensel, gemeente Eersel, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg in en nabij een slaapkamer van een woning, gelegen aan de [a-straat 1], in welke woning [slachtoffer] zich bevond,
- open vuur in aanraking gebracht met zich in die woning bevindende brandbare stoffen en vervolgens
- nadat voormelde brandbare stoffen vlam hadden gevat voormelde woning verlaten, ten gevolge waarvan in voormelde kamer een zodanige rookgasontwikkeling is ontstaan dat voornoemde [slachtoffer] aan rookgasvergiftiging is overleden."
3.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 15 juli 1995 's-middags in de woning te Steensel geweest. Het was de bedoeling dat mijn echtgenote en ik in het weekeind van 15 en 16 juli 1995, in elk geval op zaterdag 15 juli 1995, naar Amsterdam zouden gaan.U houdt mij voor dat wij in de nacht van vrijdag 14 juli 1995 op zaterdag 15 juli 1995 in het Sheratonhotel te Zaventem hebben verbleven en dat mijn echtgenote op zaterdag rond het middaguur alleen naar Amsterdam is gegaan. U vraagt mij waarom ik niet ben meegegaan.
Ik was aanvankelijk van plan om die dag naar Frankfurt te gaan, omdat ik daar naar CD-roms wilde kijken, maar het werd te laat.
Omdat het te laat was om nog naar Frankfurt te gaan, ben ik in plaats daarvan mijn kinderen gaan bezoeken.
Op de vraag of mijn echtgenote wist dat ik niet naar Frankfurt ging, antwoord ik dat ik denk dat zij nog steeds dacht dat ik naar Frankfurt zou gaan, maar ik heb er niet specifiek met haar over gesproken.
Wij zijn op zondag 16 juli 1995 vanuit Amsterdam met twee auto's teruggereden.
Het kan kloppen dat wij, mijn echtgenote en ik, omstreeks 23.00 uur in Steensel aankwamen.
Ik denk dat ik vervolgens drie uren ben gebleven.
Toen we bij het huis aankwamen, waren alle beveiligingslampen aan.
We dachten dat dit wellicht vervelend zou zijn voor de buren. Ik wilde er iets aan doen, maar toen ik ernaar had gekeken, durfde ik er uiteindelijk toch niets aan te doen. Ik durfde niets aan te raken. U vraagt mij hoe ik naar de installatie heb gekeken. Ik heb de auto achteruit gereden, zodat ik op de kofferbak kon gaan staan en de sensor kon bekijken. Ik heb de auto dus niet op de gebruikelijke plaats geparkeerd, maar onder de lamp en de sensor.
Nadat ik had besloten om de sensor niet aan te raken, heb ik de auto laten staan waar deze stond.
Op de vraag van de voorzitter of het kan zijn dat ik om 02.15 uur, in elk geval na 02.10 uur, de woning te Steensel heb verlaten, antwoord ik dat ik het precieze tijdstip niet meer weet. Ik denk dat het rond 02.00 uur is geweest. U houdt mij de verklaring voor van de getuige [getuige 1] die heeft verklaard dat om 02.10 uur de auto nog stond op het paadje waar ik naar de sensor had gekeken en u vraagt mij of dat zou kunnen kloppen.
Ja, ik denk dat om 02.10 uur het licht aanging, omdat ik vertrok en zij daarom de auto heeft kunnen zien. Ik heb de woning via de patiodeur verlaten."
2. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op maandag 17 juli 1995, omstreeks 02.40 uur, kregen wij van het R.C.C. van de regio politie Brabant Zuid-Oost de melding om te gaan naar de [a-straat 1] te Steensel in verband met een inbraakalarm.
Op die dag omstreeks 02.46 uur kwamen wij ter plaatse bij perceel [a-straat 1] te Steensel. Wij zagen dat het perceel voornoemd een praktijkruimte was, die naar later bleek deel uitmaakte van een woonhuis. Wij zagen dat voor deze praktijkruimte een personenauto stond geparkeerd.
Ik, [verbalisant 1], zag dat de personenauto, merk Jaguar was voorzien van een Engels kenteken. Ik, [verbalisant 1], ben toen uitgestapt en heb de garagedeuren, de toegangsdeur van de praktijkruimte en de ramen van de praktijkruimte gecontroleerd op braaksporen. Vervolgens ben ik rechts om de woning gelopen in de richting van de [b-straat]. Ik heb de woning gecontroleerd tot ongeveer halverwege de zijgevel, tot aan de bosschages. Ik heb hierbij geen bijzonderheden aangetroffen. Alle ramen en deuren waren afgesloten. Nadat ik, [verbalisant 1], de buitenzijde van de praktijkruimte en de rechterzijde van het woonhuis had gecontroleerd, zag ik, dat een mij onbekende man naar mij kwam toegelopen. Ik zag dat die man kwam gelopen vanuit de [b-straat] en in de richting van de voorzijde van het pand [1] kwam gelopen. Ik bevond mij toen op de hoek van de voorgevel met de rechterzijgevel. Deze man deelde mij mede dat hij de sleuteldrager was van het pand op de [a-straat 1] in Steensel. Hij vertelde mij dat hij de sleutel had van het pand en dat zijn vrouw de afmeldcode kende. Ik zag dat achter die man een vrouw kwam aanlopen en dat de man naar die vrouw wees. De man deelde mij mede dat hij hier vlakbij woonde.
De man vroeg mij of er iets te zien was en of hij naar binnen kon gaan.
Ik deelde hem mede dat er geen braaksporen waren aangetroffen en dat hij naar binnen kon gaan. In de naaste omgeving hebben wij, verbalisanten geen andere personen zien lopen of rijdende voertuigen gezien.
Wij zijn omstreeks 3 à 4 minuten ter plaatse geweest en omstreeks 02.50 uur die dag weer vertrokken."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 17 juli 1995, omstreeks 03.47 uur, kregen wij het bericht te gaan naar het adres [a-straat 1] te Steensel, gemeente Eersel, alwaar een brand in een leegstaande woning zou zijn. Wij reden toen in de omgeving van de Markt in Eersel. Onderweg naar het opgegeven adres, passeerden wij een brandweervoertuig.
Wij zijn hierop onmiddellijk ter plaatse gegaan. Omstreeks 03.49 uur, arriveerden wij ter plaatse. Wij zagen dat rook onder de kap van het dak van de woning uitsloeg. Wij zagen over de gehele breedte van het dak rook. Wij roken brandlucht. Wij zagen dat aan de voorgevel van een schoonheidssalon, welke aan het pand grenst, een flitslamp brandde. Kennelijk was het een flitslamp van een alarminstallatie. Voor het pand zagen wij een personenauto staan, merk Jaguar, met het engelse kenteken [AA-00-BB]. Wij vernamen van twee omstanders die voor het pand aanwezig waren, dat de nieuwe bewoners van het huis de bezitters waren van voornoemde auto.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], liep vanaf de voordeur tegen de klokrichting in naar de andere zijde van het pand, teneinde een deur of poort te zoeken, waardoor het pand betreden zou kunnen worden. Ik, verbalisant, [verbalisant 2], kon geen deur, dan wel poort tot de achterplaats vinden. Aan die zijde van het pand waren geen personen of voertuigen aanwezig.
Op 17 juli 1995, omstreeks 03.51 uur, arriveerde de gemeentelijke brandweer. Ik, [verbalisant 2], gaf aan de brandweer door dat er mogelijk personen in het pand aanwezig waren. Door de brandweer werd direct de glasruit naast de toegangsdeur aan de voorzijde van het pand geforceerd en werd het pand door de brandweer betreden met persluchtapparatuur.
Enkele minuten later, omstreeks 03.55 uur, werd het lichaam van de later te noemen in leven genaamd zijnde vrouw [slachtoffer], door personeel van de brandweer via de toegangsdeur aan de voorzijde van de schoonheidssalon naar buiten gedragen. Ik, verbalisant, [verbalisant 2], zag dat haar voorhoofd, met name haar mond en neus zwart waren.
Omstreeks 04.02 uur werd door de brandweercommandant het sein "brand meester" gegeven.
Ter assistentie gekomen ambulancecollegae van de GG en GD te Eindhoven, die omstreeks 04.20 uur arriveerden, hebben de vrouw verder onderzocht. Volgens alle betrokken hulpverleners was verder reanimeren niet hoopvol, waarna ik, verbalisant [verbalisant 2], een arts heb laten waarschuwen.
Op 17 juli 1995 te 04.37 uur werd door arts Zwagers te Eersel de dood van de vrouw geconstateerd.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb het stoffelijk overschot van de vrouw op 17 juli 1995 te 04.37 uur voor het bedoelde pand ten behoeve van het onderzoek in beslag genomen.
Op 17 juli 1995 te 04.38 uur, gaf [verbalisant 3], hoofdinspecteur van regiopolitie Brabant Zuid Oost, hulpofficier van justitie, toestemming het lichaam over te brengen naar het St. Josephziekenhuis te Veldhoven. Omstreeks 05.00 uur hebben wij, verbalisanten, samen met het personeel van de Technische Recherche van de genoemde politieregio het bedoelde pand doorzocht. De door ons met de technische recherche aangetroffen situatie is door hen vastgelegd en verwoord in het door de collegae opgemaakt proces-verbaal.
Tijdens het onderzoek overhandigde het technische recherche personeel mij, verbalisant [verbalisant 2], bescheiden die door hen waren aangetroffen in een tas die zich in een koffer bevond welke zich op de slaapkamer aan de zijde van de [b-straat] lag. Uit de bescheiden bleek dat het slachtoffer in leven genaamd was: [slachtoffer], Britse nationaliteit, geboren te [geboorteplaats] (Cyprus) op [geboortedatum] 1963, wonende [woonplaats]."
4. een akte van overlijden betreffende [slachtoffer], voor zover inhoudende:
"Overledene: [slachtoffer]
Plaats van geboorte: [geboorteplaats], Cyprus
Dag van geboorte: [geboortedatum] 1963
Dag van overlijden: 17 juli 1995
Plaats van overlijden: Eersel."
5. een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium, opgemaakt door dr. R. Visser, arts en patholoog, voor zover inhoudende:
"Op 18 juli 1995 heb ik ingevolge mondelinge opdracht van de Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch, als beëdigd deskundige, in het St. Joseph Ziekenhuis te Veldhoven, de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van: [slachtoffer], geboren te Cyprus op [geboortedatum] 1963, gewoond hebbende te Steensel en dood aangetroffen te Steensel op 17 juli 1995 te omstreeks 04.15 uur, ten einde na te gaan de oorzaak van haar dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Het lijk van [slachtoffer] voornoemd, werd mij deskundige aangewezen en daarna overhandigd door [verbalisant 4], hoofdagent-rechercheur van de regiopolitie Brabant Zuid Oost en na gedane schouwing aan genoemde [verbalisant 4] teruggegeven.
Uitwendige schouwing:
1. De huidskleur was bleek en de huid was over grotere oppervlakken met roetachtig (donkergekleurd) materiaal bedekt, met name aan de rechterzijde van de hals, armen benen en de rugzijde.
Er waren uitgebreide ontvellingen met donkerrode verkleuring van de ondergelegen huid van het gelaat, bovenzijde schouders, rugzijde, beide armen en beide bovenbenen.
2. Het bindvlies van de oogleden was licht dooraderd en er werd enig roetachtig materiaal aangetroffen.
In de neus werd enig zwartgekleurd roetachtig materiaal aangetroffen.
3. De armen en benen bevatten uitgebreide donkerrode verkleuringen en ontvellingen en perkamentachtige veranderingen.
4. Letsels: er waren meerdere oppervlakkige huidbeschadigingen en huidloslating met donkerrode verkleuring van de huid ter plaatse aan het voorhoofd, neusrug, wangen, bovenlip, bovenzijde beide schouders, armen, bovenbenen, en aan de rugzijde. Er waren donkerrode verkleuringen (huidkneuzingen) onder de linker knieschijf en aan de rechts zijwaartse zijde van de rechter knieschijf (driemaal, diameter variërend van 7 mm. tot 18 mm.)
7. De luchtpijp bevatte tamelijk veel zwart korrelig materiaal (roet?). De slijmvliezen waren deels met zwart korrelig materiaal bedekt.
De tong was uitwendig en op doorsnede zonder afwijkingen en het oppervlak was ten dele met zwart korrelig materiaal (roet?) bedekt.
14. Schedelhuid: er werden twee helderrode bloeduitstortingen gezien aan de bovenzijde van het hoofd.
Samenvatting:
Bij het onderzoek op het lijk van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1963, is het navolgende gebleken:
A. Lijk van een jonge vrouw met roetachtig materiaal op grotere oppervlakken van het lichaam en op meerdere plaatsen huidloslating (passend bij tweede graadsverbranding): gelaat, schouders, rug, armen en bovenbenen
(1, 2, 3)
B. Opvallend rode organen (verenigbaar met koolmonoxidevergiftiging) zie ook sub H
C. Veel roetachtig materiaal op de slijmvliezen van de tong, luchtwegen en in de maag (7, 8, 11)
D. Twee recente bloeduitstortingen aan de bovenzijde van het hoofd (14)
H. In het bloed werd alcohol aangetoond in concentraties die passen bij recreatief alcoholgebruik. Tevens werd er in het bloed een percentage carboxyhemoglobine aangetoond (aan koolmonoxyde gebonden hemoglobine) passend bij de inademing van een dodelijke hoeveelheid koolmonoxyde.
Volgens verkregen informatie zou het slachtoffer, na een brandmelding door de brandweer, levenloos zijn aangetroffen in de slaapkamer. Er zou sterke rookontwikkeling zijn geweest. Bij sectie was een groot deel van het lichaamsoppervlak geblakerd c.q. oppervlakkig verbrand (sub A). De organen waren opvallend rood van kleur, hetgeen verenigbaar is met koolmonoxyde-vergiftiging. Deze bevinding werd bevestigd middels laboratoriumonderzoek (sub H). De sub C. genoemde aanwezigheid van roet in de slijmvliezen van de luchtwegen wijzen erop dat het slachtoffer ten tijde van de brand heeft geademd.
Er werden (sub D) twee bloeduitstortingen aan de bovenzijde van het hoofd aangetroffen. Deze bevindingen werden opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld aan het hoofd, zoals ontstaan kan zijn door slaan, stoten en/of vallen.
Het intreden van de dood kan zonder meer worden verklaard door de bij de sectie gebleken rookgasvergiftiging.
Een andere mechanisch dan wel ziekelijk bepaalde orgaanafwijking, die ten aanzien van het intreden van de dood van betekenis geweest zou kunnen zijn, is bij sectie niet gebleken.
Conclusie
Bij [slachtoffer], oud 32 jaar, was het intreden van de dood veroorzaakt door bij sectie en laboratoriumonderzoek gebleken rookgasvergiftiging."
6. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Door ons verbalisanten werd op woensdag 19 juli 1995, omstreeks 11.00 uur, in het Sint Josephziekenhuis te Veldhoven het levenloze lichaam getoond van de in leven genaamd zijnde:
[slachtoffer]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
gewoond hebbende te Steensel, [a-straat 1],
aan de vader en de broer van de overledene.
De broer is volledig genaamd:
[betrokkene 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966
wonende te [woonplaats].
De vader is volledig genaamd:
[betrokkene 2],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1936,
wonende te [woonplaats].
Wij konden ons goed begrijpelijk verstaanbaar maken met genoemde broer en vader van het slachtoffer in de Engelse taal. Beiden verklaarden ten overstaan van ons dat het getoonde lichaam door hen herkend werd als dat van bovengenoemde dochter en zus, in leven genaamd [slachtoffer]."
7. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 17 juli 1995 werd, ieder voor zover zijn bevindingen betreft, door ons, een technisch onderzoek naar sporen ingesteld. De bewoonster kwam bij deze brand om het leven.
Het slachtoffer was genaamd: [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
Op 17 juli 1995 omstreeks 02.38 uur kwam vanuit perceel [a-straat 1] te Steensel, bij de alarmcentrale een automatische sabotagemelding van zone 6 binnen. Zone 6 betreft de sensor in de ouderslaapkamer op de eerste verdieping. De sensor was voorzien van een sabotagelus en gaf bij een onderbreking (sabotage) automatisch een melding naar de centrale te Geldrop. Deze sabotagemelding werkt zowel bij een in- of uitgeschakelde installatie. De sabotagemelding werd door de alarmcentrale Geldrop direct doorgegeven aan de regionale meldkamer van de politie te Eindhoven, die daarop de nodige maatregelen trof.
Op 17 juli 1995 omstreeks 03.41 uur werd door een getuige gemeld dat er rook onder het dak uit kwam van het genoemde perceel.
Door personeel van de brandweer werd het slachtoffer op de vloer van de garderobekamer aangetroffen.
Perceel [a-straat 1] te Steensel betreft een woning met aangebouwd bedrijfspand. Bij het door ons ter plaatse ingestelde onderzoek zagen wij dat de brandweer de woning reeds had betreden in verband met blus- en reddingswerkzaamheden. Volgens de brandweer en de ter plaatse gearriveerde politie waren, bij hun komst ter plaatse, alle deuren en ramen op de begane grond afgesloten. Door de brandweer werd naast de voordeur een ruit vernield, waardoor zij de toegang tot het pand verkregen. Volgens informatie van de brandweer was de voordeur middels twee kanonsloten afgesloten geweest. Dat de voordeur middels kanonsloten was afgesloten bleek ook na de alarmmelding van 02.38 uur. De gealarmeerde sleutelhouder kon met de sleutel de voordeur niet openen. Door ons werden aan het hang en sluitwerk van ramen en deuren, geen sporen van braak aangetroffen.
Wij zagen dat de brand had gewoed in de ouderslaapkamer. Door zuurstofgebrek is het vuur gedoofd. Wij zagen dat het nog niet verbrande gedeelte van de slaapkamer, de badkamer, en de garderobekamer sterk beroet waren.
Sterke roetvorming ontstaat ook bij onvolledige verbranding, zoals bij zuurstofgebrek.
Aan de hand van inbrandingen c.q. roetvorming in de sluitnaden en op de deuren, zagen wij dat de deur tussen de slaapkamer en de badkamer ten tijde van de brand, open had gestaan en dat de toegangsdeuren vanaf de overloop naar de badkamer en de slaapkamer gesloten waren geweest.
De slaapkamer en de garderobekamer hadden een open verbinding met elkaar. De ramen van de slaapkamer en de badkamer waren eveneens gesloten. De ramen op de garderobekamer konden niet worden geopend. Diverse ruiten waren door de hitte gebarsten en hadden een grof craquelé beeld gekregen.
Bij onderzoek van de deur naar het balkon zagen wij dat de tochtrubbers in de sluitnaden niet door vuur waren aangetast.
De wijze waarop de inbranding c.q. roetvorming bij de sluitnaden en kanonsloten aanwezig waren en het feit dat de kopse kant van de deur en de afdichtrubbers niet door vuur waren aangetast, wees erop dat de balkondeur, tijdens de brand, dicht, doch niet afgesloten was geweest.
Het plafond van de slaapkamer bestond uit een verlaagd houten schrootjesplafond met daarin enkele inbouw verlichtingspots. Wij zagen dat het houten plafond voornamelijk boven het bed gedeeltelijk was ingebrand. Op de overige plaatsen was het plafond sterk beroet. Tegen de wand tussen de slaapkamer en vide/garderobe stonden twee eenpersoonsbedden. Het verhoogde schot bij het hoofdeinde stond tegen de wand. De bedden bestonden uit een houten frame waarin een houten bak was gemonteerd.
Tussen de brandresten van de bedden werden door ons geen resten aangetroffen van een laken, hoofdkussens, deken of dekbed. Wel zagen wij op de vloer ter hoogte van het voeteneind van het linkerbed, het bed dat aan de zijde van het balkon stond, een gedeeltelijk verbrand dekbed liggen.
Tussen dit bouwpakket, hoofdkussen en de scharnierzijde van de openstaande deur zagen wij een blauwe kunststof fles staan met het opschrift "brandspiritus". Het zegel op de afsluitdop van het etiket was tweetalig, Frans en Nederlands.
Op de vloer van de slaapkamer, voor de deuropening naar de badkamer, zagen wij op twee plaatsen de resten liggen van kunststofflessen. Deze kunststofflessen waren beide gesmolten en waren door de hitte vastgehecht aan de vloerbedekking. Eén van de flessen was oorspronkelijk transparant en de andere was lichtgeel. De vorm van de aangetroffen gesmolten resten duidde erop dat de flessen, voor de inwerking van de hitte, recht op de vloer en zonder afsluitdop, moeten hebben gestaan.
In de nabijheid van de gesmolten kunststof flessen zagen wij op de vloer van de slaapkamer, voor de stenen dorpel naar de badkamer, een gedeeltelijk gesmolten, kunststof flessendop liggen. Deze zwartkleurige dop was door de hitte vastgehecht aan de vloerbedekking en was vermoedelijk afkomstig van de lichtgele gesmolten kunststof fles.
Op de vloer naast de linkerzijde van het bed werden door ons resten van een pakje sigaretten en van een aansteker aangetroffen.
Aan de hand van het brandbeeld kon door ons worden vastgesteld dat de brand het hevigst had gewoed bij de tegen elkaar staande bedden en de onmiddellijke omgeving van deze bedden. Wij zagen dat van het linkerbed, op enkele houten delen van het frame na, nagenoeg al het brandbare materiaal verbrand was. De linkerzijde van het linkerbed was verder weggebrand dan de rechterzijde van dit bed. Van het rechterbed was het houten frame nog gedeeltelijk zichtbaar. De linkerzijde van het rechter bed was verder weggebrand dan de rechterzijde.
Het verhoogde schot aan het hoofdeinde was nagenoeg geheel weggebrand. Alleen van de rechterzijkant waren nog resten zichtbaar.
Voor het verkrijgen van een overzicht van het brandbeeld zoals ondermeer op de vloer zichtbaar was, werd door ons op 19 juli 1995, de gehele slaapkamer leeggeruimd. Voordat de kamer werd leeggeruimd werden door ons op diverse plaatsen monsters veiliggesteld en gewaarmerkt. Bij het leegruimen werden door ons brandresten minutieus onderzocht, waarbij nog een metalen veertje van de aansteker werd aangetroffen.
Nadat de slaapkamer was leeggeruimd, zagen wij op de vloerbedekking diverse inbrandingen, schroeiplekken, verkleuringen en vlekken. De inbrandingen en schroeiplekken bevonden zich in het gedeelte van de vloerbedekking dat zich ongeveer uitstrekte vanaf de deuropening bij de badkamer via het bed naar de omgeving van de balkondeur.
De contouren van de twee bedden waren in de overgebleven vloerbedekking goed zichtbaar.
De vloerbedekking tussen de contouren van het linkerbed was nagenoeg geheel verbrand.
Tussen de contouren van het rechterbed was de vloerbedekking alleen bij het hoofdeinde geheel verbrand, terwijl elders tussen de contouren van dit bed, de vloerbedekking was geschroeid. De plint achter het hoofdeinde van het linkerbed was over een afstand van ongeveer de breedte van dit bed ingebrand. Ook de plint achter het rechterbed was over een iets kleinere afstand, ingebrand.
De vloerbedekking naast het midden van het linkerbed was diep ingebrand. op deze plaats werd door ons de aansteker en de resten van het pakje sigaretten aangetroffen.
Verder zagen wij naast het linkerbed een naar schatting circa 40 centimeter brede en halfronde strook van ingebrande en verschroeide vloerbedekking. Deze grillig gevormde strook bevond zich ongeveer vanaf het midden van het linker bed tot aan het midden van het voeteneinde. Rond deze strook zagen wij een strook waarvan de vloerbedekking licht gekleurd was.
De contouren van deze strook hadden een eveneens grillige en min of meer halfronde vorm. Op deze plaats werd door ons het gedeeltelijk verbrande dekbed aangetroffen.
Verder zagen wij tussen de deuropening naar de badkamer en de rechterzijde van het voeteneind van het rechterbed. een verkleurde en lichtgeschroeide cirkelvormige plek in de vloerbedekking. Wij zagen en voelden dat de vloerbedekking in deze plek, vermoedelijk door een vloeistof was aangetast c.q. verteerd. Binnen deze cirkelvormige plek werden door ons de resten van twee eerder genoemde, door de hitte gesmolten kunststof flessen aangetroffen.
De vloerbedekking tussen het rechterbed en de deur naar de overloop was gedeeltelijk ingebrand en geschroeid. Verder zagen wij dat het deurvlak van de deur naar de overloop aan de slaapkamerzijde geheel door vuur was aangetast. De inbrandingen in deze deur waren het diepst aan de deurkrukzijde.
De deurstijl was van metaal en was in de sluitnaad voorzien van rubber stootdopjes. Wij zagen dat deze stootdopjes niet door vuur waren aangetast. De deur was aan de zijde van de overloop aan de bovenzijde en aan de zijkanten beroet. De vorm van deze beroeting duidde erop dat de deur ten tijde van de brand dicht was geweest. Tussen de deur en de stenen dorpel bevond zich een kier van ongeveer 6 mm. Aan de onderzijde van deze deur was over de gehele breedte een verkoold laagje zichtbaar. Dit verkoolde laagje is vermoedelijk veroorzaakt door zuurstofgebrek van het vuur van de slaapkamer naar de overloop. Dit brandbeeld paste bij het brandbeeld op de overloop, direct achter de toegangsdeur naar de ouderslaapkamer.
Vanaf de dorpel waren de houten plinten aan beide zijden van de overloop, over een lengte van circa 60 centimeter ingebrand.
Ook de vloerbedekking op de overloop was direct achter genoemde deur over een lengte van circa 70 centimeter ingebrand.
Achter de deur naar de ouderslaapkamer bevond zich gemeten vanaf de grond, op een hoogte van 105 centimeter een kunststof schakelaar.
Het feit dat deze schakelaar niet door vuur was aangetast duidde erop, dat het vuur van de zuurstoftrek onder de deur laag bij de vloer was gebleven. De deur vanuit de slaapkamer naar de badkamer draaide in de richting van de slaapkamer open.
In geheel openstaande stand bevond de badkamerzijde van deze deur zich het dichtst bij het vuur. Deze zijde was door het vuur egaal geblakerd. terwijl de slaapkamerzijde van deze deur alleen licht beroet was. Het brandbeeld van deze deur gaf aan dat deze, gedurende de brand, open had gestaan.
Boven de linkerzijde van de vensterbank hing tegen de wand aan de zijgevel een gedeeltelijk gesmolten kunststof sensor van het alarm. Deze sensor gaf op 17 juli 1995 te 02.38 uur een sabotagemelding kennelijk het gevolg van de hitte inwerking op het sensor.
Verder zagen wij ongeveer in het midden van de vloer een aantal lichtgekleurde plekken in de met roet bedekte vloerbedekking. De vorm en plaats van deze plekken duidden erop dat dit de ligplaats was van het door de brandweer aangetroffen slachtoffer.
Wij zagen dat de gehele badkamer met een vettige roetaanslag bedekt was Het voeteneind van het bad bevond zich in de nabijheid van de deuropening naar de ouderslaapkamer.
Bij het voeteneind van het ligbad zagen wij in de hoek bij de deuropening naar de slaapkamer en het ligbad vijf rollen toiletpapier en een kunststof fles staan. Op het etiket van deze fles zagen wij het opschrift "brandspiritus" staan. De tekst op het etiket was tweetalig: Frans en Nederlands.
Deze spiritus fles stond in de hoek met daaromheen de toiletrollen. Tegen de fles stonden drie op elkaar gestapelde toiletrollen, met daarnaast op de vloer nog twee rollen. Wij zagen dat de drie op elkaar gestapelde toiletrollen door de hitte waren geblakerd.
Ook de spiritusfles was reeds door de hitte en roetvorming geblakerd. De plaats waar deze toiletrollen en de spiritus fles door ons werden aangetroffen bevond zich in de nabijheid van de eerder omschreven gesmolten kunststof flessen op de vloer bij de deuropening van de slaapkamer en de spiritus fles achter de openstaande badkamerdeur in de slaapkamer.
Op de vloer van de overloop, nabij de wenteltrap, werd door de brandweer een kunststof fles met het opschrift "petroleum" aangetroffen. De betreffende fles werd door ons voor eventueel nader onderzoek veiliggesteld. Wij zagen dat de tekst op het etiket van deze fles tweetalig was: Frans en Nederlands. Voor nader onderzoek werden door ons diverse goederen veiliggesteld, waarvan sommige ad 1 t/m 11, voor onderzoek werden overgebracht naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk. De nummering komt overeen met de nummering zoals deze door ons werd gebruikt op het aanvraagformulier van het Gerechtelijk Laboratorium.
Op 18 juli 1995 werd verzonden:
no. 1 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer nabij de deuropening naar de badkamer. Op dit stuk vloerbedekking waren vermoedelijk resten van een gesmolten kunststof fles aanwezig.
no. 2 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer vlak voor de dorpel naar de badkamer. Op dit stuk vloerbedekking waren de resten aanwezig van een zwartkleurige kunststof afsluitdop zichtbaar.
no 3. een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer nabij de deuropening naar de badkamer. Op dit stuk vloerbedekking waren de resten van een lichtgele, gesmolten, kunststof fles zichtbaar.
no. 4 een stuk vloerbedekking uit de overloop nabij de deur naar de ouderslaapkamer.
Op 25 juli 1995 werd verzonden:
no. 5 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer naast het linkerbed.
Op dit stuk vloerbedekking was de aansteker aangetroffen.
Op 27 juli 1995 werd verzonden:
no. 6 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer bij het voeteneind van het linkerbed.
no. 7 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer in het midden van de plaats waar de twee bedden tegen elkaar stonden.
no. 8 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer onder het hoofdeind van het linkerbed.
no. 9 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer nabij de rechterzijde van het rechterbed
no. 10 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer onder het midden van het rechterbed
no. 11 een stuk vloerbedekking uit de ouderslaapkamer onder het hoofdeind van het rechterbed.
Verzocht werd de monsters te onderzoeken op vluchtige brandversnellende middelen, lijm en/of verfresten. Tevens werd verzocht om de monsters ad 1, 2 en 3 te onderzoeken op de aanwezigheid en de eventuele aard van de gesmolten kunststof flessen.
Ad 12 tot en met 14 werden door ons, voor het tactisch onderzoek, overgedragen aan de plaatselijke politie.
no. 12 een kunststof fles brandspiritus, aangetroffen op de ouderslaapkamer achter de geopende deur naar de badkamer. De verzegeling van de afsluitdop van deze fles was nog niet verbroken.
no. 13 een kunststof fles brandspiritus aangetroffen op de tegelvloer voor het voeteneind van het ligbad op de badkamer. De verzegeling van de afsluitdop van deze fles was nog niet verbroken.
no. 14 een kunststof fles petroleum door de brandweer op de overloop aangetroffen en welke later door ons werd veiliggesteld. De verzegeling van de afsluitdop van deze fles was nog niet verbroken.
Brandproeven
Naast het linkerbed op de vloer werden de resten van een aansteker en een pakje sigaretten aangetroffen. Omdat dit een mogelijke brandoorzaak zou kunnen zijn, werden door ons, op het hoofdbureau van politie te Eindhoven, een aantal proeven genomen om de brandbaarheid te testen van een aantal materialen, zoals:
- resten van de textielbekleding waarmee de ombouw van het bed was bekleed.
- resten textiel afkomstig van de buitenzijde van het matras.
- resten van het dekbed.
- een stuk vloerbedekking uit de slaapkamer.
Getracht werd om met een brandende sigaret de genoemde goederen in brand te steken. Deze proef werd verschillende keren herhaald, waarbij de sigaret telkens geheel opbrandde zonder dat de stof vlam vatte.
De materialen vertoonden alleen schroeiplekken ter grootte van een sigaret.
Deze proef met de sigaretten werd door ons herhaald op het stuk vloerbedekking, nadat dit met terpentine was behandeld. Ook met deze proef lukte het ons niet om de met terpentine behandelde vloerbedekking in brand te steken. Met open vuur van een brandend stuk papier lukte het om de met terpentine behandelde vloerbedekking in brand te steken.
De brand op het stuk vloerbedekking waar de terpentine zich bevond, verliep langzaam en ging gepaard met zwarte rookontwikkeling. Ondanks voldoende zuurstoftoevoer doofde het vuur toen de terpentine geheel was opgebrand. Het gedeelte waar geen terpentine aanwezig was doofde eveneens. Opmerkelijk bij deze laatste proef met de vloerbedekking en terpentine, was het feit dat van de vloerbedekking ter plaatse alleen de polen waren weggebrand en dat de jute rugzijde in takt bleef.
Conclusie:
Gelet op de bevindingen van ons technisch onderzoek en de resultaten van het onderzoek van het gerechtelijk laboratorium waaruit bleek dat:
- alle buitendeuren en ramen gesloten waren
- de deur van de ouderslaapkamer naar de overloop gesloten was
- de brand alleen had gewoed in de ouderslaapkamer
- er tijdens de brand een sterke roetvorming was geweest
- de deur tussen de ouderslaapkamer en de badkamer geheel open stond
- een elektrische of mechanische oorzaak kan worden uitgesloten
- op de vloer van de slaapkamer in de loop bij de deuropening naar de badkamer resten van vermoedelijk twee kunststof flessen en een afsluitdop werden aangetroffen
- achter de openstaande deur naar de badkamer, bij de scharnierzijde, een kunststof fles spiritus was aangetroffen
- op de vloer van de badkamer bij de deuropening naar de slaapkamer, een kunststof fles spiritus was aangetroffen
- deze spiritus fles tussen rollen toiletpapier stond
- zich in de vloerbedekking voor de deuropening naar de badkamer een kringvormige plek bevond
- op deze plek een relatief grote hoeveelheid terpentine werd aangetoond
- op de vloerbedekking in totaal op acht plaatsen in de slaapkamer, terpentine werd aangetoond
- door de brandweer op de overloop een fles petroleum was aangetroffen
- de brand door gebrek aan zuurstof was gedoofd
- in de longen van het slachtoffer een dodelijke hoeveelheid koolmonoxyde werd aangetoond
- het ons aan de hand van proeven onmogelijk bleek om met een sigaret brand te veroorzaken
wordt door ons gesteld dat de brand in de slaapkamer opzettelijk is gesticht door het inbrengen dan wel achterlaten van open vuur. Bij de brandstichting werd gebruik gemaakt van terpentine."
8. een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium, opgemaakt door ing. J.W. van Wilsum, voor zover inhoudende:
"ontvangen materiaal:
Op 18 juli 1995 werden ontvangen van de technische recherche Brabant Zuid-Oost, via [verbalisant 5]:
1. een stuk doordrenkte vloerbedekking, gemerkt I;
2. een stuk doordrenkte vloerbedekking met dop, gemerkt II;
3. een stuk vloerbedekking met plastic resten, gemerkt III;
4. een stuk vloerbedekking uit de gang. Op 25 juli 1995 werd ontvangen van de technische recherche Brabant Zuid-Oost, via [verbalisant 5]:
5. een stuk vloerbedekking;
Op 27 juli 1995 werd ontvangen van de technische recherche Brabant Zuid-Oost:
6. een brandpot met een monster van het voeteneind van het linkerbed, gemerkt 6;
7. een brandpot met een monster genomen midden tussen de twee bedden, gemerkt 7;
8. een brandpot met een monster van het hoofdeinde van het linkerbed, gemerkt 8;
9. een brandpot met een monster van de rand van het rechterbed. gemerkt 10;
10. een brandpot met een monster midden onder het rechterbed, gemerkt 10;
11. een brandzak met een monster van het hoofdeinde van het rechterbed, gemerkt 11.
Vraagstelling:
In de onderzoekaanvraag werd verzocht de monsters te onderzoeken op vluchtige brandversnellende middelen, lijm- en verfresten.
Conclusie:
In de monsters ad 1, 2, 3 en 5 is een relatief grote hoeveelheid van een rechtstreeks uit ruwe aardolie gewonnen product, waarschijnlijk terpentine, aangetoond.
In de monsters ad 6 en 9 zijn sporen van een rechtstreeks uit ruwe aardolie gewonnen product, waarschijnlijk terpentine, aangetoond.
Voor de monsters ad 7 en 10 zijn aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van een dergelijk product.
De hoeveelheid van dit product in deze monsters is echter geringer dan in de monsters 6 en 9.
In de monsters ad 2 en 3 is polytheen aangetroffen dat mogelijk van een fles of een jerrycan afkomstig is.
In monster ad 1 is polyester aangetoond dat mogelijk van een PET-fles afkomstig is.
In de monsters 1, 2 en 3 zijn geen verf- of lijmresten aangetoond."
9. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Naar aanleiding van het schrijven van de Rechter Commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, kenmerk 01/050088-96 inz. [aanvrager], betreffende een verzoek ex artikel 177 Wetboek van Strafvordering, d.d. 6 juni 1996, wordt door ons, [verbalisant 6], [verbalisant 7] en [verbalisant 8], respectievelijk medewerker technische ondersteuning, brigadier en inspecteur van de regiopolitie Brabant Zuid Oost, allen behorende tot de technische ondersteuning van de regiopolitie Brabant Zuid Oost, het volgende verklaard:
Punt 1a:
Op pagina 2 van het proces-verbaal van technisch onderzoek staat vermeld dat op 17 juli 1995 omstreeks 02.38 uur vanuit perceel [a-straat 1] te Steensel een automatische sabotagemelding van zone 6 was binnengekomen bij de alarmcentrale. Zone 6 betreft de sensor in de ouderslaapkamer. De sensor was beschermd tegen een mogelijke sabotage.
De sensor was daarvoor opgenomen in een sabotagelus en gaf bij een onderbreking (sabotage) automatisch een melding bij de centrale te Geldrop. Deze sabotagemelding werkt zowel bij een in- als uitgeschakelde installatie. Door mij, verbalisant, [verbalisant 6], werd op 17 juli 1995, de door de hitte gedeformeerde sensor met een gedeelte van de gebruikte bedrading voor nader onderzoek veiliggesteld.
Door de installateur, [betrokkene 3], van de alarminstallatie werd mij, op mijn verzoek, voor onderzoek een soortgelijke sensor beschikbaar gesteld, afkomstig uit de hal van de genoemde woning.
Bij dit onderzoek zag ik, verbalisant [verbalisant 6], aan deze sensor dat de sabotagelus in werking trad indien een microschakelaar, welke op een printplaat in het kunststofhuis van de sensor tegen een lipje in de afsluitdeksel rustte, werd verbroken of werd vervormd.
Vervorming die in dit geval van deze sensor is ontstaan door bij de brand in genoemde slaapkamer ontwikkelde hitte en niet met, welke andere kracht dan ook, die op deze kunststof behuizing van de sensor zou kunnen zijn uitgeoefend.
Om na te gaan bij welke temperatuur het kunststof van de sensor ging vervormen, werd door mij, verbalisant [verbalisant 6], de soortgelijke sensor in de oven geplaatst. Hierbij zag ik, dat de sensor bij een temperatuur van circa 150 graden Celsius begon te vervormen."
10. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Ik ben als hoofd technische dienst werkzaam bij [A] te Eindhoven.
Dit bedrijf heeft een alarminstallatie en een schrikverlichting aangelegd in en buiten perceel [a-straat 1] te Steensel. In de periode tussen 12 en 17 juli 1995 is de alarminstallatie diverse malen in- en uitgeschakeld door gebruiker 2."
11. een geschrift, houdende twee overzichten van de in- en uitschakeling van de alarminstallatie van het pand [a-straat 1], voor zover inhoudende:
"[A] B.V.
Tav: [betrokkene 5]
[c-straat 1]
[plaats]
Betreft:
[slachtoffer]
[a-straat 1]
[plaats]
* : Meldkamer belde klant : opgenomen
@ : Meldkamer belde klant : niet opgenomen
# : Klant belde Meldkamer
A : Alarm - melding
F : Fer - melding
T : Test – melding
M : Tekst Mutatie
Overzicht meldingen periode"
Datum | Tijd | Kode | Soort melding | Oorzaak | Akties |
F 14-07-95 | 00:39 | ++09 | Periodieke intakt melding | ||
F 14-07-95 | 00:39 | XX00 | |||
F 14-07-95 | 10:38 | --06 | In - Uitschakelen systeem | ||
F 14-07-95 | 10:38 | OO02 | |||
F 14-07-95 | 14:47 | ++06 | In - Uitschakelen systeem | ||
F 14-07-95 | 14:47 | XX02 | |||
F 15-07 95 | 00:39 | ++09 | Periodieke intakt melding | ||
F 15-07 95 | 00:39 | XX00 | |||
F 15-07 95 | 16:18 | --06 | In - Uitschakelen systeem | ||
F 15-07 95 | 16:18 | XX02 | |||
F 15-07 95 | 18:53 | ++06 | In - Uitschakelen systeem | ||
F 15-07 95 | 18:53 | XX02 | |||
F 16-06-95 | 00:39 | ++09 | Periodieke intakt melding | ||
F 16-06-95 | 00:39 | XX00 | |||
F 16-06-95 | 22:59 | --06 | In - Uitschakelen systeem | ||
F 16-06-95 | 22:59 | XX02 | |||
F 17-07-95 | 00:37 | ++07 | Spanningsuitval | ||
F 17-07-95 | 00:37 | XX00 | |||
F 17-07-95 | 00:37 | ++07 | Spanningsuitval | Technische melding | Risico-adres |
XX00 | SIA code AT | ||||
F 17-07-95 | 00:37 | --07 | Spanningsuitval | ||
F 17-07-95 | 00:37 | XX00 | |||
F 17-07-95 | 00:39 | ++09 | Periodieke intakt melding | ||
F 17-07-95 | 00:39 | XX00 | |||
F 17-07-95 | 02:37 | ++08 | Sabotage | ||
F 17-07-95 | 02:37 | XX06 | |||
F 17-07-95 | 02:37 | ++08 | Sabotage | Onbekend | Politie Noord Braban * |
XX06 | SIA code TA | [aanvrager] […] | |||
[…]* | |||||
F 17-07-95 | 02:37 | ++25 | Sabotage blokkering | ||
F 17-07-95 | 02:37 | XX06 |
Jul 17 12:25 | U/D begin | Installateur |
Jul 17 12:02 | 220V Fout | |
Jul 17 12:02 | 220V Fout | |
Jul 17 02:38 | Sabotage | Zone 6= slaapkamer |
Jul 17 00:37 | 220V Fout | |
Jul 16 22:59 | Uit | Gebruiker 2 |
Jul 15 18:53 | Aan | Gebruiker 2 |
Jul 15 16:19 | Uit | Gebruiker 2 |
Jul 14 14:48 | Aan | Gebruiker 2 |
Jul 14 10:38 | Uit | Gebruiker 2 |
12. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Toen op maandag 17 juli 1995 de alarmcentrale rond 02:30 uur belde, heb ik bij mijn woning gewacht op de politie. Ik zag toen een politieauto over het fietspad naar de woning van [slachtoffer] rijden. Ik ben daar toen ook naar toe gelopen. Toen ik bij de politieman was, zei ik tegen hem, dat ik de buurman was, dat mijn vrouw een sleutel van de deur had en zij de code van het alarm kende.
Die politieman zei toen dat alles in orde was en dat ze vlug weg moesten naar een andere melding.
Ik ben niet met die politieman langs de woning gegaan om te kijken. Hij is direct weer ingestapt na het gezegde.
Op dat moment kwam mijn vrouw ook aangelopen.
Toen de politieman weg was heb ik eerst gebeld; echt flink gebeld. Daarop kwam geen reactie. Toen hebben we geprobeerd om met de sleutel de voordeur te openen. Dat ging ook niet. Ik ben toen om het huis heengelopen vanaf de voordeur, voor het huis langs en vervolgens via de [b-straat] tot aan de grote toegangspoort van de binnenplaats. Mijn vrouw liep tussen de voordeur en de zijkant van het huis. Ik heb niets kunnen ontdekken."
13. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
"Ik realiseer mij nu achteraf dat ik op dat tijdstip, dus 17 juli 1995 omstreeks 02.30 uur, een brandlucht heb geroken. Ik dacht toen nog dat ik een barbecue of een openhaard rook, alhoewel het een raar tijdstip was daarvoor. Ik weet echter zeker dat ik een brandlucht heb geroken, maar omdat er verder niets aan het pand te zien was en er ook niemand reageerde op ons aanbellen, heb ik daar niet meer aan gedacht."
14. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 7]:
"Op 17 juli 1995, omstreeks 03.10 uur werd mijn vrouw wakker. Omdat het raam openstond en de wind onze kant op stond rook zij een brandlucht. Dat vertelde ze mij. Omstreeks 03.30 uur keek ik vanuit de badkamer naar buiten. Ik zag toen rook hangen bij het oude huis (het hof begrijpt: aan de [a-straat 1]) van [betrokkene 8].
Ik ben toen direct naar buiten gegaan. Ik zag dat er rook onder het dak aan de zijkant van het pand kwam. Ik ben direct terug gegaan naar huis en heb de brandweer gewaarschuwd."
15. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9]:
"Vanuit mijn woning heb ik uitzicht op de achterzijde van het pand [a-straat 1]. Gisteren, zondag 16 juli 1995, omstreeks 20.00 uur, heb ik mijn woning verlaten, tezamen met mijn man.
Omstreeks 00.30 uur vannacht kwamen wij weer thuis.
Het viel mij toen direct op dat er op de smalle inrit, aan de achterzijde van het pand, een auto geparkeerd stond.
Ik zag namelijk in het lichtschijnsel koplampen blinken. Ik vond dit vreemd. Ik zag dat er tussen de gordijnen van de balkondeur een spleetje was waar licht doorviel. Ik wilde naar bed gaan, maar ik vond de situatie vreemd en vertrouwde het niet. Ik heb daarom vanaf de bovenverdieping wederom naar de achterzijde van het pand gekeken. Ik zag dat er achter de balkondeur nog steeds licht brandde. Ik zag dat door het spleetje in de gordijnen.
Omstreeks 04.00 uur ben ik weer wakker geworden omdat de brandweer voor de deur stond. Wat mij als eerste opviel was dat de auto, die eerder in die smalle inrit had gestaan, was verdwenen."
16. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9]:
"Ter verduidelijking wil ik mijn eerste verklaring aanvullen. Op maandag 17 juli 1995, rond 00.30 uur kwamen mijn man en ik met de auto thuis.
Voor wij indraaiden zagen wij rechts, aan de achterzijde van de oude woning van [betrokkene 8], [a-straat 1], een auto staan. Die auto stond met de neus richting straat op de inrit. Toen wij op onze inrit stonden, deed mijn man de deur van onze woning open. Ik sloot de auto af en liep daarna ook naar binnen. Ik zag een flauw licht schijnen in de tuin. Dit kwam niet van de bouwlamp. Deze brandde niet. Het kwam uit de richting van de woonkamer. Dit licht ging vrij snel weer uit. Ik schat na een halve minuut. Ik liep naar boven. De bouwlamp boven de inrit brandde. Ik vond dit vreemd en ben de auto op de inrit in de gaten gaan houden vanuit mijn slaapkamer op de eerste verdieping. Ik zag toen dat er door een kier van de gordijnen licht brandde in de slaapkamer. Dit is de kamer waar het balkon voor zit. Op een gegeven moment, ik kan niet zeggen wanneer, zag ik dat flauwe licht, vermoedelijk uit de woonkamer weer aangaan. Na nog geen 5 minuten ging dit weer uit. Het licht in die slaapkamer is constant aangeweest. Dit zag ik door die kier. Het is in ieder geval tot 02.00-02.10 uur aangeweest. Toen ben ik naar bed gegaan en in slaap gevallen. De auto stond er nog steeds."
17. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10]:
"In de maand maart 1995 werd ik gebeld door een kennis van mij, [betrokkene 11], die eveneens woonachtig is in Steensel. Zij vroeg mij of ik interesse had om te gaan werken in een woning, zijnde het perceel [a-straat 1] te Steensel. Ik hoorde van [betrokkene 11] dat het huis met daaraan gebouwd een salon door de familie [van betrokkene 8] verkocht was aan een familie [van slachtoffer].
Enige tijd na dit telefoontje werd ik gebeld door een mevrouw die zich [betrokkene 12] noemde en die tevens in Steensel woonachtig is. Later, tijdens gesprekken, bleek mij dat het [betrokkene 12] betrof, die als contactpersoon optrad tussen onder andere mij en [slachtoffer]. Toen ik de eerste keer met [betrokkene 12] in de woning was, vroeg ik aan [betrokkene 12] wat de bedoeling was en welke werkzaamheden er van mij werden verwacht. [betrokkene 12] zei dat ik daar zelf invulling aan moest geven, omdat ik zelf wel wist wat er in de huishouding gedaan moest worden. Tevens spraken [betrokkene 12] en ik af, dat ik zelf voor de aanschaf van schoonmaakartikelen zou zorgen.
Ik sprak toen met [slachtoffer] af, dat ik de eerstkomende maandag in de woning zou beginnen. [slachtoffer] vertelde dat [betrokkene 12] een sleutel had. Toen ik de eerste keer in de woning ging werken zag ik, dat er niets of nagenoeg niets veranderd was tussen het tijdstip, dat ik de eerste keer met [betrokkene 12] in de woning was en nu. Ik zag dat er een nieuwe keuken geplaatst was. In de woonkamer lag een tegelvloer en de benedenverdieping was nog voorzien van de oude vitrage van de vorige bewoners. Ook de salon was nog voorzien van de oude gordijnen. Ik zag dat op de eerste verdieping alles geschilderd was en dat de overloop, de drie kinderkamers en de ouderslaapkamer met de daarachter verlaagde ruimte voorzien waren van nieuwe vloerbedekking.
Ik kon zien dat de gehele bovenverdieping opnieuw geschilderd was. Ik kan mij nog herinneren dat zich op meerdere treden van de houten trap gele en witte verfvlekken bevonden.
Ik kan mij herinneren dat genoemde verfvlekken op de trap er nog opzaten toen ik op 12 juli 1995 voor de laatste keer in de woning ben geweest. Ik heb nooit verfvlekken aangetroffen op de vloerbedekking in deze woning. Ik heb de vloerbedekking in de gehele woning secuur gezogen, omdat na het leggen van nieuwe vloerbedekking altijd wel kleine vezeltjes achterblijven. Ik heb ook geen lijmvlekken of andere vlekken op de vloerbedekking van deze woning gezien of aangetroffen.
Op maandag 17 juli 1995, omstreeks 02.37 uur hoorde ik de telefoon. Mijn man ging uit bed naar de hal en nam de telefoon op. Mijn man vertelde dat het de meldkamer was en dat het alarm in de woning van de familie [van slachtoffer] was afgegaan en dat de politie onderweg was. Mijn man heeft in de hal van onze woning gewacht totdat de politie gearriveerd was en mijn man is toen naar de politie toegelopen. Ik ging via onze achterdeur met de sleutel van de woning van de familie [van slachtoffer] in de richting van de [a-straat 1]. Ik hoorde van mijn man dat de politie weer was vertrokken omdat zij een andere melding kregen. Ik heb toen wel ongeveer 10 a 15 keer op de voordeurbel gedrukt omdat ik degene die in de woning was wakker wilde maken om het alarm af te zetten.
Ik wist niet wie en of er inderdaad wel iemand in de woning aanwezig was. Omdat er geen reactie van binnenuit de woning kwam, veronderstelden wij dat er inderdaad niemand in de woning aanwezig was en dat de auto was achtergelaten.
Omstreeks 03.45 uur werd ik door mijn man gewekt en hij vertelde dat de brandweer bij de familie [van slachtoffer] stond. Ik heb in de woning nooit brandbare stoffen aangetroffen met uitzondering van de door mij gekochte brandspiritus. Dat was een flacon waarvan de inhoud ook al gedeeltelijk door mij was gebruikt. Ik heb ook nooit een fles petroleum in de woning, garage of salon gezien. Ik heb ook nooit thinner, terpentine, wasbenzine of andere brandbare producten in de woning zien staan."
18. een geschrift, houdende een vertaling van de verklaring van [betrokkene 13]:
"Rond het midden van mei 1995 werd ik gebeld door [aanvrager], die wilde dat ik naar zijn huis in België zou gaan om voor twee, of misschien drie weekenden, van eind juni 1995 tot eind juli 1995, om het andere weekeinde op zijn drie dochters te passen.
Op 13 juni 1995 had ik een gesprek met [betrokkene 14]. Ze vertelde me dat het ging om een baan waarbij ik steeds op de weekeinden als ze erom verzochten naar hen toe zou gaan om op hun dochters, [betrokkene 15], [betrokkene 16] en [betrokkene 17] te passen.
Ik vloog op vrijdag de 15de (het hof begrijpt: 15 juli 1995) en kwam om 12.40 uur 's-middags aan. Ik werd opgehaald door [aanvrager] (het hof begrijpt, gelet op diverse zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen, dat hiermee bedoeld wordt verdachte [aanvrager]) en de kinderen en we reden naar het huis.
We spraken over een op handen zijnde verhuizing naar Eindhoven. [slachtoffer] kwam rond 20.30 uur thuis. Rond 21.30 uur gingen [aanvrager] en [slachtoffer] weg in de Jaguar.
Ik dacht dat ze die nacht naar het Sheraton Hotel gingen, 's-morgens terug naar het huis zouden komen, waarna zij naar Amsterdam zou gaan en hij naar Frankfurt voor zaken en daarna door naar Amsterdam. Dit waren de plannen die mij verteld werden.
's-Ochtends belde [slachtoffer] me echter op en vroeg of alles oké was. Ik zei haar dat dit niet het geval was, omdat [betrokkene 16] en [betrokkene 15] [betrokkene 17] verschillende keren hadden geslagen. Ik nam de kinderen mee naar een restaurant. Toen we terug kwamen, arriveerde [aanvrager] zowat meteen daarna. Hij zei dat [slachtoffer] naar Amsterdam was gegaan en dat hij nu naar Frankfurt zou gaan. Later, om ongeveer 19.30 of 20.00 uur, belde [slachtoffer] op vanuit een hotel in Amsterdam; ze ergerde zich dat [aanvrager] nog niet was aangekomen en ze was nog geïrriteerder toen ik haar vertelde dat hij terug in huis was geweest. Ze belde nog twee keer en was woedend. 's-Zondags om 20.00 uur belde [slachtoffer] om te zeggen dat ze pas de volgende ochtend zouden terugkomen; dit was ook het plan geweest. Maandagochtend werd ik vroeg wakker ongeveer om 04.30 of 04.45 uur. Ik had de indruk dat [aanvrager] al thuis was. Ik kwam hier echter niet eerder achter dan rond 05.15 uur, toen ik in zijn kamer ging kijken. Hij lag op bed in een kaki trainingspak met capuchon."
19. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben een broer van de in leven genaamde [slachtoffer]. Op 16 juli 1995 te 23.15 uur Engelse tijd (het hof begrijpt: op 16 juli 1995 te 00.15 uur Nederlandse tijd) werd ik gebeld door [slachtoffer]. Ze klonk blij en opgewekt. Ik zou de volgende dag in Steensel komen."
20. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 18]:
"Ik ben aannemer van beroep.
[slachtoffer] belde me op een gegeven moment op met de vraag of ik wat werkzaamheden wilde verrichten in haar huis in België. Hoewel [slachtoffer] me vroeg iets te doen aan het huis in België, deed ik het werk uiteindelijk voor haar nieuwe huis in Steensel.
Ik sprak met [slachtoffer] af dat ik twee weken zou werken aan het opknappen van haar nieuwe huis. Een vriend van me, [betrokkene 19], kwam me bij de werkzaamheden assisteren. De eerste dag van mijn bezoek was 10 april 1995. [betrokkene 19] hield zich vooral bezig met behangen. Ik monteerde ongeveer 40 wandcontactdozen, ik veranderde lichtaansluitingen, ik schilderde een kasteel op een van de slaapkamerdeuren, schilderde een aantal binnendeuren en ik demonteerde de keuken en plaatste deze opnieuw.
Ik kreeg het werk niet af in twee weken.
Ik kwam terug naar Nederland op dinsdag 9 mei 1994 (het hof begrijpt: 1995) om het werk dat ik was begonnen af te maken. [betrokkene 19] kwam ook mee en bleef dit keer de hele periode. Dit keer legden we vloerbedekking op de eerste verdieping. Ik lijmde de vloerbedekking.
Ik verliet het huis samen met [betrokkene 19] uiteindelijk op zaterdag 13 mei 1995. Ik weet zeker dat tijdens ons verblijf op geen van de verdiepingen licht ontvlambare stoffen zijn gemorst en ik had die stoffen ook niet nodig om andere vlekken schoon te maken."
21. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Door ons is op vrijdag 9 oktober 1997, een oriënterend en hernieuwd onderzoek verricht aan de hand van de opgemaakte processen-verbaal, laboratorium verslagen en veiliggestelde sporen, terzake de brand in het pand [a-straat 1] te Steensel, op 17 juli 1995.
Het spoor gemerkt met nummer 3, een door ons uitgesneden stuk vloerbedekking met daarop een stuk in elkaar gezakt kunststof, was door ons op 18 juli 1995, verzonden naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk, voor bepaling van onder andere de "aard van de kunststof en de soort van can of fles". Na dit onderzoek hebben wij genoemd spoor, welk was verpakt en gemerkt terug ontvangen. Zoals gebruikelijk is het spoor, door ons verbalisanten, in de staat waarin het verkeerde, opgeborgen bij de overige uit het pand veiliggestelde en terug ontvangen sporen.
In het verbeterd rapport van het Gerechtelijk Laboratorium, zaaknummer: 95.07.18.047 data: 10 augustus 1995, werd door Ing. J.W. van Wilsem, gerapporteerd dat "op het monster ad 3 een gesmolten kunststof voorwerp werd aangetroffen, dat qua vorm en kleur afkomstig kan zijn van een witte fles of witte jerrycan. Infrarood-analyse gaf aan dat het een kunststof was van de soort "polytheen".
Ons bleek bij hernieuwd onderzoek van het spoor nummer 3, dat het Gerechtelijk Laboratorium voor een eventuele bepaling en reconstructie van vormgeving en gewicht van het object, verzuimd had deze kunststof rest van de wollen vloerbedekking te verwijderen.
Tijdens het beschouwen van de in het genoemde pand veiliggesteld spoor, troffen wij "onder en in het spoor", welke was gemerkt als het spoor nummer 3 "nieuwe en tot op dat moment onbekende gegevens aan", welke zekerheid zouden kunnen geven over de aard van het aldaar aangetroffen spoor.
Gezien het feit dat wij verbalisanten, alsnog het gewicht van de gesmolten kunststof wilden weten om eventueel aan de hand daarvan alsnog iets te kunnen zeggen of men nu werkelijk te maken had met de rest van een fles ofwel jerrycan, werd door verbalisant. [verbalisant 7], genoemd spoor nummer 3 uitgepakt waarna door hem het restant wollen vloerbedekking werd verwijderd.
Na verwijdering van deze vloerbedekking bleek het gewicht van het versmolten kunststof materiaal 150 gram te bedragen.
Tevens zagen wij aan de onderzijde van de gesmolten kunststof een deel van een etiket. Op deze resten van etiket was een gedeelte van een tekst te zien. Het woord wat nog leesbaar was, is "brosser." Een eventuele kleur van het etiket was niet meer zichtbaar, maar er was wel een schuin verlopend drukraster te zien. Ook is een witte lijn te zien met vlak daaronder een donker kleurige dunne lijn. Gezien de lay-out van het aangetroffen gedeelte van etiket zoals; tekst, raster en lijnen leek het ons, verbalisanten, dat wij mogelijk te maken hadden met een fles of jerrycan, waarvan het etiket zou kunnen lijken op het etiket welke was geplakt op de fles petroleum, spoor gemerkt met nummer 20.
Op maandag 13 oktober 1997, werd door ons, verbalisanten ter informatie contact opgenomen met het bedrijf, [B]. Dit bedrijf was vermeld op het etiket van bedoelde
petroleumfles, en de aangetroffen flessen brandspiritus. Door dit genoemd bedrijf werd ons daarna vrijwillig vergelijkingsmateriaal, waaronder een jerrycan WHITE SPIRIT met etiket en een aantal lege jerrycans ter beschikking gesteld waarop het woord, "brosser" te lezen was en waarvan de layout overeen zou moeten komen met de resten van het etiket welke door ons waren aangetroffen op de onderzijde van het gesmolten kunststof (spoor nr.3). Door [betrokkene 20], van de [B], werd ons medegedeeld dat het etiket op de jerrycan met WHITE SPIRIT, in deze afmeting alleen gebruikt werd op polytheen jerrycans van 5 liter. Deze jerrycans met tweetalige opdruk in het Frans en Nederlands worden alleen in België verkocht. Volgens opgave van het bedrijf zou deze witkleurige jerrycan, zonder een dop, het gewicht hebben van circa 150 gram.
Bij het door ons ingestelde vergelijkend onderzoek met de resten van het etiket van de gesmolten jerrycan en het etiket van de ter beschikking gestelde
WHITE SPIRIT jerrycan, zagen wij dat, de lay-out welke zichtbaar was op de resten van het etiket (spoor 3) overeen kwamen met het etiket op de ter beschikking gestelde White Spirit jerrycan van 5 liter. Verder zagen wij op het voorbeeld etiket het woord "brosses", welke soortgelijk was aan het woord "brosser" zoals werd aangetroffen op het stukje etiket, afkomstig van het spoor 3.
Bij het verdere onderzoek aan de kunststof resten van spoor 3, werd door ons een ingezakt gedeelte van de bovenzijde van de gesmolten kunststof open gebroken, dit omdat het ogenschijnlijk leek, dat op deze plaats mogelijk nog meer papierdelen zouden kunnen bevinden. Nadat wij dit gedeelte hadden opengebroken, zagen wij daarin resten van een etiket met een gedeelte van een barcode; barcode:
? ? 1 3 1 8 6 ? 2 0 0 2 5 9. Op de andere zijde van de ter beschikking gestelde WHITE SPIRIT jerrycan van 5 liter, zagen wij een etiket met barcode, zie foto 9. Op dit etiket zagen wij een barcode met een cijferreeks formule van:
5 4 1 3 1 8 6 2 0 0 2 5 9.
CONCLUSIE SPOOR NR. 3. Gezien het feit dat de layout op de resten van het aangetroffen etiket op de onderzijde van de gesmolten resten kunststof in spoor 3, overeen komt met de
lay-out van een gedeelte van het ter beschikking gestelde etiket op de White Spirit jerrycan van de firma [B], het feit dat de barcode die werd aangetroffen in genoemde kunststof van spoor 3, voor het grootste gedeelte overeen kwam met het voorbeeld etiket op de achterzijde van de jerrycan met White Spirit, het feit dat er geen, niet verklaarbare verschilpunten werden aangetroffen, het feit dat deze barcode volgens het bedrijf automatisch is gekoppeld aan het aan de voorzijde aanwezige etiket, alsmede door de code aan de [B] voornoemd, het feit dat het gewicht van het aangetroffen spoor nummer 3 overeenkomt met het opgegeven gewicht door het bedrijf, wordt door ons gesteld dat de gesmolten kunststof (spoor nummer 3) welke door ons op 17 juli 1995, werd aangetroffen op de vloer in de slaapkamer van het pand, [a-straat 1] te Steensel, een rest kunststof betrof van een jerrycan White Spirit van 5 liter van het merk; [B].
NADER ONDERZOEK SPOOR nr. 1. Gelet op de hierboven omschreven nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van spoor 3, werd door ons, ook een hernieuwd onderzoek ingesteld aan spoor 1.
Bij onderzoek van het spoor nummer 1. (resten van gesmolten kunststof) bleek ons dat er op pagina 7, (eerste alinea) is vermeld; "De vorm van de aangetroffen gesmolten resten duidde erop dat de flessen, voor de inwerking van de hitte, recht op de vloer en zonder afstuitdop, moeten hebben gestaan.
Bij beschouwing van het genoemde spoor nummer 1. is ons gebleken dat deze bevinding voor wat betreft dit spoor niet juist is.
Een duidelijk bewijs dat er in spoor nummer 1 sprake was van reële restanten van een PET fles welke kan zijn gebruikt voor terpentine, zijn zowel door ons bij nadere beschouwing, als ook bij het laboratorium onderzoek niet gevonden. De aangetroffen resten zijn voor een reconstructie te zeer gefragmenteerd.
De tekst in de eerste alinea blz. 7 van het technisch hoofd proces-verbaal, "De vorm van de aangetroffen gesmolten resten duidde erop dat de flessen, voor de inwerking van de hitte, recht op de vloer en zonder afsluitdop, moeten hebben gestaan", is dan ook alleen van toepassing op de aangetroffen terpentine jerrycan.
ONDERZOEK KUNSTSTOFDOP SPOOR 2: Bij het onderzoek aan spoor 2, een kunststof rest aangetroffen van een zwart kleurige dop. Bij het ingesteld onderzoek aan deze kunststof rest van een dop, bleek ons dat dit kunststof een gewicht had 5,6 gram. Het gewicht van de dop van genoemde ter beschikking gestelde terpentine jerrycan had een gewicht van 5,5 gram.
Een dop van een PET fles van een liter had een gewicht van 4,5 gram."
22. een rapport van T.N.O., opgemaakt door ing. P.B. Reijman, voor zover inhoudende:
"2. Opzet beproeving
Als opzet van het door TNO uit te voeren onderzoek is gekozen voor het uitvoeren van een aantal reconstructieve beproevingen waarbij het relevante gedeelte van de woning te Steensel in bouwkundige zin wordt gereconstrueerd, zodanig dat het geconstrueerde deel in brandtechnisch opzicht zo goed mogelijk overeenkomt met de woning te Steensel. Dat houdt in dat alleen die details zijn overgenomen die een significante invloed kunnen hebben op het ontstaan en de ontwikkeling van de brand.
De overwegingen om te kiezen voor een dergelijke reconstructie werden bepaald door de aard van de door het Gerechtshof geformuleerde vragen. De vragen kunnen worden beantwoord wanneer het brandgedrag van het bed onder de in Steensel aanwezige omstandigheden bekend zou zijn. Het brandgedrag van het bed wordt met name bepaald door de toegepaste materialen en opbouw van het bed, door de ruimte waarin het bed is geplaatst, de aanwezigheid van zuurstof en mogelijkheid van zuurstoftoevoer naar de brandruimte en de aard van de ontstekingsbron. Redenen die een reconstructie in het onderhavige geval mogelijk maken zijn:
De betrekkelijk eenvoudige geometrie van de bij brand betrokken ruimten; Het feit dat de brand beperkt van ontwikkeling is gebleven; Het feit dat de brand zelfstandig is gedoofd; De beperkte inrichting van de ruimten; De gedetailleerde vastlegging van de ruimte en inrichting door de TR.
De gereconstrueerde ruimten zijn opgebouwd in een voor dit doel beschikbaar zijnde beproevingshal van het Centrum voor Brandveiligheid. De hal heeft als afmetingen 12 x 9 x 9 meter (1 x b x h). De beproevingshal is voorzien van een rook-afzuiginstallatie met een capaciteit van 44.000 m3/h. De afzuiginstallatie is tijdens de daadwerkelijke beproevingen niet ingeschakeld. Dit om eventuele beïnvloeding van het verloop van de brand te vermijden. De beproevingshal grenst via een brede gang aan het overige gedeelte van het laboratorium waardoor ongehinderd instroom van lucht naar de reconstructieruimte kan plaatsvinden. Hiermee wordt een situatie verkregen die gelijk is aan de woning te Steensel waar luchttoevoer vanuit het overige gedeelte van de woning via het open trappenhuis vrij naar de brandruimte kon stromen.
2.1
Bouwkundige reconstructie
De te reconstrueren ruimten bestonden uit de garderobekamer, slaapkamer, badkamer en een deel van de gang van de woning te Steensel. Bouwtekeningen van de reconstructie zijn weergegeven in figuur
3. Uitgevoerde beproevingen
ORGANISATIE:
Naar aanleiding van verzoeken van de verdediging betreffende de bouwkundige opbouw en inrichting van de reconstructie zijn in overleg met de rechter-commissaris een aantal aanpassingen doorgevoerd.
Deze zijn:
- Het plafond is uitgevoerd in grenen kraalschroten en behandeld met een laag grondverf;
- De alarmsensor is aangesloten op een in werking zijnde meldcentrale;
- De sigaretten (marlboro light) en aansteker zijn t.b.v. de reconstructie aangeschaft.
3.2
Uitgevoerde beproevingen
In het navolgende zullen de uitgevoerde beproevingen worden besproken. In de beproevingen waar gesprenkeld wordt met terpentine wordt uitgegaan van een hoeveelheid terpentine van 2 liter per vierkante meter vloeroppervlak. Deze hoeveelheid is proefondervindelijk vastgesteld als zijnde de maximale opnamecapaciteit van de vloerbedekking. Hiertoe is van een hoeveelheid vloerbedekking de massa bepaald. Vervolgens is de vloerbedekking ondergedompeld in een hoeveelheid terpentine. De doordrenkte vloerbedekking is vervolgens uitgelekt op een rooster totdat alle vrijkomende terpentine was uitgestroomd. Uiteindelijk is de massa van de vloerbedekking wederom bepaald. Het verschil tussen de beide massabepalingen is de maximale opnamecapaciteit van de vloerbedekking. Deze bedroeg zoals eerder vermeld 2 liter/m2. Van de plaats direct voor de badkamerdeur is op basis van de door de TR gemaakte foto's een schatting gemaakt van het met terpentine besmette oppervlak. Op basis van deze foto's wordt een cirkelvormige plek voorgesteld met een diameter van ca. 1,5 mtr. Het oppervlak van deze plek bedraagt derhalve 1,77 m2. Met een opnamecapaciteit van de vloerbedekking van 2 liter/m2 bedraagt de te sprenkelen hoeveelheid terpentine op deze plaats 2 x 1,77 =3,5 liter. Een eenpersoonsbed heeft als afmetingen 0,9 x 2.0 meter
= 1,8 m2 . De in test 2 gesprenkelde hoeveelheid terpentine onder het linker bed bedraagt hierdoor
2 x 1,8 = 3,6 liter. De hoeveelheid gesprenkelde terpentine ter plaatse van brandspoor 5 (sigaretten en aansteker) is betrekkelijk willekeurig bepaald op 1 liter.
Dit in overleg met de aanwezigen.
De terpentine en brandspiritus is geleverd door de firma [B] te België, in 1 literflessen en 5 liter jerrycans. In de woning te Steensel werd ten tijde van de brand om 02.38 uur de sabotagemelding vastgelegd.
Om 03.51 uur arriveert de gealarmeerde brandweer bij de woning.
Om 03.55 uur wordt het slachtoffer door de brandweer naar buiten gebracht. De tijdsduur tussen de sabotagemelding en het betreden van de brandruimte bedroeg derhalve ca. 1 uur en 15 minuten. Tijdens de uitgevoerde beproevingen wordt de ruimte tenminste ongestoord gelaten voor deze periode gerekend vanaf het moment dat de sabotagemelding wordt ontvangen.
De in de testbeschrijving genoemde tijden zijn gerekend vanaf het moment dat de metingen zijn gestart.
Tijdens de beproevingen zijn in de badkamer een aantal toiletrollen geplaatst op de plaats waar deze ook zijn aangetroffen in de woning te Steensel. Ook is op deze plaats en achter de badkamerdeur in de slaapkamer een literfles brandspiritus geplaatst.
3.2.1.
Test 1
Inrichting: nieuw bed, nieuwe vloerbedekking, nieuwe PIR detector. Op het bed is een dekbed gedrapeerd. Het dekbed is met behulp van een katoenen hoeslaken omwikkeld om een dekbedovertrek te simuleren.
Om de twee matrassen is een katoenen hoeslaken aangebracht.
In het midden van het linker bed werd een sigaret ontstoken en plat liggend op het matras geplaatst. Vervolgens werd voor de badkamerdeur op de plaatsen van brandsporen 1 en 3 (rapport TR) een literfles en een vijfliter jerrycan terpentine geplaatst.
De literfles was gevuld met een 1/2 liter terpentine terwijl de vijfliter jerrycan was gevuld met 3 liter terpentine. De gezamenlijke hoeveelheid is bepaald aan de hand van de door de TR aangetroffen brand/terpentinevlek voor de badkamerdeur.
De fles en jerrycan zijn zonder dop op de vloerbedekking geplaatst. Verloop van de beproeving:
Test 1a: datum maandag 23-11-98, tijd: 11.00uur.
T=1.30 min.: ontsteking van de sigaret;
t=17.30 min.: sigaret gedoofd, geen uitbreiding van brand meer dan de afdruk van de sigaret in het katoenen hoeslaken en een lichte afdruk in het matras.
Test 1b:
t=23.00 min.: tweede sigaret ontstoken en schuin steunend tegen het dekbed met gloeiende askegel op hoeslaken geplaatst;
t=27.00 min.: askegel verwijderd, gloeiende askegel zakt op hoeslaken;
t=33.00 min.: sigaret gedoofd, geen branduitbreiding meer dan de afdruk van de askegel in het hoeslaken en onderliggende matras.
Test 1c:
t=38.00 min.: derde sigaret ontstoken en steunend op de gloeiende askegel op het hoeslaken geplaatst. Vervolgens gedurende de brandduur van de sigaret dieper in het ontstane brandgat gestoken;
t=54.00 min.: rook neemt iets toe, matras lijkt te smeulen/gloeien;
t=58.00 min.: geen rook meer zichtbaar, het geheel is gedoofd. Er blijkt een gaatje met een diepte van 2 cm in het matras te zijn gebrand/gesmolten.
Test 1d:
t=97.10 min.: methenaminepil ontstoken en centraal in het linker bed op het hoeslaken geplaatst. Het brandende pilletje zakt door het hoeslaken in het matrasoppervlak;
t=100.00 min.: brandend oppervlak: ca. 10 x 15 cm;
t=102.00 min.: brandend oppervlak: ca. 30 x 30 cm;
t=103.00 min.: rooklaag 1/2 hoogte vanaf plafond;
t=106.00 min.: rooklaag 3/4 hoogte vanaf plafond;
t=113.00 min.: ontvangst sabotagemelding PIR detector, geen zicht meer in de kamer;
t=195.00 min.: afzuiging ingeschakeld, deuren geopend.
Waarnemingen na afloop van de test:
Na afloop van de test werden geen vuur of smeulverschijnselen waargenomen. De vloerbedekking is licht beroet en heeft behoudens de plaats waar het dekbed de vloer raakte geen verbrandingen. De verbranding van de vloerbedekking door het dekbed is slechts oppervlakkig. Van het bed is het hoofdeinde nagenoeg ongeschonden. De beide matrassen zijn voor een groot gedeelte weggebrand. Van de onderbouwen van het bed zijn grote delen intact. De fles en jerrycan worden buiten een lichte beroeting ongeschonden aangetroffen. Dit geldt ook voor de dop van de jerrycan. Op de in de badkamer aanwezige toiletrollen is geen enkele significante brandschade zichtbaar. Het naast het bed gelegen pakje sigaretten en aansteker worden enkel licht beroet aangetroffen. Door de zeer geringe en plaatselijke beschadiging van de vloerbedekking is besloten de vloerbedekking in de kamer en gang te gebruiken voor de volgende beproeving.
3.2.2
Test 2
Inrichting: nieuw bed, huidige vloerbedekking, nieuw dekbed, nieuw hoeslaken, nieuw dekbedovertrek.
Over het voeteneinde van het linker bed is een dekbed met katoenen overtrek gedrapeerd.
Het dekbed hangt voor een deel (20 %) aan het voeteneinde op de vloer.
Om de twee matrassen is een katoenen hoeslaken aangebracht.
Op dinsdag 24 november 1998 is om 06.00 uur 3,6 liter terpentine gesprenkeld op de vloerbedekking onder het linker bed. Vervolgens is het bed teruggeplaatst en de kamerdeuren gesloten. De ruimte is met behulp van warmteconvectoren op ca. 20°C gehouden.
Op woensdag 25 november 1998 om 10.00 uur is in aanwezigheid van de bij dit onderzoek betrokken partijen de ruimte betreden. Door de aanwezigen werd geen duidelijk waarneembare terpentinegeur waargenomen.
Vermeld dient te worden dat in de ruimte een brandlucht van de voorgaande brandproef aanwezig was. Echter een referentiemonster terpentine toonde aan dat de terpentinegeur, indien aanwezig, te onderscheiden zou zijn geweest. Ruikend op vloerniveau direct naast het bed en onder het matras van het linker bed werd wel een lichte terpentinegeur waargenomen.
Vervolgens werd voor de badkamerdeur 3,5 liter terpentine gesprenkeld. De een-liter-fles en een vijfliter jerrycan terpentine werden vervolgens leeg en zonder dop op de brandsporen 1 en 3 geplaatst. De dop van de jerrycan werd direct voor de stenen dorpel op brandspoor 2 geplaatst. Direct naast de lege fles en jerrycan zijn respectievelijk een fles en een jerrycan geplaatst waarin een 3 cm laagje terpentine aanwezig was. Het doel hiervan was na te gaan wat het smeltgedrag van een deels gevulde jerrycan en fles was.
Direct voorafgaand aan de ontsteking is ook 1 liter terpentine gesprenkeld ter plaatse van brandspoor 5 (rapport TR) doch direct naast (richting voeteneind van het bed) het pakje sigaretten en aansteker.
Om 13.00 uur werd met behulp van de aanwezige aansteker de gesprenkelde plaats op brandspoor 5 ontstoken. De gesprenkelde plek voor de badkamerdeur werd niet ontstoken.
Verloop van de beproeving:
Test 2: datum sprenkelen: dinsdag 24-11-98, tijd 06.00 uur;
datum geurindicatie: woensdag 25-11-98, tijd 10.00 uur;
datum ontsteking: woensdag 25-11-98, tijd 13.00 uur;
t=3.30 min.: ontsteking van spoor 5 met de aansteker
(na ontsteking aansteker naast sigaretten geplaatst;
t=4.00 min.: beddengoed (hoeslaken en dekbed) brandt;
t=5.00 min.: brand voornamelijk in linker bed;
t=5.30 min.: rooklaag over volledige hoogte:
t=8.00 min.: geen zicht meer vanaf waarnemingpositie;
t=8.40 min.: sabotagemelding PIR detector ontvangen;
t=12.00 min.: geen vlammen meer zichtbaar;
t=84.30 min.: afzuiging ruimte ingeschakeld, deuren geopend.
Waarnemingen na afloop van de test:
Na betreden van de ruimte zijn geen vuur- of gloeiverschijnselen meer zichtbaar, de brand is gedoofd.
De gesprenkelde plaats voor de badkamerdeur blijkt niet tot ontsteking te zijn gekomen. Zowel de lege als de deels gevulde flessen en jerrycans worden ongeschonden doch deels beroet aangetroffen, er worden aan de flessen, jerrycans en dop van de jerrycan geen smeltverschijnselen waargenomen. De vloerbedekking onder het linkerbed is voor een gedeelte (ca. 70 %) tot op de ondervloer weggebrand doch niet over het volledige oppervlak. Van een deel van de vloerbedekking is de jute onderlaag kwetsbaar zichtbaar. Bij aanraking vallen delen van deze onderlaag uiteen. Met uitzondering van de ontstoken plaats op brandspoor 5 en onder het bed is de vloerbedekking in de kamer slechts beroet. Van de aansteker wordt slechts de stalen bovenhuis teruggevonden. Het pakje sigaretten is grotendeels verbrand. Van de zijde van het pakje sigaretten die tijdens de brand op de vloerbedekking lag zijn slechts de randen verbrand. De opdruk is goed leesbaar. In de gang zijn geen vuurverschijnselen zichtbaar geweest.
De vloerbedekking in de gang heeft geen brandschade opgelopen. Het plafond is licht aangetast door convectiewarmte. De aangrenzende garderobekamer en badkamer zijn door roet aangetast. Brandverschijnselen zijn in deze ruimten niet aangetroffen.
3.2.3
Test 3
Inrichting: nieuw bed, nieuwe vloerbedekking, nieuw dekbed, nieuw hoeslaken, nieuw dekbedovertrek, nieuwe deur van slaapkamer/gang.
Over het voeteneinde van het linker bed is een dekbed gedrapeerd. Het dekbed hangt voor een deel (20%) aan het voeteneind op de vloer.
Om de twee matrassen is een katoenen hoeslaken aangebracht.
Direct voorafgaand aan de beproeving is 3,6 liter terpentine gesprenkeld op de vloerbedekking onder het linker bed.
Vervolgens is het bed teruggeplaatst.
Vervolgens werd voor de badkamerdeur 3,5 liter terpentine gesprenkeld. De een-liter-fles en een vijfliter-jerrycan terpentine werden vervolgens leeg en zonder dop op de brandsporen 1 en 3 geplaatst. De dop van de jerrycan werd direct voor de stenen dorpel op brandspoor 5 geplaatst. Direct naast de lege fles en jerrycan zijn wederom respectievelijk een fles en een jerrycan geplaatst waarin een 3 cm laagje terpentine aanwezig was.
Direct voorafgaand aan de ontsteking is ook 1 liter terpentine gesprenkeld ter plaatse van brandspoor 5 (rapport TR) doch direct naast (richting voeteind van het bed) het pakje sigaretten en aansteker.
Om ca. 18.00 uur werd met behulp van de aanwezige aansteker de gesprenkelde plaats op brandspoor 5 ontstoken.
Na ontsteking van deze plaats werd ook de gesprenkelde plek voor de badkamerdeur ontstoken.
Verloop van de beproeving:
Test 3: datum woensdag 25-11-98. tijd: 18.00 uur.
t=3.10 min.: ontsteking van spoor 5 met een aansteker;
t=3.20 min.: ontsteking van gesprenkelde plaats voor de badkamerdeur;
t=4.25 min.: beide bedden branden;
t=5.00 min.: vlamoverslag vindt plaats, de gehele ruimte vat vlam, gelijktijdig wordt het sabotagealarm van de PIR detector ontvangen; Tijdens de vlamoverslag worden de vlammen onder de deur van de slaapkamer/gang doorgeblazen.
t=5.l0 min.: geen zicht meer vanaf waarnemingpositie;
t=82.40 min.: deuren geopend.
Waarnemingen na afloop van de test:
Na betreden van de ruimte zijn beperkte vuurverschijnselen zichtbaar nabij hoofdeinde bed en dekbed op vloerniveau. Deze zijn geblust met water. De lege fles, jerrycan en dop worden versmolten op de vloerbedekking aangetroffen. De deels gevulde fles en jerrycan worden slechts deels versmolten aangetroffen. De bodem van de fles en jerrycan zijn intact, waarbij het boven het vloeistofniveau gelegen gedeelte van de fles en jerrycan op de intact gebleven bodem zijn gezakt. De in de fles en jerrycan aanwezige hoeveelheid terpentine wordt in de bodem aangetroffen. Deze hoeveelheid is niet tot ontbranding gekomen. De vloerbedekking onder het linkerbed is nagenoeg intact. Onder het rechter bed is de vloerbedekking ter plaatse van het hoofdeinde voor een groot gedeelte weggebrand. Dit is ook de plaats waar na het betreden van de ruimte nog enige vuurverschijnselen zichtbaar waren. De overige vloerbedekking in de slaapkamer vertoont over een groot oppervlak een verkoolde laag waarbij het gedeelte het dichtst gelegen bij de ontstoken plaatsen de zwaarste verbrandingen te zien geeft. Het pakje sigaretten is wederom grotendeels verbrand. Van de zijde van het pakje sigaretten die tijdens de brand op de vloerbedekking lag zijn slechts de randen verbrand. Ook nu is de opdruk goed leesbaar. In de gang worden verbrandingen in de vloerbedekking aangetroffen. Deze verbranding heeft een schuin brandpatroon in de vloerbedekking achtergelaten. De houten plinten zijn niet of nauwelijks door de brand aangetast. Tijdens de vlamoverslag in de slaapkamer heeft er behalve de branddoorslag onder de deur, in mindere mate ook vlamdoorslag langs de bovenzijde van de deur plaatsgevonden. Op het onbewerkte plafond van de gang zijn lichte verschroeiingen aangetroffen.
3.2.4
Test 4
Inrichting: nieuw bed, nieuwe vloerbedekking, nieuwe PIR detector, nieuwe slaapkamer/gang deur, nieuw plafond (onbewerkt grenen multiplex). Op het bed is geen dekbed geplaatst. Om de twee matrassen is een katoenen hoeslaken aangebracht. De thermokoppels die tot op dat moment waren geplaatst onder de bedden op de vloerbedekking zijn op verzoek van de verdediging in het centrum van beide matrassen geplaatst. In de deur van de slaapkamer naar de gang is geen warmtefluxmeter geplaatst. Dit omdat tijdens de komende beproevingen in de gang de opnemer zou kunnen bezwijken. Op het linker bed werden drie sigaretten ontstoken schuin steunend tegen een onbrandbaar blokje steenwol geplaatst.
De gloeiende kegel werd hierbij op het onderlaken geplaatst. Tijdens het opbranden van de sigaret werden de drie sigaretten regelmatig in het ontstane brandgaatje in het matras geduwd.
Verloop van de beproeving:
Test 4a: datum donderdag 26-11-98, tijd: 15.00 uur.
t=11.00 min.: ontsteking van de eerste sigaret;
t=11.15 min.: ontsteking van de tweede sigaret;
t=11.30 min.: ontsteking van de derde sigaret;
t=20.00 min.: rookontwikkeling neemt af;
t=34.00 min.: sigaret 2 en brandplek gedoofd:
t=20.00 min.: sigaret 1 en brandplek gedoofd;
t=20.00 min.: sigaret 3 en brandplek gedoofd;
Er blijken op alle drie de plaatsen gaatjes met een diepte van ca. 2 cm in het matras te zijn gebrand/gesmolten.
3.2.5
Test 5
inrichting: zoals bij test 4.
Op het linker bed werden dertien sigaretten ontstoken schuin steunend tegen een onbrandbaar blokje steenwol geplaatst. De gloeiende kegel werd hierbij op het onderlaken geplaatst. Tijdens het opbranden van de sigaretten werden de sigaretten regelmatig in het ontstane brandgaatje in het matras geduwd.
t=60.30 min.: 13 stuks sigaretten ontstoken die allen schuin steunend tegen een onbrandbaar blokje steenwol op het hoeslaken zijn geplaatst. De locaties zijn gekozen op plaatsen waar stiknaden zich in het matras bevonden.
Op deze plaatsen bestaat er een ruimte tussen matrasoppervlak en hoeslaken. Twee sigaretten zijn geplaatst op het rondom het matras ingestikte koord. Gedurende het branden van de sigaretten zijn deze regelmatig in het matrasoppervlak geduwd.
t=70.00 min.: een katoenen kussensloop is over een van de brandende sigaretten gelegd.
t=73.00 min.: drie sigaretten branden nog. De overige 10 sigaretten waaronder die onder het kussensloop zijn gedoofd.
t= 1.56.00 min.: alleen de rondom het matras aangebrachte koorden branden nog.
De aan weerszijden van het matras aangebrachte koorden zijn in een uur over een lengte van ca. 15 cm verbrand. De koorden zijn met een vochtige doek gedoofd. Geen van de sigaretten, buiten de twee die de koorden tot zelfstandig gloeien hebben gebracht, hebben geleid tot enige mate van brandontwikkeling.
3.2.6
Test 6
Inrichting: zoals in tests 4 en 5.
Over het voeteneinde van het linker bed is een dekbed met gedrapeerd. Het dekbed hangt voor een deel (20 %) aan het voeteind op de vloer.
Om de twee matrassen is een katoenen hoeslaken aangebracht.
Uitgaande van de maximale hoeveelheid terpentine met betrekking tot de aangetroffen verpakkingen wordt in totaal 6 liter terpentine gebruikt in dit scenario. In de gang wordt met een met terpentine bevochtigde doek de
vloerbedekking direct achter de slaapkamerdeur bevochtigd. Hierbij worden hoofdzakelijk de polen van de vloerbedekking voorzien van terpentine. Omdat een deel van de terpentine in de doek achterblijft is niet bekend wat de daadwerkelijke hoeveelheid is die op de vloerbedekking achterblijft. Deze hoeveelheid wordt klein geacht. (ca. 50 ml) Vervolgens werd op het matras langs de zijkanten en hoofdeinde terpentine gesprenkeld. Vervolgens werd met de vijf-liter jerrycan nog eens een liter in het bed uitgestroomd op de eerder genoemde plaatsen.
Ca. 4 liter werd op de eerder genoemde plaats voor de badkamerdeur gesprenkeld.
De één-liter-fles en een vijfliter jerrycan terpentine werden vervolgens leeg en zonder dop op de brandsporen 1 en 3 geplaatst. De dop van de jerrycan werd direct voor de stenen dorpel op brandspoor 5 geplaatst.
Om ca. 18.00 uur werd met behulp van een aansteker de gesprenkelde plaats op het matras ontstoken. De plaats van ontsteken lag langs de linker zijkant van het bed nabij het midden.
De in de gang met terpentine bevochtigde plaats kon ondanks diverse pogingen niet met een aansteker worden ontstoken. Uit veiligheidsoverwegingen is verder geen poging gedaan deze plaats alsnog te ontsteken.
Verloop van de beproeving:
Test 6: datum donderdag 26-11-98, tijd: 18.00 uur.
t=4.00 min.: ontsteking van het matras met aansteker:
t=6.20 min.: vlammen hebben de rechter zijde van het bed bereikt:
t=7.30 min.: ontvangst sabotagemelding PIR detector;
t=84.00 min.: afzuiging ruimte ingeschakeld, deuren geopend.
Waarnemingen na afloop van de test:
Na betreden van de ruimte zijn geen vuurverschijnselen meer zichtbaar.
De lege fles, jerrycan en dop worden versmolten op de vloerbedekking aangetroffen. Op deze plaats is de vloerbedekking over het gesprenkelde oppervlak visueel intact. Van het bed zijn voornamelijk de matrassen verbrand. De onderbouwen zijn met uitzondering van de bekleding nagenoeg intact. Ook de vloerbedekking onder het hele bed is nagenoeg intact. De overige vloerbedekking vertoont een verschroeid patroon. Het plafond vertoont over een diepte van ca. 1 mm een verkoold laagje. Dit met name in de onmiddellijke omgeving van het bed. Het pakje sigaretten wordt nagenoeg ongeschonden op de vloer aangetroffen De opdruk is goed leesbaar. In de gang worden geen verbrandingen in de vloerbedekking aangetroffen.
De monsters vloerbedekking in de garderobekamer geven een aanzienlijk lagere beroetingsgraad te zien Dit wordt ook duidelijk waargenomen op de in de brandruimte aanwezige beglazing. De in de badkamer aanwezige toiletrollen en spiritusfles hebben nauwelijks enige brandschade opgelopen.
3.2.7
Test 7
Inrichting zoals test 6.
In de gang wordt centraal achter de deur en grenzend aan de hardstenen dorpel 100 ml terpentine gesprenkeld. De beide deuren in de gang zijn hierbij gesloten. Vervolgens is de terpentine met een aansteker ontstoken.
Er zijn tijdens de tests geen metingen verricht aangezien de sensoren zich in de andere ruimte bevonden.
Doel van de test is een verklaring te vinden voor de inbrandingen in het oppervlak van de slaapkamerdeur te Steensel. Het betreft hier de gangzijde van de deur.
Verloop van de beproeving:
Test 7a: datum donderdag 26-11-98, tijd: ca. 23.00 uur.
Na ontsteking van de vloerbedekking met terpentine ontstaat een openvuur stadium waarbij er geen uitbreiding plaatsvindt over de vloerbedekking buiten het gebied dat met terpentine is besprenkeld. De vlammen behalen hierbij een beperkte hoogte van ca. 50 cm. Na 5 min. is de terpentine opgebrand en doven de vlammen. Er vindt geen uitbreiding van brand over de vloerbedekking plaats. Na doving blijkt de vloerbedekking op de brandplaats aanzienlijk te zijn ingebrand. De polen lijken versmolten te zijn.
In het deuroppervlak is buiten een oppervlakkige beroeting een schroeiplek in de beplating zichtbaar. Deze is herkenbaar door een bruinachtige verkleuring. De schroeiplek is plaatselijk en is door stralingswarmte van de vlammen ontstaan.
Test 7b: datum donderdag 26-11-98, tijd: ca. 23.10 uur.
Na de brandplek van proef 7a te hebben voorzien van een ongeschonden stuk vloerbedekking is deze over de volle breedte van de gang en over een diepte van ca. 60 cm vanaf de slaapkamerdeur besprenkeld met 1 liter terpentine. Vervolgens is de terpentine ontstoken met een aansteker. Binnen een minuut ontwikkelt de brand zich aanzienlijk waarbij de vlammen via de deur langs het plafond uitbreiden.
Uit veiligheidsoverwegingen is het vuur met behulp van een draagbaar blustoestel geblust. Het deuroppervlak is hierbij egaal beroet geraakt. Er zijn op een aantal plaatsen versmeltingen in het oppervlak waargenomen.
6.Vergelijking beproevingen met aangetroffen situatie te Steensel
De beproevingen la t/m 1c, 4 en 5 hebben aangetoond dat het bed niet met sigaretten tot ontbranding is te brengen. Bij de in totaal negentien sigaretten die zijn gebruikt om brand te initiëren in het bed hebben geen van deze pogingen geleid tot open vuur. Tests uitgevoerd door het Gerechtelijke Laboratorium hebben aangetoond dat onder speciaal gecreëerde omstandigheden een sigaret in combinatie met een laken tot ontbranding van het bed kan leiden. De kans dat dit in de praktijk plaatsvindt, wordt door ondergetekende klein geacht.
Dit te meer daar de matrassen zijn voorzien van bekledingsstof die brandvertragend zijn behandeld. Althans de aan de matrassen aangehechte labels duiden op een dergelijke behandeling.
De test 1d heeft aangetoond dat een betrekkelijke kleine ontstekingsbron als de methenaminepil tot zelfstandig branden is te brengen.
Het met behulp van de methenaminepil ontstoken bed levert echter een brandbeeld op dat niet overeenkomt met het aangetroffen intensere brandbeeld te Steensel. Nadat de brand zich in het bed heeft ontwikkeld, dooft deze door een gebrek aan zuurstof. Deze situatie heeft zich ook in Steensel voltrokken.
Het bed is voor 41% verbrand waarbij het hier hoofdzakelijk de matrassen betrof. De onderbouwen zijn met uitzondering van lichte inbrandingen nauwelijks bij de brand betrokken. De situatie te Steensel laat zien dat het bed voor een aanzienlijk groter percentage is verbrand. Hierbij zijn ook de onderbouwen voor een groot gedeelte verbrand. Het percentage verbrand materiaal van het bed te Steensel wordt geschat op 80%.
Tijdens de ontwikkeling van de brand in het bed na ontsteking van het bed met de methenaminepil is geen situatie van een vlamoverslag bereikt. Ook zijn de temperaturen en warmtefluxen ter plaatse van de opgestelde jerrycan en fles te laag om deze tot ontbranding of anderzijds aantasting te brengen. De aangetroffen situatie te Steensel duidt volledig op een vlamoverslag. Dit door schroeischade over een groot gedeelte van de vloerbedekking. Ook de badkamer geeft een overduidelijk beeld van een vlamoverslag komende vanuit de slaapkamer. In de badkamer gelegen kunststof douchewanden zijn zwaar aangetast door vuur. Dit kan niet anders gebeurd zijn dan door een in de slaapkamer ontstane vlamoverslag.
Het bed levert, zonder vuurversnellende middelen, onder brandomstandigheden te weinig thermisch vermogen om een vlamoverslag te veroorzaken.
Ook zijn stralingsniveau's rondom het brandende bed te laag om het aangetroffen brandbeeld te veroorzaken. Ook de aangetroffen staat waarin de jerrycan en fles in Steensel zijn aangetroffen wordt niet door een brandend bed verklaard.
De tests 3 en 6 hebben aangetoond dat een met behulp van terpentine geïnitieerde brand wel leidt tot vlamoverslag in de brandruimte. De tests tonen aan dat het schadeniveau in de ruimte bepaald wordt door het niveau waar de brandhaard zich bevindt op het moment van vlamoverslag. Bij test 3 werd de brand ontstoken op vloerniveau naast het linker bed waarna uitbreiding plaatsvond naar de eerder gesprenkelde plaats onder het linker bed. Ook werd de plaats voor de badkamerdeur ontstoken.
Op het moment van vlamoverslag bevonden de brandhaarden zich op vloerniveau. De daarop volgende vlamoverslag geeft een drukverhoging met een grote luchtverplaatsing te zien.
Hierbij wordt het vuur wat zich op dat moment voor de badkamerdeur bevindt, zowel de badkamer als onder de slaapkamerdeur doorgeblazen. Door deze luchtverplaatsing wordt het vuur naast en onder het bed vanaf vloerniveau over de ruimte verspreid. Dit geeft een hoog schadeniveau aan de vloerbedekking te zien. Dit schadeniveau was hoger dan aangetroffen in Steensel. De vloerbedekking waar terpentine was gesprenkeld gaf niet dit hogere inbrandingsbeeld te zien.
In de opzet van test 6 werd dan ook gekozen voor een scenario waarbij de brandhaard zich op een hoger niveau zou bevinden. Hierdoor werd gesprenkeld op het bed. Na afloop werd een brandbeeld in de vloerbedekking aangetroffen die lijkt op het aangetroffen brandbeeld te Steensel.
Er werd tijdens deze vlamoverslag geen vuur onder de deur van de slaapkamer geblazen.
Dit komt doordat de gesprenkelde plaats voor de badkamerdeur bij aanvang niet is ontstoken en er zich dus geen vuur bevond achter deze slaapkamerdeur op het moment van de vlamoverslag.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er in de woning te Steensel op het moment van het ontstaan van de vlamoverslag reeds een vuur moet hebben bevonden tussen het bed en de deuren naar de gang en badkamer.
Hieruit volgt dat de fles en jerrycan niet door een vlamoverslag, maar reeds daarvoor door brand zijn aangetast. Aangezien het bed alleen niet voor deze thermische omstandigheden kan zorgdragen kan de conclusie niet anders zijn dat de plaats waar de fles en jerrycan zich hebben bevonden een primaire of een van de primaire brandhaard(en) moet zijn.
Test 3 heeft aangetoond dat de jerrycan en fles zoals deze zijn aangetroffen in Steensel leeg of nagenoeg leeg moeten zijn geweest op het moment van de aantasting door vuur en/of hoge warmteflux.
In deze test waarbij zowel een lege fles en jerrycan alsook een deels gevulde fles en jerrycan werden geplaatst, laat een smeltgedrag zien waarbij de deels gevulde fles en jerrycan na de brand nog een nagenoeg intacte bodem bezitten en waarin de terpentine nog onverbrand aanwezig is. Met name de lege jerrycan vertoont na de brand een beeld dat overeenkomt met de aangetroffen situatie in Steensel.
Hieruit valt te concluderen dat de aangetroffen en door het Gerechtelijk Laboratorium aangetoonde hoeveelheid terpentine voor de badkamerdeur reeds voor het ontsteken van de brand is uitgestroomd.
Deze conclusie sluit aan bij de eerdere vaststelling dat op het moment dat de vlamoverslag plaatsvond vuur zich bevond tussen het bed en de beide kamerdeuren.
In alle tests waarbij met open vuur een brand werd geïnitieerd werd korte tijd na ontsteking een sabotagemelding van het alarmsysteem ontvangen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de brand te Steensel zeer korte tijd voor het ontvangen het sabotagealarm moet zijn geïnitieerd.
Hierbij moet worden gedacht aan maximaal 10 minuten. Hieruit volgt dat de brand op 17 juli 1995 niet eerder dan 02.28 uur is ontstaan. Tijdens de vlamoverslag tijdens test 2 (het hof leest test 3 op grond van de verklaring van de deskundige Reijman afgelegd bij de rechter-commissaris op 18 april 2000) werd vuur gesignaleerd onder de slaapkamerdeur naar de gang. Het vuur liet een brandspoor achter op de vloerbedekking in de gang. Dit brandspoor was niet evenwijdig aan de slaapkamerdeur zoals in Steensel aangetroffen maar schuin oplopend van badkamermuur naar de tegenover liggende muur. Dit werd veroorzaakt door het feit dat er zich op het moment van de vlamoverslag vuur bevond voor de badkamerdeur maar niet achter de slaapkamerdeur.
Door de overdruksituatie tijdens de vlamoverslag werd dit vuur, dat zich schuin naast de slaapkamerdeur bevond, onder de slaapkamerdeur geblazen waardoor het schuine brandbeeld ontstond.
Het brandbeeld in de vloerbedekking van de gang te Steensel kan alleen zijn ontstaan indien, tijdens vlamoverslag, er zich reeds vuur heeft bevonden op vloerniveau tussen het bed en de slaapkamerdeur.
Test 3 en 6 hebben aangetoond dat indien het bed alleen in brand staat, het vuur zich op te grote afstand van de deur bevindt om doorslag onder de deur tot stand te brengen.
Tijdens de vlamoverslag in test 2 (het hof leest test 3 op grond van de verklaring van de deskundige Reijman afgelegd bij de rechter-commissaris op 18 april 2000) en het ten gevolge hiervan doorslaan van vuur onder de slaapkamerdeur werden geen brandsporen in het deuroppervlak van de slaapkamerdeur aan de gangzijde geconstateerd. Wel werd roetafzetting langs de randen van de deur waargenomen.
Aan de gangzijde op het deuroppervlak van de slaapkamerdeur te Steensel werd in het midden van de deur op een hoogte vanaf de grond van ca. 30 cm een verkleuring aangetroffen. Een gelijksoortige brandvlek werd geconstateerd tijdens test 7 van de reconstructie. Hierbij ontstond de vlek bij het verbranden van de 100 ml terpentine op de vloerbedekking direct achter de deur. Bij het volledig opbranden van de terpentine ontstond echter een beschadiging in de vloerbedekking die in Steensel niet is aangetroffen. Het moet mogelijk worden geacht dat aanvankelijk terpentine gesprenkeld en ontstoken is in de gang maar dat tijdens de op zeer korte tijd volgende vlamoverslag, met doorslag onder de deur naar de gang, dit vuur is uitgeblazen. waardoor de inbranding in de vloerbedekking niet of nauwelijks kon optreden.
Er is in dit geval sprake van een onafhankelijke primaire brandhaard.
7. Scenario van de brand te Steensel
In het volgende, meest aannemelijke, scenario wordt uitgegaan van brandstichting met gebruikmaking van brandversnellende middelen. Voorafgaand aan ontsteking wordt er gesprenkeld onder het bed of onder beide bedden. Het aangetroffen hoge schadeniveau aan het bed te Steensel duidt hierop. Het is hierbij mogelijk dat de dader de stoffen zijkant van de onderbouwen heeft opengesneden waardoor toegang werd verkregen tot de ruimte onder het matras. Doordat de onderbouwen aan de onderzijde zijn voorzien van een kunststof laag zal de terpentine (nog) niet in de vloerbedekking kunnen trekken.
Vervolgens is gesprenkeld tussen het bed en de beide kamerdeuren naar de badkamer en de gang. Het is mogelijk dat ook achter de slaapkamerdeur in de gang de vloerbedekking licht is behandeld met terpentine. De hierbij gebruikte verpakkingen van de terpentine werden vervolgens voor de badkamerdeur geplaatst. Vervolgens zijn achtereenvolgens de ruimte onder het bed, de vloerbedekking tussen het bed en de beide deuren en de vloerbedekking in de gang ontstoken.
In de periode tot de vlamoverslag (maximaal 10 minuten) zal de brand zich onder het bed ontwikkelen waarbij de matrassen vanaf de onderzijde zullen doorbranden. Na de vlamoverslag zal het vuur grotendeels gedoofd zijn. Doordat het houten regelwerk van de onderbouwen in het ontwikkelingsstadium tot volledige ontbranding is gekomen kan dit na de vlamoverslag gedurende langere tijd blijven smeulen. Hierdoor kan het nagenoeg volledige brandbeeld aan het bed en de onder het bed gelegen vloerbedekking ontstaan zoals dit in Steensel is aangetroffen. Tijdens de vlamoverslag en de daardoor ontstane drukverhoging wordt vuur vanuit de slaapkamer via de kier onder de deur naar de gang en via de openstaande badkamerdeur naar de badkamer geblazen. Hierdoor zal het beeld ontstaan dat in Steensel in de gang en badkamer is aangetroffen. Direct na de vlamoverslag zal het vuur, door zuurstofgebrek grotendeels doven waarbij de ruimtetemperaturen zullen dalen.
7.1
Gedragingen slachtoffer
Binnen het geschetste scenario zal het slachtoffer tijdens het ontstaan van de brand zich waarschijnlijk liggend op een van de bedden hebben bevonden. Uitgaande van de verscheidenheid aan brandwonden zal zij hierbij gedeeltelijk onder het aangetroffen dekbed hebben gelegen. Gelet op de op het slachtoffer aangetroffen brandwonden zal zij nog enige tijd na ontsteking op het bed moeten zijn gebleven.
Zij moet in dit geval slapende of anderszins niet bij bewustzijn moeten zijn geweest. Op het moment van het vanaf de onderzijde doorbranden van het matras waarop zij lag zal het slachtoffer bij bewustzijn zijn gekomen.
Op dat moment was vluchten alleen nog mogelijk richting garderobekamer of balkon omdat de vluchtsweg via de beide slaapkamerdeuren door vuur versperd was.
Het is mogelijk dat de gordijnen die voor de balkondeur hingen op dat moment vlam hadden gevat waardoor ook deze vluchtweg werd belemmerd. Als enige mogelijkheid blijft hierbij de garderobekamer over.
Op dit moment zal het slachtoffer een dodelijke of nagenoeg dodelijke hoeveelheid koolmonoxide moeten hebben ingeademd waardoor zij het bewustzijn verliest en op enig moment later zal overlijden.
Gezien de symmetrie van de verbrandingen aan het slachtoffer lijkt het onwaarschijnlijk dat het slachtoffer zich vanaf het moment van ontsteking in de garderobekamer heeft bevonden. Gezien de vindplaats van het slachtoffer zou een hoger brandwondenniveau worden verwacht aan de linkerzijde van het slachtoffer. Deze zijde van het slachtoffer is tijdens de vlamoverslag grofweg naar de deuropening van de slaapkamer gericht geweest. Vuur wat zich in de korte tijd van de vlamoverslag naar de garderobekamer heeft verplaatst zou een hoger brandwondenniveau te zien geven aan de linker zijde van het slachtoffer.
Ook de benen en voeten van het slachtoffer zouden in dat geval aanzienlijk meer brandwonden te zien moeten geven.
8. Conclusie
Samenvattend moet worden geconcludeerd dat de brand zoals deze heeft gewoed op 17 juli 1995 in de woning aan de [a-straat 1] te Steensel met grote zekerheid opzettelijk is gesticht. Hierbij is gebruik gemaakt van brandversnellende middelen en dan met name terpentine.
Er is door de dader op twee, maar mogelijk drie plaatsen, tenminste terpentine bijgebracht en ontstoken. Het bij de brand omgekomen slachtoffer moet zich tijdens het ontstaan van de brand, in onbewust zijnde staat, op het bed hebben bevonden."
23. een rapport van B. Postema, voor zover inhoudende:
"Op 15 juli 1998 ben ik door de rechter-commissaris belast met strafzaken bij de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch Mr. H.D. ter Beek, beëdigd als getuige-deskundige in de zaak tegen [aanvrager].
Door de rechter-commissaris werd mij opgedragen om aan de hand van een aantal schriftelijke bescheiden een contra-expertise uit te voeren met betrekking tot het technisch onderzoek dat in deze zaak werd verricht.
Verder kreeg ik de opdracht om op basis van dezelfde documenten een tegenonderzoek in te stellen naar de oorzaak van de brand in een woning te Steensel op 17 juli 1995.
Van de contra-expertise en het tegenonderzoek heb ik schriftelijk gerapporteerd aan de rechter-commissaris te 's-Hertogenbosch op 3 september 1998.
In het kader van het onderzoek werd in opdracht van de rechter-commissaris in week 48 van 1998 door TNO te Rijswijk een aantal reconstructieve beproevingen gedaan.
Op verzoek van de rechter-commissaris was ik hierbij aanwezig.
In dit rapport beperk ik mij tot de uitgevoerde proeven in relatie tot mijn bevindingen en conclusies in mijn rapport van 3 september 1998.
In de paragraaf "samenvatting en conclusies" op pagina 8 van mijn rapport van 3 september 1998 schrijf ik: "Het beeld van de brand op de overloop rechtvaardigt slechts de conclusie dat deze brand niet kan zijn veroorzaakt of ontstoken door het vuur in de ouderslaapkamer en dat dit beeld alleen maar kan ontstaan tengevolge van een brand met een brandversnellend middel. Het brandbeeld op de overloop past in het beeld van een brand met terpentine.
Vanwege de vaststelling van twee separate branden kan de brand alleen maar zijn ontstaan door het opzettelijk brengen van of achterlaten van open vuur in de ouderslaapkamer en op de overloop. Het gebruik van terpentine als brandversnellend middel daarbij is vrijwel zeker".
Samenvatting en conclusie:
Bij alle reconstructieve beproevingen waar de brand alleen in de slaapkamer werd ontstoken, werd nimmer het beeld van de overloopdeur gezien zoals dat bij de brand in Steensel werd aangetroffen.
Bij de beproeving beschreven als test 7 van het TNO-rapport echter, waarbij op de overloop een hoeveelheid van 100 ml terpentine werd gesprenkeld en ontstoken, ontstond een beeld op de deur (gevormd door beroeting en een schroeiplek) dat significante overeenkomsten vertoonde met het brandbeeld op de deur in Steensel.
Ik zie hierin een bevestiging van mijn bevindingen en conclusies in mijn rapport van 3 september 1998 ten aanzien van het brandbeeld van de deur tussen de ouderslaapkamer en de overloop van de woning in Steensel en stel vast dat dit beeld alleen kan ontstaan door de brand op de overloop.
Met inachtneming van hetgeen de reconstructieve beproevingen hebben uitgewezen, volhard ik dan ook in mijn conclusie dat de brand in de woning te Steensel op 17 juli 1995 opzettelijk werd gesticht met behulp van brandversnellende middelen, vrijwel zeker terpentine. De brand werd naar mijn mening op tenminste twee plaatsen aangestoken."
24. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige-deskundige B. Postema:
"Voor mij staat vast dat het op de overloop gebrand heeft en dat het daar aangetroffen brandbeeld niet veroorzaakt is door hete lucht.
Ik baseer mijn conclusie dat er een tweede brandhaard op de overloop is geweest mede op de vorm en de aanwezigheid van de ovale donkere vlek op de deur tussen de slaapkamer en de overloop aan de zijde van de overloop. Ik ben van mening dat daar een brandversnellend middel moet zijn geweest."
25. een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium, opgemaakt door dr. J.G.C. Omzigt, apotheker, voor zover inhoudende:
"In de onderzoekaanvraag werd, onder meer, verzocht:
- een onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van alcohol in het bloed van het slachtoffer [slachtoffer].
Tevens werd verzocht de maaginhoud van het slachtoffer [slachtoffer] te onderzoeken, op de aanwezigheid van restanten chocolade.
Het bloed en het glasvocht van het slachtoffer [slachtoffer] zijn onderzocht op de aanwezigheid van alcohol (ethanol).
Hierbij werden de volgende resultaten verkregen:
- 0,61 milligram ethanol per milliliter bloed;
- 0,88 milligram ethanol per milliliter glasvocht (links);
- 0,87 milligram ethanol per milliliter glasvocht (rechts);
Een extract van het bloed slachtoffer [slachtoffer], werd kwalitatief onderzocht met behulp van enkele specifieke immunochemische reacties. Hierbij werden geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van (afbraakproducten van) opiaten, cocaïne, amfetaminen, methadon, benzodiazepinen, tri-cyclische antidepressiva, barbituraten en/of cannabinoiden.
Diverse extracten van de maaginhoud van het slachtoffer [slachtoffer] werden onderzocht. Hierbij werd de aanwezigheid vastgesteld van cafeïne.
Conclusie:
In het bloed van het slachtoffer [slachtoffer] werd alcohol aangetoond in concentraties die passen bij recreatief alcoholgebruik."
26. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige-deskundige W.A.J. van Hertum, anesthesioloog-intensivist:
"Ik ben sinds mei 1975 werkzaam in het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. Ik heb in die 25 jaar voortdurend met slachtoffers van brandverwondingen gewerkt.
Brandwonden zijn buitengewoon pijnlijk. De normale reactie van een mens is om zo snel mogelijk te proberen weg te komen van datgene wat die pijn veroorzaakt. Het slachtoffer heeft uitgebreide diepe brandwonden. De vraag rijst waarom zij niet tijdig heeft geprobeerd weg te komen."
27. een schrijven aan de Rechter-Commissaris van prof. dr. H.J. Klasen, chirurg, voor zover inhoudende:
"Reactie op thermische bedreiging:
- bij inwerking van hitte die brandwonden veroorzaken, zal het slachtoffer door de pijnprikkels een vluchtreactie vertonen of het vuur doven. Bij dit slachtoffer lijkt deze reactie pas zeer laat te zijn opgetreden, nadat diepe, uitgebreide brandwonden zijn ontstaan:
- slachtoffers die niet kunnen reageren op een (ernstige) pijnprikkel bijvoorbeeld door verlamming of gestoord bewustzijn. Voor verlammingen bij het slachtoffer zijn geen aanwijzingen gevonden. Bij dit slachtoffer lijkt een gestoord bewustzijn ten tijde van het optreden van de brandwonden het meest voor de hand te liggen.
De alcoholspiegel (0.61 mg ml) lijkt de gestoorde reactie op pijn niet te kunnen verklaren."
3.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
- in het arrest:
"De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
II. Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat in casu sprake is geweest van opzettelijke brandstichting en acht in dit verband met name de volgende feiten en omstandigheden van belang.
In en nabij de slaapkamer waar de brand heeft gewoed, is een hoeveelheid brandversnellende middelen (spiritus, petroleum en terpentine) aangetroffen waarvan de totale hoeveelheid een gebruikelijke hoeveelheid voor huishoudelijk gebruik verre overstijgt. Dat levert, naar het oordeel van het hof, een sterke aanwijzing op dat er sprake is geweest van opzettelijke brandstichting.
Dat de aanwezigheid van deze brandversnellende middelen in een dergelijke, ongebruikelijk grote, hoeveelheid en –deels- van een voor de huishouding ongebruikelijke soort (petroleum) zou kunnen worden verklaard door het feit dat er verf- en lijmvlekken uit de vloerbedekking in en nabij de slaapkamer moesten worden verwijderd, acht het hof volstrekt onaannemelijk. Het hof wijst in dit verband op de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 10], voor zover -zakelijk weergegeven- inhoudende:
Ik heb nooit verfvlekken op de vloerbedekking in de woning aan de [a-straat 1] te Steensel aangetroffen. Ik heb de vloerbedekking in de gehele woning secuur gezogen, omdat na het leggen van nieuwe vloerbedekking altijd wel kleine vezeltjes achterblijven. Ik heb ook geen lijmvlekken of andere vlekken op de vloerbedekking van deze woning gezien of aangetroffen.
Naar de oorzaak van de brand is ook een aantal technische onderzoeken gedaan, waaronder een reconstructie door TNO teneinde na te gaan of het vermoeden van opzettelijke brandstichting bevestigd kon worden. Het hof is vooreerst van oordeel dat er bij de door ing. Reijman van TNO uitgevoerde reconstructie van de brand sprake is geweest van een gedegen en zorgvuldig uitgevoerd onderzoek waarbij zoveel mogelijk is getracht de situatie in de woning te Steensel ten tijde van de brand na te bootsen.
Uit het op 26 januari 1999 door de heer Reijman, naar aanleiding van deze reconstructie, opgemaakte rapport blijkt dat de brandbeelden die zijn ontstaan bij de reconstructieve beproevingen waarbij met terpentine is gesprenkeld op verschillende plaatsen en deze vervolgens met open vuur in aanraking is gebracht (test 3 en test 6) in aanmerkelijke mate overeenkomen met het in de woning te Steensel aangetroffen brandbeeld.
Op grond van zijn analyse van de testresultaten komt de deskundige dan ook tot de conclusie dat de brand zoals deze heeft gewoed op 17 juli 1995 in de woning aan de [a-straat 1] te Steensel met grote zekerheid opzettelijk is gesticht.
De verdediging heeft in dit verband nog de mogelijkheid gesuggereerd van contaminatie, hetgeen impliceert dat de aanwezigheid van brandversnellende middelen op zoveel plaatsen in het tapijt in de slaapkamer zou kunnen worden verklaard door het feit dat er na de brand door verscheidene personen -brandweermannen en politieambtenaren- door een of meer grote met brandversnellende middelen verzadigde plekken in de vloerbedekking is gelopen, waardoor op diverse plaatsen kleinere hoeveelheden brandversnellende middelen op/in de vloerbedekking terecht zijn gekomen en dat niet het besprenkelen van de vloer op verschillende plaatsen de oorzaak is geweest.
Het hof kan de mogelijkheid van contaminatie weliswaar niet geheel uitsluiten -zeker waar die in een hectische situatie zou zijn bewerkstelligd door brandweerlieden die levensreddende handelingen moeten verrichten- doch is van oordeel dat die mogelijkheid niet kan afdoen aan het feit dat er relatief grote hoeveelheden brandversnellende middelen op verspreid liggende plaatsen in de vloerbedekking van de slaapkamer zijn aangetroffen, die volgens de deskundigen niet op contaminatie wijzen.
Het hof stelt vast dat ing. Reijman niet alleen staat in zijn bevindingen en daarop gebaseerde oordeel dat in casu sprake is geweest van opzettelijke brandstichting, doch dat hij daarin wordt gesteund door de getuige-deskundige B. Postema (rapport d.d. 3 september 1998 en verklaring bij de rechter-commissaris op 16 oktober 1998) en de technische recherche die het onderzoek naar de brand in de woning te Steensel heeft uitgevoerd (proces-verbaal d.d. 7 november 1995 en het aanvullend proces-verbaal d.d. 22 oktober 1997).
De verdediging heeft gewezen op de mogelijkheid van een ongeval -roken in bed- als gevolg waarvan de brand zou kunnen zijn ontstaan, doch het hof acht die mogelijkheid onaannemelijk gelet op de bevindingen tijdens de tests die in het kader van de reconstructie door TNO zijn uitgevoerd, met name die waarbij -tevergeefs- getracht is brand te veroorzaken met behulp van een sigaret.
Dat het Gerechtelijk Laboratorium er eerder, tijdens proeven, gehouden op 30 augustus 1996, wel in is geslaagd om een bed c.q. beddegoed te doen ontvlammen met behulp van een sigaret, heeft het hof niet kunnen overtuigen, omdat zulks, zo blijkt uit de betreffende test, slechts onder zeer bijzondere omstandigheden blijkt te lukken.
In dit kader acht het hof nog van belang dat de deskundige L.J. Bijl van het Gerechtelijk Laboratorium in zijn op 24 mei 2000 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring enerzijds weliswaar op punten kritiek heeft op het door ing. Reijman opgemaakte rapport -met name waar het de stelligheid van de door Reijman getrokken conclusies betreft- doch dat hij anderzijds verklaart op genoemde datum: "Ik heb in mijn verhoor destijds gezegd dat ik het in theoretisch opzicht waarschijnlijker acht dat de brand door open vuur is ontstaan dan door een brandende sigaret, gelet op de gedragingen van het slachtoffer en het feit dat sigaretten niet zo vaak tot brand leiden".
Daar komt nog bij, zo stelt het hof vast, dat alle deskundigen het er over eens zijn dat het onbegrijpelijk is, gelet op de pijnprikkels die door de opgelopen zware brandwonden moeten zijn veroorzaakt, dat het slachtoffer [slachtoffer] niet, gelijk in dit scenario in de rede zou hebben gelegen, eerder heeft getracht aan de brand te ontkomen.
Nu geen andere oorzaak voor dit gedrag van het slachtoffer na het ontstaan van de brand aannemelijk is geworden, acht het hof het zeer waarschijnlijk dat er bij het slachtoffer, ten tijde van het ontstaan van de brand, sprake is geweest van een toestand van bewusteloosheid, in elk geval van een sterk verlaagd bewustzijn.
Niets wijst erop dat het slachtoffer zichzelf in die toestand heeft gebracht; het aangetroffen bloedalcoholgehalte duidt op recreatief gebruik en sporen van andere bewustzijnsbeïnvloedende middelen zijn niet aangetroffen. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden komt het het hof tot het oordeel dat er in de nacht van 16 op 17 juli 1995 in de in de tenlastelegging genoemde woning te Steensel opzettelijk brand is gesticht.
III. Met betrekking tot de mogelijkheid dat een ander dan verdachte in de nacht van 16 op 17 juli 1995 in de woning te Steensel opzettelijk brand heeft gesticht, overweegt het hof het volgende.
Blijkens de op 17 juli 1995 door de getuige [getuige 1] tegenover de politie afgelegde verklaring (welke door haar op 4 september 1996 bij de rechter-commissaris is bevestigd) is verdachte in elk geval tot 02.10 uur in de woning te Steensel geweest.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overigens erkend dat hij tot 02.10 uur in de woning is geweest en omstreeks dat tijdstip de woning heeft verlaten.
Uit de stukken blijkt verder dat omstreeks 02.38 uur het alarm in de woning in werking is getreden. Vanaf het moment dat de verdachte de woning heeft verlaten tot aan het moment dat het alarm is geactiveerd zijn er derhalve ten hoogste 28 minuten verlopen.
Uitgaande van de mogelijkheid dat een ander dan de verdachte de brand heeft gesticht zou deze in genoemd, uitermate beperkt, tijdsbestek, in de wetenschap dat verdachte die zou verlaten, in de woning moeten zijn binnengedrongen, vervolgens op de diverse plaatsen brandversnellende middelen moeten hebben geplaatst en uitgesprenkeld en bovendien ook nog het slachtoffer [slachtoffer] in een staat van bewusteloosheid of verlaagd bewustzijn moeten hebben gebracht.
Bij gebreke van enige op grond van de stukken of het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen aanwijzing dat een gang van zaken zoals hiervoor omschreven zich kan hebben voorgedaan, acht het hof deze mogelijkheid volstrekt onaannemelijk.
IV. Met betrekking tot de mogelijkheid dat het slachtoffer in de nacht van 16 op 17 juli 1995 in de woning te Steensel door middel van brandstichting zelfmoord heeft gepleegd, overweegt het hof als volgt.
Voor de mogelijkheid dat het slachtoffer op deze gruwelijke en uiterst pijnlijke wijze de dood heeft gezocht, bestaat, naar het oordeel van het hof, op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanwijzing.
Het hof merkt in dit verband op dat geen van de gehoorde getuigen gewag maakt van een zodanige gemoedstoestand. Mede in aanmerking nemend de omstandigheid dat het slachtoffer kort voor de brand, omstreeks 00.15 uur, nog met haar broer [betrokkene 1] heeft gebeld in verband met zijn komst die dag en ook bij gelegenheid van dat telefoongesprek niets is gebleken van een zwaarmoedige stemming bij het slachtoffer [slachtoffer], is het hof dan ook van oordeel dat de mogelijkheid van suicide moet worden uitgesloten.
Het hof is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor in het bijzonder is overwogen van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in de nacht van 16 op 17 juli 1995 in de in de tenlastelegging genoemde woning te Steensel opzettelijk en met voorbedachten rade zijn toenmalige vrouw [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door met genoemd opzet in die woning brand te stichten.
Het hof acht wat dit betreft niet zonder betekenis dat de verdachte, die met het slachtoffer had afgesproken om op 15 juli 1995 in Amsterdam uit te gaan, tegenover haar -naar ter terechtzitting is gebleken - heeft verzwegen dat hij, alvorens zich aldaar bij haar te voegen, naar de woning in Steensel zou gaan en dat hij vervolgens die middag enkele uren in de woning te Steensel is geweest -
hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend - en derhalve, zo constateert het hof, alle gelegenheid heeft gehad om de door hem voorgenomen brandstichting voor te bereiden."
- en in de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a Sv:
"Overweging met betrekking tot de bijzondere bewijsoverweging op pagina 6 van het arrest
Het hof heeft op pagina 6 van het arrest overwogen "....dat alle deskundigen het er over eens zijn dat het onbegrijpelijk is, gelet op de pijnprikkels die door de opgelopen zware brandwonden moeten zijn veroorzaakt, dat het slachtoffer [slachtoffer] niet, gelijk in dit scenario voor de hand zou hebben gelegen, eerder heeft getracht aan de brand te ontkomen".
Het hof heeft met "alle deskundigen" bedoeld die personen die deskundig zijn op het terrein van brandwonden en van wie het hof verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd.
Het hof overweegt in dit verband overigens nog dat het, mede gelet op de ernst van de brandwonden van het slachtoffer, zoals omschreven in het tot bewijs gebezigde sectierapport, ook zelf tot het oordeel is gekomen dat het onbegrijpelijk is dat het slachtoffer niet eerder heeft getracht het bed te verlaten en de brand te ontvluchten."
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
De aanvraag berust naar de kern genomen op een zevental gronden.
In de eerste plaats wordt aangevoerd dat het op 5 augustus 2014 opgemaakte verslag van een nieuw door drs. F.W.J. Vos uitgevoerd onderzoek tot de conclusie noopt dat van brandstichting geen sprake is geweest.
In de tweede plaats wordt gesteld dat drs. L.J. Bijl in het door hem op 31 juli 2008 opgemaakte rapport terugkomt op zijn eerder met betrekking tot deze zaak gedane uitlatingen.
De als derde aangevoerde grond houdt in dat het Hof heeft miskend dat de testmatrassen die bij het onderzoek zijn gebruikt, anders dan de bij de daadwerkelijke brand te Steensel verbrande matrassen, brandwerend waren behandeld en dat het Hof de opdracht van de rechter-commissaris aan J.W. van Wilsem in dat verband heeft miskend.
De als vierde en als vijfde aangevoerde gronden houden in dat het Hof de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] heeft miskend.
De als zesde en als zevende aangevoerde gronden houden het verzoek aan de Hoge Raad in om kennis te nemen van de reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal voor het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0336, waarbij een eerdere aanvraag tot herziening is afgewezen, alsmede van een bij dat eerdere herzieningsverzoek gevoegd op 17 mei 2008 door Vos opgemaakt rapport getiteld "Het 'vergeten' tijdspad."
4.3.
Bij de beoordeling van de aanvraag stelt de Hoge Raad het volgende voorop.
Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv dient de aanvraag de gronden te vermelden waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat vindt bevestiging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot het huidige art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II 2008-2009,
32 045, nr. 3, p. 32). Hieruit - bezien in samenhang met de omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad - volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag welke aan deze motiveringseis voldoet, in behandeling kan worden genomen.
Een aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld en moet daarom buiten behandeling blijven. Dat betekent dat ingeval een op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende aanvraag een beroep doet op een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling,
- a.
de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van bedoeld gegeven (hierna: het novum), en dat dus niet kan worden volstaan met een verwijzing naar bijgevoegde bescheiden waaruit zo een novum zou moeten blijken;
- b.
de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
- c.
de aanvraag, indien deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie dient uiteen te zetten(i) waarom welk onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en(ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Slechts indien de aanvraag aan deze eisen voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid ervan adequaat te beoordelen (vgl. HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:922, NJ 2014/353).
4.4.
Wat betreft de als zesde en als zevende aangevoerde gronden voldoet de aanvraag niet aan hetgeen hiervoor onder 4.3 sub a is vooropgesteld. Er wordt immers zonder enige duiding volstaan met een verwijzing naar twee bijlagen. In zoverre kan de aanvraag dus niet tot herziening leiden.
4.5.
De als eerste aangevoerde grond lijdt aan hetzelfde euvel. De aanvraag behelst dienaangaande immers slechts een opsomming van de - in de woorden van de aanvraag (pt. 5) - "voornaamste conclusies" van Vos zonder dat deze zijn voorzien van een voor de beoordeling van de aanvraag relevante onderbouwing.
Daarbij komt dat de gestelde deskundigheid van Vos niet uit enig verifieerbaar document blijkt, hetgeen afbreuk doet aan diens rapportage.
Ten slotte is het zo dat in de aanvraag niet gemotiveerd wordt uiteengezet of en zo ja in hoeverre de thans naar voren gebrachte bevindingen van Vos wezenlijk afwijken van hetgeen hij in het kader van de vorige herzieningsaanvraag heeft betoogd. In dat verband kan erop worden gewezen dat in de aanvraag (pt. 12) slechts wordt gerept van "voortschrijdend inzicht" van de zijde van Vos zonder dat gemotiveerd wordt uiteengezet waaruit dat voortgeschreden inzicht dan wel bestaat.
4.6.
De als tweede aangevoerde grond deelt het lot van de eerste. Dienaangaande voldoet de aanvraag evenmin aan hetgeen hiervoor onder 4.3 sub a is vooropgesteld. De aanvraag volstaat immers met enkele citaten uit het rapport van Bijl en verzuimt daaraan een voor de beoordeling van de aanvraag relevante onderbouwing toe te voegen.
Bovendien wordt in de aanvraag niet uiteengezet of en zo ja in hoeverre de eerdere verklaring van Bijl als onjuist moet worden aangemerkt en wordt geen reden aangevoerd waarom Bijl is teruggekomen op die eerdere verklaring.
Ten slotte moet worden geoordeeld dat de door het Hof gebezigde verklaring van Bijl in het geheel van 's Hofs bewijsvoering van slechts ondergeschikte betekenis is.
4.7.
Van de als derde, als vierde en als vijfde aangevoerde gronden kan niet worden gezegd dat het Hof met de in dat verband aangevoerde feiten en omstandigheden niet bekend was, zodat de aanvraag in zoverre reeds daarom niet tot herziening kan leiden.
4.8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015.