Hof 's-Hertogenbosch, 03-09-2015, nr. F 200.163.590-01
ECLI:NL:GHSHE:2015:3496
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-09-2015
- Zaaknummer
F 200.163.590-01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3496, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑09‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1164
Uitspraak 03‑09‑2015
Inhoudsindicatie
zorgregeling
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 september 2015
Zaaknummer: 200.163.590/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/271567 FA RK 13-6321
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.W.A.M. Scheepens,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 oktober 2014.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 20 januari 2015, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking gedeeltelijk te vernietigen, met dien verstande dat:
- de man in aanvulling op de overeengekomen en vastgestelde omgang tevens omgang zal hebben met de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, op alle studiedagen;
- in aanvulling op het haal- en brengschema zoals dat door de rechtbank is neergelegd in de beschikking, te bepalen dat de vrouw de kinderen brengt naar de man en de man de kinderen terugbrengt naar school, als de kinderen naar school moeten, of naar de vrouw als de kinderen vrij zijn van school;
- de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil te stellen, met ingang van de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel de bijdrage te verminderen rekening houdend met de zorgkorting van 25%;
en de beschikking voor het overige in stand te laten, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 maart 2015, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden.
De minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, heeft bij brief van 27 juni 2015 aan het hof meegedeeld dat zij mondeling noch schriftelijk haar mening over de zaak wil geven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 juli 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Scheepens heeft pleitnotities overgelegd.
Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
De man en de vrouw zijn op 30 juni 2000 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voornoemd. De man en de vrouw zijn gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] belast.
3.2
Partijen hebben op 5 februari 2014 een ouderschapsplan ondertekend. Zij hebben niet op alle punten overeenstemming kunnen bereiken.
3.3
[minderjarige 2] heeft in augustus 2014 voor het laatst contact met de man gehad.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de vrouw bepaald, in aanvulling op het ouderschapsplan een contactregeling tussen de man en de minderjarigen vastgesteld en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bepaald op € 25,- per kind per maand.
3.5
De echtscheidingsbeschikking is op 17 maart 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , meer specifiek het haal- en brengschema voor beide kinderen en de zogeheten studiedagen van [minderjarige 1] , alsmede de kinderalimentatie.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.2.1
Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de man en de vrouw niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om als ouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] met elkaar te communiceren en daardoor niet in staat zijn om gezamenlijk de tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot de kinderen op te lossen. Het hof is derhalve van oordeel dat partijen in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van de kinderen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren over de opvoeding en de ontwikkeling van hun minderjarige kinderen,.
4.2.2
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof met partijen de mogelijkheid besproken dat het hof een zogenaamd ouderschapsonderzoek gelast. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Beide partijen hebben ter zitting nadrukkelijk verklaard in te stemmen met een ouderschapsonderzoek.
4.2.3
Partijen hebben ingestemd met de benoeming van mevrouw mr. drs. I. Sandig, psycholoog, kantoorhoudend aan [adres 1] te [postcode] [kantoorplaats 1] , telefoon: [netnummer + telefoonnummer/mobielnummer] , e-mail: [e-mailadres 1] , en de heer mr. L.J.G. de Haas, advocaat, kantoorhoudend aan [adres 2] te [postcode] [kantoorplaats 2] , telefoon:
[netnummer + telefoonummer] , e-mail: [e-mailadres 2] , tot deskundigen.
De partijen hebben er voorts mee ingestemd de vraagstelling aan de deskundigen aan het hof over te laten. Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaraan de gevolgtrekkingen kan verbinden die het hof geraden acht.
4.2.4
Het hof zal tot deskundigen benoemen mevrouw mr. drs. I. Sandig en de heer
mr. L.J.G. de Haas voornoemd.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundigen kunnen zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
4.2.5
De deskundigen - die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te verrichten - wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren, zowel gezamenlijk als met ieder afzonderlijk, te bepalen door de deskundigen, en met toepassing van mediationtechnieken zo mogelijk te bewerkstelligen dat de ouders in onderling overleg beslissingen kunnen nemen over de opvoeding en ontwikkeling van hun minderjarige kinderen, en eventuele geschillen hieromtrent in constructief overleg tot regeling kunnen brengen.
4.2.6
De advocaat van appellant dient de deskundigen binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken (in tweevoud te zenden aan mevrouw mr. drs. I. Sandig).
De deskundigen dienen eventuele nadere informatie die zij nodig hebben en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen.
De advocaat die informatie verschaft, dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij.
De deskundigen wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenrapport te voegen. Indien de deskundigen voor het onderzoek gebruik maken van informatie van derden, dienen zij daarvan melding te maken in het rapport.
Voorts overweegt het hof dat de deskundigen de partijen de gelegenheid dienen te geven opmerkingen te maken over het rapport en uit het deskundigenbericht dient te blijken dat dit is gebeurd.
4.2.7
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 1 januari 2016 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden.
4.2.8
Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
- a.
Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
- b.
Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd dat de ouders tot onderling overleg in staat zijn omtrent kwesties die de opvoeding en ontwikkeling van hun minderjarige kinderen betreffen, in die zin dat zij eventuele verschillen van inzicht tot regeling kunnen brengen zonder hun kinderen hiervan deelgenoot te maken?
- c.
Hoe is de relatie van de kinderen met enerzijds de moeder en de vader individueel en anderzijds met de beide ouders tezamen?
- d.
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een contactregeling rekening te houden met de belangen van de kinderen en de redelijkerwijs in aanmerking te nemen belangen van de andere ouder?
- e.
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
4.2.9
De deskundigen dienen het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en - bij gebreke van overeenstemming - de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof zo mogelijk te adviseren omtrent de invulling van de zorgregeling voor de kinderen.
Na binnenkomst van het rapport van de deskundigen zal het hof een afschrift van dat rapport toezenden aan de advocaten van partijen en ieder van hen de gelegenheid bieden daarop te reageren.
4.2.10
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
4.2.11
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van beide ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundigen, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het Rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 150,-- per uur, exclusief BTW.
De kinderalimentatie
4.3
Als ter zitting gesteld en onvoldoende onderbouwd weersproken, staat vast dat de vrouw als gevolg van de per 1 januari 2015 ingevoerde Wet hervorming kindregelingen voldoende kindgebonden budget - conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen inclusief de alleenstaande ouderkop - ontvangt om in de gehele behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te voorzien.
4.4
Namens de vrouw is weliswaar aangevoerd dat het eerst ter zitting gedane beroep van de man op de nieuwe kindregelingen tardief is, maar volgens inmiddels vaste rechtspraak moet in alimentatiezaken de appelrechter in beginsel acht slaan op een nieuwe grief wanneer anders op de voet van artikel 1:401 BW een wijziging van de rechterlijke uitspraak zou kunnen worden verzocht op de in de grief aangedragen grond. Dat geldt ook indien die grief pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep wordt voorgedragen. Nu de vrouw ter zitting voldoende gelegenheid is geboden daarop te reageren, heeft het hof deze nieuwe grief van de man bij zijn beoordeling betrokken. Bovendien bepaalt artikel 2.1.2 onder d van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven dat indien de behoefte of de draagkracht van (één van) de belanghebbenden wordt betwist een specificatie van het eventuele kindgebonden budget dient te worden overgelegd. Ondanks dat de draagkracht van de man van meet af aan tussen partijen in geschil is geweest, heeft de vrouw dit niet gedaan.
4.5
Het voorgaande brengt mee dat de kinderalimentatie per 17 maart 2015 op nihil dient te worden gesteld, omdat reeds van overheidswege in de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt voorzien.
4.6
Gelet op de geringe (totale) hoogte van de door de man op basis van de beschikking van 21 oktober 2014 tot op heden aan de vrouw te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , de betrekkelijk lage uit (de welstand van) het huwelijk van partijen voortvloeiende behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de beperkte financiële positie van de vrouw, wordt hetgeen de man over de periode van 17 maart 2015 tot op heden op basis van deze beschikking onverschuldigd aan de vrouw zou hebben betaald, geacht overeenkomstig de behoefte die in de praktijk hoort bij schoolgaande kinderen van 14 en 10 jaar oud, te zijn opgesoupeerd. Aldus acht het hof het niet redelijk om aan de vrouw een terugbetalingsverplichting op te leggen.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.
6. De beslissing
Het gerechtshof:
met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen mevrouw mr. drs. I. Sandig en de heer mr. L.J.G. de Haas voornoemd;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste zullen komen van ’s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverwegingen 4.2.10 en 4.2.11. bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. H. van Winkel;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden;
bepaalt dat de partij die het hoger beroep heeft ingesteld binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundigen zal stellen;
bepaalt dat het de deskundigen vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen tijdig vóór, dan wel uiterlijk op 1 januari 2016 het hof schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing over de zorgregeling pro forma aan tot 1 januari 2016;
met betrekking tot de kinderalimentatie:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van
21 oktober 2014, voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, en [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, met ingang van 17 maart 2015 op nihil;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en
M.C. Bijleveld-van der Slikke en is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.