ABRvS, 14-11-2012, nr. 201202006/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2012:BY3028
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-11-2012
- Zaaknummer
201202006/1/A1.
- LJN
BY3028
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BY3028, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑11‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
BR 2013/35 met annotatie van H.J. Breeman, R.J.G. Bäcker
AB 2013/88 met annotatie van F.A.G. Groothuijse
TBR 2013/26 met annotatie van A.G.A. Nijmeijer
Uitspraak 14‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Bij brief van 2 december 2010 heeft het college de door [appellant] ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een steiger met loopbrug op het perceel Molendijk, steiger nummer […] te Krimpen aan de Lek (hierna: het perceel) buiten behandeling gesteld.
201202006/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 januari 2012 in zaak nr. 11/3942 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederlek.
Procesverloop
Bij brief van 2 december 2010 heeft het college de door [appellant] ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een steiger met loopbrug op het perceel Molendijk, steiger nummer […] te Krimpen aan de Lek (hierna: het perceel) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 maart 2011 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door S.T. de Graaf Msc, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. J. de Vet, verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belang heeft bij de door hem ingediende aanvraag om omgevingsvergunning.
2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2009 in zaak nr.200807965/1/H1) overweegt de Afdeling dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, indien het bouwplan nimmer kan worden gerealiseerd. Het college heeft aan [belanghebbende] reeds een vergunning verleend voor de oprichting van een aanlegvoorziening op het perceel. Voorts is het perceel geen eigendom van [appellant] en is niet in geschil dat [appellant] niet beschikt over toestemming van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het Hoogheemraadschap) waaruit blijkt dat [appellant] op het perceel, dat eigendom is van het Hoogheemraadschap, een aanlegvoorziening mag oprichten. Onder deze omstandigheden is evident dat het bouwplan nimmer gerealiseerd kan worden. Het verzoek van [appellant] om omgevingsvergunning kan daarom niet worden aangemerkt als een verzoek van een daarbij belanghebbende en derhalve niet als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De afwijzing van het verzoek van [appellant] is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat het college het daartegen ingestelde bezwaar in het besluit van 28 maart 2011 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend en heeft het door [appellant] tegen dat besluit ingestelde beroep ten onrechte gegrond verklaard.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 december 2010 van het college alsnog ongegrond verklaren.
4. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door [appellant] betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 januari 2012 in zaak nr. 11/3942;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012
407-724.