Deze zaak hangt samen met zeven andere cassatieberoepen inzake strafzaken jegens verdachte, in welke zaken ik vandaag ook concludeer (nrs. 10/04533; 10/04534; 10/04535; 10/04536; 10/04539; 10/04540 en 11/02562).
HR, 13-11-2012, nr. 10/04538
ECLI:NL:HR:2012:BX9532
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
10/04538
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BX9532
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX9532, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX9532
ECLI:NL:HR:2012:BX9532, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX9532
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0282
Conclusie 13‑11‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/04538
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Arnhem (fungerende als nevenzittingsplaats voor het Gerechtshof te Amsterdam, zo volgt uit de stukken van het geding) heeft op 30 september 2010 verdachte veroordeeld tot een werkstraf van één uur, subsidiair één dag hechtenis, ter zake van niet naleving van het bepaalde bij artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof het namens verdachte ingenomen standpunt dat schending van de redelijke termijn dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten onrechte onbesproken heeft gelaten. Voorts behelst het middel de klacht dat de bestreden uitspraak niet behelst of bij de strafoplegging rekening is gehouden met de termijnoverschrijding en zo ja, in welke mate.
3.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep is blijkens de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota dienaangaande het volgende aangevoerd:
"OvJ niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Betreft overtreding, delictsdatum 09-01-2007, verdachte op delictsdatum staande gehouden, oorspronkelijk gedagvaard tegen 19 september 2007: door kantonrechter aangehouden op verzoek van OvJ, opgeroepen tegen 15 oktober 2008: door kantonrechter aangehouden vanwege tijdgebrek (na mededeling aanwezige raadsman pleidooi te houden), opgeroepen tegen 22 januari 2009: door kantonrechter aangehouden op verzoek van verdediging, opgeroepen tegen 4 februari 2009: door kantonrechter aangehouden op verzoek verdediging omdat verdachte op 4 februari 2009 is voorgeleid aan de raadkamer rechtbank Almelo in verband met een vordering gevangenhouding, opgeroepen tegen 2 april 2009.
De verdediging acht uitgaande van datum verdenking, 09-01-2007, en datum waarop proces zou plaatsvinden, 22 januari 2009, terwijl het proces niet eerder kon plaatsvinden door omstandigheden die niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, dat nu de tussenliggende periode meer dan 2 jaren bedraagt, dat in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de berechting moet plaatsvinden.
Gelet op de relatieve ernst van het strafbare feit dient het rechtsgevolg te zijn niet-ontvankelijk verklaring van het OM, althans schuldigverklaring zonder oplegging van straf (9a Sr)."
3.3.
De bestreden uitspraak zoals aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van taakstraf bestaande uit een werkstraf van slechts een uur leiden - dat het hof van oordeel is dat de procesgang, vanaf het moment van overtreding tot aan de veroordeling, meer dan twee jaar heeft geduurd. Desondanks acht het hof het - anders dan de raadsman van verdachte - het opleggen van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van vorenmelde duur passend en geboden."
3.4.
Op een door of namens de verdachte gevoerd verweer dat de redelijke termijn is overschreden dient de feitenrechter een gemotiveerde beslissing te geven.2.
3.5.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn, is het terecht voorgesteld. Het leidt evenwel in zoverre niet tot cassatie, omdat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.3.
3.6.
Voor zover het middel voorts klaagt dat het Hof niet heeft doen blijken of bij de strafoplegging rekening is gehouden met de termijnoverschrijding en zo ja, in welke mate, geldt het volgende.
3.7.
Het Hof heeft geoordeeld dat het bij de straftoemeting ermee rekening houdt dat "de procesgang" meer dan twee jaar heeft geduurd en dat het Hof "desondanks" tot het opleggen van een werkstraf van één uur komt en dus niet tot toepassing van art. 9a Sr. Daarin ligt bij welwillende lezing als oordeel van het Hof besloten dat het Hof van oordeel is dat de redelijke termijn bij de procesgang in eerste aanleg inderdaad is overschreden, maar dat deze overschrijding niet tot strafvermindering behoeft te leiden. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Het Hof komt immers tot oplegging van één uur werkstraf en bij een dergelijke strafhoogte kan in beginsel met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden worden volstaan.4.
4.
Het middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
5.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑11‑2012
Vgl. HR 20 april 2010, LJN BL1485 en HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358.
Vgl. HR 24 januari 2012, LJN BU7290; HR 9 december 2008, LJN BF3196 en HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358.
Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, rov. 3.6.2 onder C: in cassatie wordt een opgelegde werkstraf bij overschrijding van de redelijke termijn niet verminderd indien deze minder dan 100 uren beloopt.
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Het middel klaagt terecht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van het OM i.v.m. overschrijding van de redelijke termijn maar dit leidt niet tot cassatie omdat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM.
Partij(en)
13 november 2012
Strafkamer
nr. S 10/04538
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 september 2010, nummer 21/004317-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
2.2.
De klacht is gegrond. Nochtans leidt dit niet tot cassatie omdat overschrijding van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358).
2.3.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van een uur, subsidiair een dag hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.