Einde inhoudsopgave
Kentekenreglement
Artikel 39 Vordering tot overgifte van de kentekencard
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
04-12-2020, Stb. 2020, 505 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-12-2020, Stb. 2020, 505 (uitgifte: 11-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Kentekens en kentekenbewijzen
1.
Tot het vorderen tot overgifte als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet van de kentekencard zijn bevoegd:
- a.
de Directie van de Dienst Wegverkeer en de door de Directie daartoe aangewezen tot die dienst behorende ambtenaren, indien naar hun oordeel artikel 60, eerste lid, onderdeel b of c, van de wet, van toepassing is;
- b.
de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën aangewezen ambtenaren van de rijksbelastingdienst, indien naar hun oordeel artikel 60, eerste lid, onderdeel a, van de wet, van toepassing is;
- c.
de ambtenaren, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, indien naar hun oordeel artikel 60, eerste lid, onderdeel a, b of c, van de wet van toepassing is.
2.
De verplichting tot overgifte, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de wet, heeft betrekking op de kentekencard en op het kentekenbewijs deel II indien dit is uitgereikt.
3.
Indien dit bij de vordering van de eigenaar of houder dan wel de bezitter wordt geëist, is deze verplicht tot het op een daarbij te bepalen tijd en plaats ter beschikking houden van het voertuig, waarop de vordering betrekking heeft.
4.
Indien de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft op een kentekencard die is afgegeven voor een aanhangwagen die overeenkomstig artikel 3.2 of 3.7 van de Regeling voertuigen is voorzien van een constructieplaat, kan aan de vordering worden voldaan binnen een termijn van een week.