Hof Amsterdam, 17-12-2019, nr. 200.254.567/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2019:4353
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
200.254.567/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:4353, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑12‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2019-0315
JERF Actueel 2020/12
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Klacht tegen notaris. Afwikkeling nalatenschap onzorgvuldig en niet voortvarend, communicatieklacht; onnodig lang geld onder zich houden; geen rekening en verantwoording; klachten gegrond; schorsing twee maanden en proceskostenveroordeling.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.254.567/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/339503/KL RK 18-88
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 december 2019
inzake
mr. [notaris] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
tegen
STICHTING DIABETES FONDS,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Olthoff-Worst, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant (hierna: de notaris) heeft op 12 februari 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 15 januari 2019 (ECLI:NL:TNORARL:2019:3). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gegrond verklaard en de notaris de maatregel van berisping opgelegd waarbij de kamer heeft bepaald dat de opgelegde maatregel openbaar wordt gemaakt. Bij diezelfde beslissing is de notaris veroordeeld in de kosten van klaagster (griffierecht € 50,-, overige kosten € 50,-, kosten rechtsbijstand € 500,-) alsmede in de proceskosten (totaal € 3.500,-).
1.2.
De notaris heeft op 3 april 2019 een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.3.
Klaagster heeft op 6 mei 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Op 30 september 2019 heeft klaagster aanvullende producties bij het hof ingediend.
1.5.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2019. De notaris en klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder, [X] en haar advocaat zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. Feiten
Het hof verwijst voor de feiten onder meer naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere vaststaande feiten gaat het om het volgende.
2.1.
Op 21 februari 2015 is de heer [A] (hierna te noemen: erflater) overleden.
Erflater heeft bij testament van 14 november 2008, verleden voor de notaris, over zijn nalatenschap beschikt. In zijn testament heeft erflater klaagster benoemd tot enig erfgenaam. Verder heeft erflater de notaris benoemd tot executeur.
2.2.
Op 29 juni 2015 heeft de notaris klaagster voor het eerst aangeschreven over de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster heeft aan (de rechtsvoorgangster van) Bureau Nalatenschappen volmacht gegeven om de nalatenschap af te handelen. Bij brief van 1 juli 2015 heeft klaagster de notaris laten weten de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
2.3.
Blijkens het door de notaris opgemaakte overzicht van 29 juni 2015 bestond de nalatenschap voornamelijk uit liquide middelen. Daarnaast was erflater eigenaar van een garagebox. De geschatte waarde van de garagebox was € 7000,-.
2.4.
De nalatenschap is thans nog niet afgewikkeld.
2.5.
Tussen klaagster en de notaris is een civiele procedure over de afwikkeling van de nalatenschap aanhangig geweest. Deze procedure is inmiddels per 2 april 2019 beëindigd; partijen hebben een minnelijke regeling bereikt.
3. Standpunt van klaagster
Klaagster verwijt de notaris dat hij een onprofessionele werkwijze hanteert en dat hij daarbij ook in strijd met zijn beroepsnormen handelt. De afwikkeling van de nalatenschap is hierdoor onnodig ernstig vertraagd.
Klaagster verwijt de notaris dat hij:
(i) onzorgvuldig en onheus communiceert;
(ii) onnodig lang gelden onder zich houdt;
(iii) geen rekening en verantwoording aflegt.
4. Standpunt van de notaris
De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
5. Beoordeling
Klachtonderdeel i) De notaris heeft bij de afwikkeling van de nalatenschap onzorgvuldig en onheus gecommuniceerd.
5.1.
Klaagster heeft het Bureau Nalatenschappen (voorheen Stichting VFI Diensten) in Amsterdam een volmacht gegeven om namens haar de nalatenschap af te wikkelen. In het kader van de afwikkeling van deze nalatenschap heeft de notaris met klaagster, het Bureau Nalatenschappen en het makelaarskantoor [B] te [plaats] contact gehad. Met al deze betrokkenen heeft de notaris onzorgvuldig gecommuniceerd.
Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel (een deel van) de correspondentie tussen partijen overgelegd en het volgende aangevoerd.
De notaris gaat niet dan wel veel te laat en/of op een onbehoorlijke wijze in op vragen en/of verzoeken van klaagster met betrekking tot de voortgang van de afwikkeling van de nalatenschap. Het gaat om een relatief eenvoudige nalatenschap met slechts één erfgenaam, een paar bankrekeningen en een garagebox. Het is daarom niet te begrijpen waarom ruim vier jaar na het overlijden van erflater de nalatenschap nog steeds niet is afgewikkeld. Zowel klaagster als het Bureau Nalatenschappen hebben bij herhaling geprobeerd een constructieve dialoog tot stand te brengen. Door toedoen van de notaris hebben deze pogingen niet geleid tot een voortvarende afwikkeling van de nalatenschap.
Het ligt op de weg van de notaris om de (enig) erfgenaam actief te informeren over de voortgang van de nalatenschap. Klaagster is van mening dat hij dit heeft nagelaten hetgeen hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.
5.2.
De notaris heeft in eerste aanleg als verweer gevoerd dat hij zich beperkt voelt in zijn mogelijkheden om zich te verweren tegen de ingediende tuchtklachten omdat er op dat moment tussen partijen nog een civiele procedure liep. Voor zijn standpunt verwijst hij naar de processtukken van deze civiele procedure waaruit volgens de notaris blijkt dat klaagster op meerdere punten onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verschaft. In hoger beroep voert de notaris nog aan dat de door hem in eerste aanleg aangevoerde verweren door de kamer onvoldoende zijn afgewogen waardoor de beslissing van de kamer niet goed is onderbouwd. Voor wat betreft de gestelde onzorgvuldige communicatie merkt de notaris op dat niet hij maar klaagster zelf en het door haar gemachtigde Bureau Nalatenschappen zich schuldig heeft gemaakt aan een onzorgvuldige en onbetamelijke wijze van communiceren. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst hij naar e-mailcorrespondentie tussen hem en een externe executeur mr. [C] waarin deze laatste bevestigt dat zij wél een prettig gesprek heeft gehad met de notaris.
5.3.
Gezien de inhoud van de door klaagster overgelegde correspondentie is ook het hof van oordeel dat de notaris klaagster - de (enig) erfgenaam - niet zorgvuldig en voortvarend heeft ingelicht. Zo heeft de notaris pas op 29 juni 2015, ruim vier maanden na het overlijden van erflater, voor het eerst contact opgenomen met klaagster. De notaris heeft klaagster niet ingelicht over het nagenoeg stilliggen van de afwikkeling van de nalatenschap in de periode februari 2016 tot september 2017. Gerechtvaardigde verzoeken van klaagster om informatie zijn bij herhaling onbeantwoord gebleven. Dat, zoals door de notaris wordt gesteld, klaagster zelf dan wel het door haar gevolmachtigde Bureau Nalatenschappen op ontoereikende of onheuse wijze met de notaris heeft gecommuniceerd is op geen enkele manier gebleken. Klachtonderdeel i) is daarom gegrond.
Klachtonderdeel ii) De notaris heeft bij de afwikkeling van de nalatenschap onnodig lang de gelden onder zich gehouden.
5.4.
Volgens klaagster heeft de notaris zonder reden onnodig lang gewacht met het uitkeren van de boedelgelden aan klaagster.
Nadat klaagster voor de eerste keer in februari 2016 heeft gevraagd om de uitkering van een voorschot heeft de notaris pas in november 2016 dit voorschot betaald. De rest van de gelden is pas in het voorjaar van 2018 uitbetaald.
5.5.
De notaris heeft als verweer naar voren gebracht dat hij klaagster pas kan uitbetalen nadat alle schulden van de boedel zijn betaald en nadat hij zijn werkzaamheden als executeur (formeel) heeft beëindigd. Na de uitkering van het eerste voorschot op 1 november 2016 is, aldus de notaris, de mondelinge afspraak gemaakt dat de overige gelden tot het einde van de executele onder de notaris in beheer zouden blijven. Nadat de notaris op 11 april 2018 zijn werkzaamheden als executeur heeft beëindigd heeft hij – onder inhouding van een met klaagster vooraf afgesproken bedrag - op 1 juni 2018 het restant van de gelden aan klaagster overgeboekt.
5.6.
Uit de stukken blijkt dat het eerste verzoek om een voorschot pas na tien maanden door de notaris is ingewilligd. Aan directe uitvoering van dat verzoek stond niets in de weg. Ook op het in december 2016 ingediende tweede verzoek tot uitbetaling van een deel van de gelden is door de notaris niet adequaat gereageerd. Pas nadat door klaagster een civiele procedure is aangespannen heeft de notaris op 1 juni 2018 een tweede uitkering gedaan. Ter zitting heeft de notaris aangevoerd dat hij in verband met zijn eventuele persoonlijke aansprakelijkheid ten aanzien van nog te betalen (erf)belasting niet eerder tot uitbetaling is kunnen overgaan. Deze stelling wordt verworpen, reeds omdat de notaris zelf al in juli 2015 klaagster schriftelijk heeft bericht dat als gevolg van de ANBI-status van klaagster er geen erfbelasting verschuldigd is. Nu evenmin is gebleken van een andere reden op grond waarvan een dergelijk lang tijdsverloop gerechtvaardigd was is het hof van oordeel dat ook klachtonderdeel ii) terecht is voorgesteld.
Klachtonderdeel iii) De notaris heeft geen rekening en verantwoording afgelegd.
5.7.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er vanaf maart 2017 diverse malen is verzocht om een rekening en verantwoording aan welk verzoek geen gehoor is gegeven. Ter zitting is niet gebleken van een geldige reden die de uitvoering van dit verzoek in de weg heeft gestaan. Het door de notaris opgeworpen verweer dat hij pas een rekening en verantwoording kan opmaken nadat zijn executele is beëindigd treft geen doel. Daargelaten de juistheid van dit verweer is gebleken dat ook na beëindiging van zijn taak als executeur op 11 april 2018 er niet binnen een redelijke termijn rekening en verantwoording is afgelegd. Ook klachtonderdeel iii is daarmee gegrond.
5.8.
Uit de door klaagster overgelegde aanvullende productie genoemd onder 1.4. blijkt dat de notaris inmiddels op 29 april 2019 een rekening en verantwoording heeft afgelegd. Uit deze stukken blijkt ook dat klaagster de notaris verwijt dat de stukken die aan deze rekening en verantwoording ten grondslag liggen (deels) ontbreken en dat de rekening en verantwoording niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Voor zover het ervoor moet worden gehouden dat klaagster in eerste aanleg haar klacht op deze punten heeft willen uitbreiden is dit in strijd met de goede procesorde nu de notaris daarop niet meer behoorlijk heeft kunnen reageren. In hoger beroep geldt dat het hof geen kennis kan nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Klaagster zal in de uitbreiding van deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Maatregel
5.9.
Gelet op de gegrondheid van alle (ontvankelijke) klachtonderdelen en het feit dat de notaris zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen enkele blijk heeft gegeven van enig inzicht in de onjuistheid van zijn handelwijze is het hof van oordeel dat de door de kamer opgelegde maatregel van een berisping waarbij de kamer heeft bepaald dat de opgelegde maatregel openbaar wordt gemaakt onvoldoende recht doet aan de ernst van de gegrond verklaarde klachten. Met de kamer bestaat ook bij het hof de vrees dat de geconstateerde verwijten zich ook voordoen bij andere boedels. Het hof ziet gezien de ernst van de overtredingen aanleiding de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee maanden op te leggen.
5.10.
Ingevolge artikel 105 Wet op het notarisambt is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt van kracht wordt en dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen.
5.11.
Nu het hof met betrekking tot de maatregel tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer in zoverre niet in stand blijven en zal de beslissing op dat punt worden vernietigd.
5.12.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Kostenveroordeling (eerste aanleg en in hoger beroep)
5.13.
Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen) gewijzigd. In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de Richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is na een eerste evaluatie in het voorjaar van 2019 verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
5.14.
Nu het hof de notaris een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 50,- kosten van klaagster;
- € 1000,- kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.15.
De notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de notaris op te geven rekeningnummer.
5.16.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
5.17.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing waar het de opgelegde maatregel betreft;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de in rechtsoverweging 5.8. geformuleerde klachten,
- legt de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn ambt voor de duur van twee maanden op;
- bevestigt de beslissing voor het overige;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan reiskosten en € 1000,- kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1050,- binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, A.D.R.M. Boumans en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019 door de rolraadsheer.