Hof Amsterdam, 24-04-2018, nr. 23-002907-15
ECLI:NL:GHAMS:2018:1427
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-04-2018
- Zaaknummer
23-002907-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1427, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑04‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:498
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
bewezen; opzettelijk aanwezig hebben hoeveelheid materiaal bevattende cocaÏne en voorbereidingshandelingen; cocaïnelab in portiekwoning;vrijspraak; schuld aan brand. GS 9 maanden wv 6 VW, MA
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002907-15
datum uitspraak: 24 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-669098-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2016 en 10 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de, in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof, toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 1 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig gehad 80 gram cocaïne(base), althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
1. subsidiair:een of meer (onbekend gebleven) personen tezamen en in vereniging met elkaar en/of alleen, op of omstreeks 1 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk hebben vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig hebben gehad 80 gram cocaïne (base), althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel of middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot en/of bij welk misdrijf of misdrijven verdachte die een of meer meer (onbekend gebleven) personen toen daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die een/of meer (onbekend gebleven) personen daartoe (woon)ruimte(gelegen aan de [adres 3]) ter beschikking te stellen.
2 primair:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2014 tot en met 1 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk voorhanden heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres 2]), onder meer
-een of meer jerrycan(s) gevuld met het oplosmiddel methyl ethyl keton (MEK/MEC) en/of
-een of meer fles(sen) met ammoniak en/of
-een of meer chemicaliënflesje(s) rokend zoutzuur en/of
-een hoeveelheid versnijdingsmiddelen, te weten levamisole HCL en/of boorzuur en/of
-een RVS scharnierbare mal en/of een diepdrukmal (met logo 69X) en/of
-een of meer laboratoriumbenodigdheden, te weten een rubberen ballon en/of een koffiemolen en/of
-een of meer goederen in samenhang bezien bestemd tot het vervaardigen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
-een hoeveelheid van ongeveer 80 gram cocaïne(base) vermengd met een kleurloze vloeistof, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
2 subsidiair:een of meer (onbekend gebleven) personen tezamen en in vereniging met elkaar en/of alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2014 tot en met 1 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval in elk geval een hoeveelheid van een middel bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad (in een pand gelegen aan de [adres 3]), onder meer:
- een of meer jerrycans gevuld met het oplosmiddel methyl ethyl keton (MEKIMEC) en/of
- een of meer flessen met ammoniak en/of
- een of meer (chemicaliën)flesjes rokend zoutzuur en/of
- een hoeveelheid versnijdingsmiddelen, te weten levamisole HCL en/of boorzuur en/of
- een RVS scharnierbare mal en/of een diepdrukmal (met logo 69X) en/of
- een of meer laboratoriumbenodigdheden, te weten een rubberen ballon en/of een koffiemolen en/of
- een of meer (andere) goederen of stoffen in samenhang bezien bestemd tot het vervaardigen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet borende lijst I en/of
- een hoeveelheid (van ongeveer 80 gram) cocaïne(base) vermengd me een kleurloze vloeistof in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
waarvan die een of meer (onbekend gebleven) personen en/of verdachte wisten en/of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit/die feiten, tot en/of bij welk misdrijf of misdrijven verdachte die een of meer meer (onbekend gebleven) personen toen daar (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die een/of meer (onbekend gebleven) personen daartoe een (woon)ruimte (gelegen aan de [adres 3]) ter beschikking te stellen.
3:hij op of omstreeks 01 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een flatwoning (zeer) licht ontvlambare chemicaliën voor het bewerken en/of vervaardingen van cocaïne, althans voor een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voorhanden heeft gehad, ten gevolge waarvan het aan zijn en/of zijn mededaders schuld te wijten is geweest, dat de flatwoning gelegen aan de [adres 2] of gedeeltelijk is verbrand en/of dat er brand is ontstaan, en/of dat de brand (eenmaal ontstaan) zich heeft verspreid, en daardoor gemeen gevaar voor een of meer perso(o)n(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer pers(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 3
Het politieonderzoek heeft geen duidelijkheid kunnen scheppen over de vraag hoe en waardoor de brand in de woning van de verdachte aan de [adres 2] op 1 mei 2014 is ontstaan.
Met de advocaat-generaal en de raadsman en evenals de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 1 primair en feit 2 primair
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de veroordeling van de verdachte gevorderd voor hetgeen aan hem onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent dat hij op de hoogte was van het in zijn woning aangetroffen cocaïnelaboratorium (hierna: het cocaïnelab) en dat hij daarmee iets van doen heeft gehad. Op de dag van de brand heeft de verdachte zijn woning in de vroege ochtend verlaten en zijn sleutels en daarmee het gebruik van de woning voor een paar dagen overgedragen aan een familielid. Buiten het feit dat de verdachte deze woning bewoont is er geen enkele aanwijzing waaruit verdergaande betrokkenheid van de verdachte bij het cocaïnelab blijkt. De verdachte heeft geen uitvoeringshandeling verricht en kan daarom niet als medepleger worden aangemerkt, zodat hij dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd.
Oordeel hof
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat de bewoner/huurder van een woning wordt geacht wetenschap te hebben van de goederen die zich in de betreffende woning bevinden. De verdachte staat sinds juni 2005 ingeschreven op het adres [adres 2] en bewoonde op dat adres een portiekflat op de vierde verdieping.
Op 1 mei 2014 vond in deze woning een hevige brand plaats. De meldkamer heeft omstreeks 13.08 uur melding van de brand gemaakt. Bij een veiligheidsverkenning, gevolgd door een doorzoeking van de woning en bijbehorende kelder heeft de politie goederen, chemicaliën en stoffen aangetroffen waarvan bekend is dat deze - in combinatie- gebruikt worden om cocaïne te vervaardigen, te weten:
- 13 jerrycans (waarvan één verbrand), al dan niet ten dele gevuld met cocaïne in methyl ethyl keton,
- een maatglas,
- een maatbeker
- RVS pannen,
- een elektrische kookplaat,
- twee flessen ammoniak,
- een flesje met rokende vloeistof (geconcentreerd) zoutzuur,
- een boterhambordje met een kleine hoeveelheid wit poeder; bevattende cocaïne en levamisol,
- een roestvrijstalen scharnierbare mal met roestvrijstalen plaat en houten markies met indruk 69X,
- een tas met 3 witte kunststof trechters, een houten pollepel, diverse plastic zakjes, een plastic schepje, plastic handschoenen, en een boterhamzakje met opgevouwen wit laken met restanten wit poeder, bevattende cocaïne en levamisol,
- een plastic zak met ongeveer 500 gram wit poeder, opschrift Albal Face Dessus FD-448 tetramisol hcl, bevattende levamisol,
- een boodschappentas met een persframe met blokken en hydraulische potkrik 2-ton,
- een plastic zak met inhoud ongeveer 500 gram tetramisole poeder, FD-450,
- een plastic zakje inhoudende 1 katoenen laken, 1 zwarte rubber balloon en 1 stuk crêpepapier, bevattende cocaïne,
- een boodschappentas bevattende een vervuilde katoenen doek met resten cocaïne en een gripzakje met ongeveer 200 gram wit poeder, FD-451 bevattende boorzuur,
- een zakje met ongeveer 10 gram wit poeder, bevattende levamisol,
- twee glazen bruine potten, 1-liter per stuk, etiket rokend zoutzuur 37%, leeg, restant rokende vloeistof,
- een Tomado koffiemolen met restant wit poeder, bevattende levamisol,
en een halfgelaatsmasker, aangetroffen in de wasmand uit de badkamer bevattende cocaïne, fenacetine, levamisol, procaïne en tetracaïne.
Deze goederen zijn verspreid over de gehele woning aangetroffen: in de woonkamer/keuken, de badkamer, de ouderslaapkamer, de kinderslaapkamer, op het balkon en in de kelderbox.
De verdachte heeft, kort samengevat, ter terechtzitting bij het hof het volgende verklaard.
Hij heeft zijn woning enkele dagen ter beschikking gesteld aan een niet bij naam genoemd familielid dat “wiet wilde knippen en drogen”. Hij heeft zijn woning op 1 mei 2014 rond 7.30 uur, in elk geval vroeg in de ochtend, verlaten. Voorafgaand aan de sleuteloverdracht was geen van de hier boven genoemde goederen in zijn woning aanwezig.
Het hof acht dit ongeloofwaardig gelet op het navolgende.
Allereerst is het onaannemelijk dat iemand de hierboven genoemde goederen in het korte tijdsbestek tussen het moment dat de verdachte de woning in de ochtend van 1 mei 2014 zou hebben verlaten en de aanvang van de brand naar de woning van de verdachte op de vierde verdieping zouden hebben gebracht. Hierbij slaat het hof acht op de grote hoeveelheid goederen en de wijze waarop deze goederen verspreid in de gehele woning zijn aangetroffen. Niet valt in te zien waarom iemand, die volgens de verdachte zijn woning voor enkele dagen mocht gebruiken, al deze aan hard drugs gelieerde goederen over alle ruimtes in de woning, inclusief de kelderbox, zou verspreiden en bijvoorbeeld een bordje met wit poeder bevattende cocaïne en levamisol (versnijdingsmiddel) bovenop een hoge kast in de slaapkamer zou neerzetten.
Het vervoer van de aangetroffen goederen moest via de trap plaatsvinden, omdat de portiekflat volgens de verdachte niet is voorzien van een lift. De buurvrouw van [nummer] heeft verklaard dat zij die ochtend thuis was en dat zij de deur van de woning van de verdachte omstreeks 8.30 uur open heeft horen gaan. Zij heeft niet verklaard dat zij geloop of gesjouw in het trappenhuis heeft waargenomen. Daarentegen heeft zij wel verklaard dat het bij de verdachte af en toe een komen en gaan van visite was. Ook de buurvrouw van nummer 113, de woning onder de woning van de verdachte, heeft verklaard dat het in de woning van de verdachte af en toe midden in de nacht een komen en gaan van visite was.
De verdachte heeft geen enkel identificerend gegeven verschaft van het familielid aan wie hij de sleutels van zijn woning, inclusief de kelderbox, zou hebben verstrekt.
Het hof stelt verder vast dat de lezing van de toedracht door de verdachte op geen enkele wijze is geconcretiseerd of nader onderbouwd.
Het hof acht zijn verklaringen bovendien op essentiële punten tegenstrijdig, te weten:
- over het tijdstip waarop hij zijn woning in de ochtend van 1 mei 2014 heeft verlaten heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg op 11 september 2014 verklaard dat dit om 9.00 uur was, op 12 juni 2015 en daarna heeft hij verklaard om 7.30 uur. Ter terechtzitting in hoger beroep hiermee geconfronteerd is de verdachte in gebreke gebleven een aannemelijke verklaring voor deze tegenstrijdigheid te geven;
- over de aard van het gebruik van de door hem beweerdelijk uitgeleende woning heeft hij ter zitting in eerste aanleg op 12 juni 2015 verklaard dat het familielid “daar iets zou doen met drugs. Ik weet niet precies wat want ik heb daar geen verstand van”. In hoger beroep heeft hij ter terechtzitting op 20 mei 2016 verklaard: “Ik wist dat hij in de wiet zat, hij zei mij dat hij ging knippen en drogen”.
- over de afgegeven huissleutels: ter terechtzitting in hoger beroep op 10 april 2018 heeft hij verklaard dat hij zijn hele sleutelbos, zowel de voordeursleutel, de huissleutel, de berging sleutel als de brievenbus-sleutel heeft afgegeven en dat hij niet over reservesleutels van zijn woning beschikt, terwijl de verdachte op 2 mei 2014, een dag na de brand, bij de politie heeft verklaard dat hij in zijn brievenbus een briefje aantrof waarop stond dat in zijn woning brand was geweest. Dit duidt er op dat de verdachte op dat moment in het bezit moet zijn geweest van in ieder geval zijn brievenbussleutel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband bezien, acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap heeft gehad van en niet betrokken is geweest bij het in zijn woning aangetroffen cocaïnelab volstrekt ongeloofwaardig.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet kan worden vastgesteld of en zo ja, op welke wijze, anderen daarbij betrokken zijn geweest.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 1 mei 2014 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
2 primair:hij op 1 mei 2014 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en bewerken van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden, opzettelijk voorhanden heeft gehad, in een pand gelegen aan de [adres 2],
- jerrycans gevuld met het oplosmiddel methyl ethyl keton (MEK/MEC) en
- flessen met ammoniak en
- een chemicaliënflesje rokend zoutzuur en
- een hoeveelheid versnijdingsmiddelen, te weten levamisole HCL en boorzuur en
- een RVS scharnierbare mal en een diepdrukmal (met logo 69X) en
- laboratorium benodigheden, te weten een rubberen ballon en een koffiemolen en
- goederen in samenhang bezien bestemd tot het vervaardigen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- een hoeveelheid van ongeveer 80 gram cocaïne(base) vermengd met een kleurloze vloeistof,
waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde integraal vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Bij deze vordering heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep die voor rekening komt van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft ter terechtzitting gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en verzocht, in geval van een bewezenverklaring, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis overstijgt of het meerdere te zoeken in het opleggen van een werkstraf dan wel een voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in zijn woning, een portiekwoning op de vierde verdieping, met het oog op het bereiden en bewerken van cocaïne opzettelijk grote hoeveelheden chemicaliën en andere daarbij benodigde goederen, alsmede materiaal bevattende cocaïne voor handen gehad.
Met zijn handelwijze heeft de verdachte kennelijk een bijdrage willen leveren aan het bereiden en bewerken van cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van de gebruiker schadelijke stof en de handel in en het gebruik van cocaïne brengen allerlei vormen van criminaliteit met zich mee.
Door de opslag van een grote hoeveelheid chemicaliën in zijn portiekwoning heeft hij bovendien in die woning, die onderdeel uitmaakt van een appartementencomplex waar ook anderen wonen, een brandgevaarlijke situatie in het leven geroepen.
In het voordeel van de verdachte stelt het hof vast dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 april 2018 niet eerder vanwege overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Daarnaast is ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte inmiddels weer beschikt over een eigen woonruimte en betaald werk, terwijl hij eerder langdurig werkloos was.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof komt, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, daarbij tot oplegging van een hogere straf dan de advocaat-generaal heeft geëist. Teneinde te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen zal een forse voorwaardelijke straf worden opgelegd. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Bij de strafoplegging wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tussen het instellen van het hoger beroep door het openbaar ministerie en de uitspraak van heden is immers bijna drie jaren verstreken. Dit is niet aan de verdachte te wijten. Deze overschrijding zal worden verdisconteerd in de hoogte van de op te leggen straf, in die zin dat daarop één maand in mindering zal worden gebracht.
Het hof acht alles afwegende een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3, 10a en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.M.C. Tilleman en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2018.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]