ABRvS, 18-02-2015, nr. 201311363/1/R3
ECLI:NL:RVS:2015:431
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-02-2015
- Zaaknummer
201311363/1/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:431, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JG 2015/20 met annotatie van Mr. O. Schuwer
Uitspraak 18‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 december 2012 heeft de raad de aanvraag van [appellanten] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel Koenderstraat 1b te Weert afgewezen.
201311363/1/R3.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Weert,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2012 heeft de raad de aanvraag van [appellanten] om een bestemmingsplan vast te stellen voor het perceel Koenderstraat 1b te Weert afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Weert het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2014, waar [appellant A], bijgestaan door mr. W.P.G. Verstappen, advocaat te Weert, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, ing M.W. Arts en J.J.M. Truijen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41 van de Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 6:17 van de Awb zendt, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
2. [appellanten] betogen dat de raad hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren hiertoe aan dat de raad [persoon] ten onrechte als gemachtigde als bedoeld in artikel 2:1 van de Awb heeft aangemerkt, dat geen sprake is van bekendmaking op de voorgeschreven wijze bij een enkele verzending aan de gemachtigde, alsmede dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 12 december 2012 daadwerkelijk aan [persoon] is verzonden. Zij hebben eerst op 7 juni 2013 vernomen dat een besluit op hun aanvraag was genomen.
3. De aanvraag om bestemmingsplanherziening is ingediend door [persoon] namens [appellanten]. De raad stelt het besluit op deze aanvraag aan [persoon] te hebben toegezonden.
Het enkele feit dat, ten tijde van het besluit op de aanvraag om bestemmingsplanherziening, geen schriftelijke machtiging aan de raad was overgelegd betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat [persoon] niet als gemachtigde kon worden aangemerkt. Gelet op de omstandigheid dat [persoon] de aanvraag namens [appellanten] heeft ingediend, heeft de raad ten tijde van het nemen van het besluit op de aanvraag [persoon] terecht aangemerkt als gemachtigde van [appellanten]. Dat geen schriftelijke machtiging was overgelegd doet aan het vorenstaande niet af nu een bestuursorgaan ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Awb niet verplicht is deze te verlangen.
4. De Afdeling overweegt voorts dat uit artikel 2:1 van de Awb in samenhang met artikel 6:17 van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming van die bepalingen voortvloeit dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. Hiervoor is niet doorslaggevend of het besluit daarnaast ook aan de belanghebbende zelf is gestuurd.
Volgens vaste jurisprudentie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2004, in zaak nr. 200402504/1) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst als dat gebeurt, is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan door de geadresseerde aannemelijk te maken.
5. Volgens de raad is het besluit van 12 december 2012 met een begeleidende brief met rechtsmiddelenvoorlichting aan [appellanten] toegezonden. Nu de raad van die brief een archiefexemplaar heeft overgelegd die voor verzending is afgestempeld op 4 januari 2013, heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het besluit is verzonden. Verder is in dit verband van belang dat [persoon] in het aanvullend bezwaarschrift van 14 september 2013 niet heeft ontkend een besluit te hebben ontvangen, maar heeft gesteld dat hij op 4 januari 2013 van gemeentewege te horen had gekregen dat een gesprek met de wethouder zou worden gearrangeerd en dat daarom van zijn zijde geen actie is ondernomen om een bezwaar in te dienen. Dat [appellanten], althans hun gemachtigde, niet van meet af aan bekend waren met het besluit van 12 december 2012 is niet geloofwaardig waar in een brief van 15 december 2012, die door [persoon] is verzonden aan het college van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een voornemen tot aanschrijving van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de afwijzing door de raad van de aanvraag om bestemmingsplanherziening. Gelet op het vorenstaande kan de enkele ontkenning van [appellanten] dat [persoon] het besluit op de aanvraag heeft ontvangen, niet worden aangemerkt als een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst.
6. Nu [appellanten] eerst bij brief van 17 juli 2013 bezwaar hebben gemaakt, is dit bezwaar buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken gemaakt. In het betoog van [appellanten] kan geen grond worden gezien voor het oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is op de voet van artikel 6:11 van de Awb. De raad heeft gelet hierop het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Hagen w.g. Matulewicz
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
45.