HR, 28-01-2020, nr. 17/00708
ECLI:NL:HR:2020:130
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
17/00708
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:130, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑01‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1246
ECLI:NL:PHR:2019:1246, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:130
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0032
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen verstekarrest, art. 432.2 Sv. Is de “Mededeling uitspraak” daadwerkelijk i.p. aan de in België woonachtige verdachte betekend? HR: op gronden die zijn vermeld in CAG kan verdachte niet worden ontvangen in ingesteld beroep. CAG: Het kan ervoor worden gehouden dat de “rode kaart” de “Mededeling uitspraak” heeft begeleid. De op de zogenoemde “rode kaart” geplaatste handtekening vertoont een zeer sterke gelijkenis met de handtekening die telkens voor ontvangst is gezet op drie andere akten welke van het onderhavige dossier deel uitmaken en die, gezien de aankruisingen daarop, alle aan verdachte i.p. zijn uitgereikt. Voorts wordt in de schriftuur geen verklaring voor deze gelijkenis gegeven, wordt niet uitgelegd waarom het niet verdachte zelf is of kan zijn geweest die rode kaart van een handtekening heeft voorzien en wordt niet aangegeven wie – als het niet verdachte is geweest – dan wél de rode kaart en de “Mededeling uitspraak” van 29 mei 2007 op het adres van verdachte in ontvangst heeft genomen en wie op de rode kaart een handtekening heeft gezet die dan ook nog eens zou moeten doorgaan voor die van verdachte. O.g.v. voorgaande kan het niet anders zijn dan dat het verdachte zelf is geweest die op het Belgische adres de “Mededeling uitspraak” i.p. in ontvangst heeft genomen. Dat betekent dat verdachte uiterlijk binnen veertien dagen nadien beroep in cassatie had moeten instellen en dat niet is gebeurd. Verdachte in cassatieberoep n-o.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/00708
Datum 28 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2000, nummer 21/000864-99, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de verdachte niet in behandeling nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020.
Conclusie 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verdachte woonachtig in België. Betekening mededeling uitspraak en zogenoemde rode kaart. De AG geeft de Hoge Raad in overweging de verdachte in het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/00708
Zitting 3 december 2019
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 3 maart 2000 door het gerechtshof te Arnhem wegens “het medeplegen van een beroep of een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren”, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft voorts beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van vier benadeelde partijen, een en ander zoals vermeld in het arrest.
Namens de verdachte heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, een middel van cassatie voorgesteld.
Ik kom aan een bespreking van het middel niet toe, nu de verdachte mijns inziens in het beroep niet kan worden ontvangen.
Blijkens de akte cassatie is het beroep ingesteld op 13 februari 2017. Onder de zich in cassatie voorhanden stukken bevinden zich voorts onder meer:
(i) Het schrijven van de directie Consulair-Juridische Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 14 mei 2007 aan de officier van justitie, met de mededeling dat de verdachte staat ingeschreven op het adres [a-straat 1], [postcode] [plaats] in België;
(ii) Een op 29 mei 2007 gedateerde “dubbel” van de “Mededeling uitspraak” van het Openbaar Ministerie van het ressortparket Arnhem, waarin de advocaat-generaal ter kennis van de verdachte, met als adres [a-straat 1], [postcode] [plaats] (België), heeft gebracht dat hij bij arrest van het hof Arnhem d.d. 3 maart 2000 ter zake van het hierboven onder 1 genoemde feit is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Op deze kennisgeving is daarnaast vermeld “Parketnummer: 21-000864-99”en “USERID: […]” en is geschreven: “met rode kaart verzonden”;
(iii) Een rode kaart waarop door het kantoor van afzending is ingevuld dat de post op 29 mei 2007 aangetekend is verstuurd naar de verdachte als geadresseerde op het adres [a-straat 1], [postcode] [plaats], België. Onder het hoofd “De hierbovenvermelde zending is naar behoren” bevindt zich onder meer het vakje “Ontvangen”. Dit vakje is niet aangekruist, maar wel is daaronder een handtekening geplaatst. Voorts kan uit de onder het kopje “Bericht van ontvangst/uitbetaling/bijschrijving” geplaatste stempel worden opgemaakt dat de rode kaart op 14 juni 2007 (vanuit Brugge) is teruggezonden aan het ressortsparket Arnhem. Op de achterzijde van de rode kaart is met de hand geschreven “21-864-99 […]” en staat een stempel met de tekst “Ressortsparket Arnhem Ingekomen 18 juni 2007 Verzonden aan HOF/RDSMN”.
5. In de inleidende opmerkingen van de schriftuur wordt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep aangevoerd dat:
“niet [kan] blijken dat de mededeling van de verstekuitspraak d.d. 29 mei 2007 daadwerkelijk indertijd aan verzoeker in persoon is betekend. Immers, niet kan worden vastgesteld dat de "rode kaart" betrekking heeft op die mededeling uitspraak c.q. dat die "rode kaart" die mededeling uitspraak heeft begeleid terwijl er voorts op moet worden gewezen dat op die "rode kaart" het vakje "ontvangen" niet is aangekruist als optie bij: de "verzending is naar behoren ontvangen" en kan evenmin blijken dat de handtekening die onderop de "rode kaart" staat, de handtekening van de postmedewerker dan wel van (een gemachtigde van) verzoeker betreft.”
6. Dat zie ik anders. Nu de “rode kaart” dezelfde datum van dagtekening van verzending heeft als de datum die is vermeld op de dubbel van de “Mededeling uitspraak”, op deze dubbel is vermeld parketnummer 21-000864-99 alsook USERID: […] en is geschreven “met rode kaart verzonden” en op de achterzijde van de rode kaart is geschreven 21-864-99 […], houd ik het ervoor dat de “Mededeling uitspraak” van 29 mei 2007 en die rode kaart elkaar hebben begeleid.
7. Wat betreft de op de rode kaart geplaatste handtekening merk ik op dat deze een zeer sterke gelijkenis vertoont met de handtekening die telkens voor ontvangst is gezet op respectievelijk de akte van uitreiking van de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek (21 juli 1998), de akte van uitreiking van de kennisgeving van verdere vervolging (4 september 1998) en de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding (30 september 1998), welke drie akten van het onderhavige dossier deel uitmaken en, gezien de aankruisingen daarop, alle aan de verdachte in persoon zijn uitgereikt. Voorts wijs ik erop dat in de schriftuur geen verklaring voor deze gelijkenis wordt gegeven, niet wordt uitgelegd waarom het niet de verdachte zelf is of kan zijn geweest die de rode kaart van een handtekening heeft voorzien en niet wordt aangegeven wie – als het niet de verdachte is geweest – dan wél de rode kaart en de “Mededeling uitspraak” van 29 mei 2007 op het adres van de verdachte in ontvangst heeft genomen en wie op de rode kaart een handtekening heeft gezet die dan ook nog eens zou moeten doorgaan voor die van de verdachte.
8. Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte zelf is geweest die op het Belgische adres de “Mededeling uitspraak” in persoon in ontvangst heeft genomen. Dat betekent dat de verdachte uiterlijk binnen veertien dagen nadien – nogmaals: de rode kaart is op 14 juni 2007 vanuit Brugge verzonden en op 18 juni 2007 op het ressortsparket Arnhem ingekomen – beroep in cassatie had moeten instellen, zodat hij, nu zulks niet is gebeurd, ingevolge art. 432, tweede lid, Sv in het beroep niet kan worden ontvangen.
9. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG