HR, 17-12-2010, nr. 10/02637
ECLI:NL:HR:2010:BO1798
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-12-2010
- Zaaknummer
10/02637
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BO1798
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO1798, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO1798
ECLI:NL:PHR:2010:BO1798, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BO1798
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑12‑2010
17 december 2010
Eerste Kamer
10/02637
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 07/99 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 april 2010,
b. het arrest in de zaak 200.064.591/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 juni 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 december 2010.
Conclusie 22‑10‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Verzoekster]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: [verzoekster], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 15 juni 2010. Bij dit arrest heeft het hof op het hoger beroep van [verzoekster] bekrachtigd het vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage van 29 april 2010, waarbij aan [verzoekster] bij de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de schone lei is onthouden wegens het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatieverplichting.
2.
Het cassatieberoep berust op één middel dat naar mijn oordeel niet tot cassatie kan leiden en niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
3.
Als ik het goed zie, klaagt het middel erover dat het hof zijn oordeel dat [verzoekster] zowel vóór als na haar ziekmelding te weinig heeft gedaan om de voor haar capaciteit passende arbeid te verkrijgen, niet dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.
Het oordeel van het hof dat [verzoekster] vóór de ziekmelding niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan, berust op de overweging dat [verzoekster] wist, althans behoorde te weten, dat van haar verwacht werd dat zij, om aan haar sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks vijf sollicitaties diende te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder diende te versturen, dat [verzoekster] slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties heeft overgelegd aan de bewindvoerder, en dat niet aannemelijk is geworden dat [verzoekster] veelvuldig heeft gesolliciteerd.
5.
Voor zover het oordeel van het hof betrekking heeft op de periode na de ziekmelding, berust dit op de overweging dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] reeds vanaf de ziekmelding volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat [verzoekster] bij haar ziekmelding of nadien de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit haar volledige arbeidsongeschiktheid kon worden afgeleid en ook uit de in hoger beroep overgelegde (medische) gegevens niet blijkt dat bij de ziekmelding sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid.
6.
De voormelde overwegingen berusten op waarderingen van feitelijke aard die aan het hof als feitenrechter zijn voorbehouden. Zij zijn in het licht van onder meer de verslagen van de bewindvoerders niet onbegrijpelijk, en vormen een toereikende motivering voor het oordeel dat [verzoekster] zowel vóór als na de ziekmelding niet aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan. Het middel faalt derhalve.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,