Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-01-2013, nr. 200.093.529
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8213
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-01-2013
- Zaaknummer
200.093.529
- LJN
BY8213
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BY8213, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑01‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOR 2013/104 met annotatie van mr. J.M. van Poelgeest
Uitspraak 11‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Bancaire zorgplicht bij verstrekken van aflossingsvrije hypothecaire lening ten behoeve van beleggingen. De bank mocht bij de beoordeling van de financieringsaanvraag afgaan op de door de tussenpersoon verstrekte informatie. De bank had geen bemoeienis met de belegging van de geleende gelden en was niet gehouden om de kredietnemer te waarschuwen voor de wijze waarop hij de geleende gelden zou besteden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.529
(zaaknummer rechtbank 294415)
arrest van de eerste kamer van 15 januari 2013
inzake
[X]
en
[Y],
beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. G.R. ten Heuw,
tegen
de naamloze vennootschap
SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen worden hierna [appellanten] en SNS genoemd.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 juli 2010 en 22 september 2010 die de rechtbank Arnhem en van het vonnis van 11 mei 2011 dat de rechtbank Utrecht tussen [appellanten] als eisers en SNS als gedaagde heeft gewezen.
- 2.
Het geding in hoger beroep
- 2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 augustus 2011;
- -
de memorie van grieven;
- -
de memorie van antwoord, met producties;
- -
de akte uitlating producties, tevens akte overlegging producties, tevens akte uitlating nieuw verweer, tevens akte uitbreiding bewijsaanbod zijdens [appellanten],
- -
de akte uitlating producties zijdens SNS.
- 2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.
- 3.
De vaststaande feiten
- 3.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank in het bestreden vonnis van 11 mei 2011 onder 2. als feiten heeft vastgesteld.
- 3.2.
De (eerste) grief van [appellanten] tegen de vaststelling onder 2.6 van het bestreden vonnis dat Wagner na vaststelling van een financieel plan (en instemming daarmee door [appellanten]) een financieringsaanvraag heeft gedaan bij SNS, faalt. De enkele omstandigheid dat in het financieel plan reeds een rentepercentage is genoemd dat overeenkomt met de rentevoorwaarden in de latere offerte van SNS impliceert niet zonder meer dat over de te verstrekken geldlening al contact met SNS is geweest. [appellanten] hebben deze door SNS betwiste stelling niet nader onderbouwd en ter zake daarvan ook niet voldoende concreet en specifiek bewijs aangeboden, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan.
- 4.
De motivering van de beslissing in hoger beroep
- 4.1.
In het bestreden vonnis van 11 mei 2011 is ten onrechte overwogen dat de rechtbank Arnhem zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak naar de rechtbank Utrecht heeft verwezen. Bij vonnis van 22 september 2010 heeft de rechtbank Arnhem in verband met de omstandigheid dat een van partijen werd bijgestaan door een aan de rechtbank Arnhem verbonden rechter-plaatsvervanger, de zaak slechts verwezen naar de rechtbank Utrecht als nevenzittingsplaats van de rechtbank Arnhem. Het vonnis van 11 mei 2011 had mitsdien niet gewezen dienen te worden door de rechtbank Utrecht maar door de rechtbank Arnhem, nevenzittingsplaats Utrecht. Nu dit hof bevoegd is om te oordelen in het hoger beroep tegen vonnissen van zowel de rechtbank Arnhem als de rechtbank Utrecht, behoeft het hof hieraan evenwel geen consequenties te verbinden.
- 4.2.
Het gaat in deze zaak – zakelijk samengevat – om het volgende. [appellanten] hebben in 2000 Wagner & Partners (hierna: W&P) om financieel advies gevraagd. W&P heeft [appellanten] geadviseerd om een hypothecaire geldlening ad NLG 570.000 af te sluiten bij SNS, waarbij een deel van de lening (NLG 25.000) zou worden aangewend om een bestaande lening van [appellanten] bij Finata Bank af te lossen en waarbij het grootste deel van de lening zou worden aangewend om in drie beleggingsfondsen te worden ondergebracht. SNS heeft de hypothecaire geldlening aan [appellanten] verstrekt en de voorgenomen beleggingen zijn gerealiseerd. Na verloop van tijd is het [appellanten] gebleken dat de beleggingen voor het grootste deel waren ‘verdampt’ en dat op de hypothecaire geldlening niet was afgelost. [appellanten] achten SNS aansprakelijk voor de door hen in dit verband geleden schade. De daartoe strekkende vorderingen tot het geven van verklaringen van recht zijn door de rechtbank afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep. De grieven zullen zoveel mogelijk (de eerste grief is hiervoor al besproken) gezamenlijk worden behandeld.
- 4.3.
In de kern genomen zijn de vorderingen van [appellanten] erop gebaseerd dat SNS is tekort geschoten in de op haar rustende (bijzondere) zorgplicht jegens [appellanten] door hen niet te waarschuwen voor de aan de door hen aangegane financieringsconstructie verbonden risico’s, door een lening te verstrekken die niet verantwoord was en door zaken te doen met een tussenpersoon die handelde in strijd met artikel 7 lid 1 van de Wet toezicht effectenverkeer (Wte).
- 4.4.
Bij de beoordeling van voornoemde verwijten stelt het hof voorop dat de maatschappelijke functie van een bank een bijzondere zorgplicht met zich brengt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. In een geval als het onderhavige, waarin door SNS aan [appellanten] een aflossingsvrije hypothecaire geldlening is verstrekt, brengt deze zorgplicht met zich dat SNS jegens [appellanten] gehouden was om voldoende informatie te geven over de te verstrekken hypothecaire geldlening en om een zorgvuldig onderzoek te doen naar de kredietwaardigheid van [appellanten] teneinde te voorkomen dat [appellanten] hogere financiële lasten op zich zouden nemen dan gelet op hun draagkracht verantwoord zou zijn.
- 4.5.
Dat SNS [appellanten] onvoldoende zou hebben geïnformeerd ten aanzien van de aflossingsvrije hypothecaire geldlening zelf, hebben [appellanten] niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld. Ten aanzien van de plicht van SNS om een zorgvuldig onderzoek te doen naar de kredietwaardigheid van [appellanten] geldt dat SNS bij de beoordeling van de financieringsaanvraag mocht afgaan op de door W&P verstrekte informatie. Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, betreft dit geen informatie die SNS zelf bij derden heeft ingewonnen maar betreft het informatie die namens [appellanten] aan SNS werd verstrekt. Deze informatie was dusdanig dat, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, SNS daarin geen aanleiding behoefde te zien om nadere informatie in te winnen of zich belemmerd behoefde te voelen om de gevraagde financiering te verstrekken. Uit de door [appellanten] verstrekte informatie bleek van een jaarinkomen van circa NLG 73.000, de eigendom van een onbezwaarde woning met een getaxeerde executiewaarde van NLG 1.150.000 en een (uit de te sluiten hypothecaire geldlening ter beschikking komend) te beleggen vermogen van circa NLG 500.000, terwijl niet bleek van andere schulden dan een met de aan te gane lening af te lossen lening van NLG 25.000 bij de Finata Bank. Door [appellanten] is niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat het maandelijks inkomen toereikend was om de rentelasten te voldoen. Tegenover de stelling van [appellanten] dat SNS wist dat het inkomen (wachtgeld) van [appellanten] in de loop der jaren zou dalen, heeft SNS gemotiveerd aangevoerd dat deze inkomensterugval opgevangen zou worden door inkomsten uit pensioen en lijfrentepolissen en dat in ieder geval in 2009 het inkomen weer op hetzelfde peil was als ten tijde van financieringsaanvraag. Dat hebben [appellanten], hoewel zij daarop bij akte van 24 april 2012 wel hebben gereageerd, niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. Voorts staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat SNS door [appellanten] niet is geïnformeerd over de op het (voormalige) winkelpand van [appellanten] rustende hypotheek met daarbij behorende lasten en dat SNS daarmee ook anderszins niet bekend was, terwijl ook voor [appellanten] duidelijk moest zijn dat dit voor SNS zeer relevante informatie betrof. Dat [appellanten] W&P daarover wel hebben geïnformeerd, zoals zij hebben gesteld en te bewijzen aangeboden, doet daarbij niet terzake. Vast staat dat [appellanten] aan SNS van de op het (voormalige) winkelpand van [appellanten] rustende hypothecaire lening van NLG 600.000 met daarbij behorende lasten geen mededeling hebben gedaan, ook niet in of naar aanleiding van de door hen ondertekende (bijlage bij de) hypotheekofferte (productie 3 bij conclusie van antwoord) waarin door SNS aan [appellanten] ter algehele aflossing van de op hun naam staande geregistreerde kredieten om een kopie van de contracten en recente saldo-opgaven is verzocht. Voorts staat vast dat SNS een BKR-toets heeft laten uitvoeren en dat de uitkomst hiervan geen aanleiding of reden gaf om de financieringsaanvraag te weigeren. Door [appellanten] is niets gesteld waaruit zou kunnen volgen dat SNS had moeten twijfelen aan de juistheid en de volledigheid van de aan haar verstrekte informatie. Op SNS rustte dan ook geen verplichting, buiten de door [appellanten] aangewezen tussenpersoon om, aan [appellanten] zelf (aanvullende) informatie te verzoeken. Gelet op deze informatie over het inkomen en het vermogen van [appellanten], welk vermogen aanmerkelijk groter was dan het bedrag van de door SNS verstrekte geldlening, mocht SNS ervan uitgaan dat met de aan [appellanten] te verstrekken aflossingsvrije hypothecaire geldlening geen sprake was van een onverantwoord risico van overkreditering.
- 4.6.
Daarmee heeft SNS aan haar zorgplicht jegens [appellanten] ten aanzien van de verstrekking van de hypothecaire geldlening voldaan. Voor het aannemen van een verdergaande zorgplicht van SNS bestaat, anders dan [appellanten] hebben bepleit, in dit geval geen aanleiding. Daartoe overweegt het hof het volgende.
- 4.7.
[appellanten] hebben, zonder toedoen van SNS, ervoor gekozen om bij de financieringsaanvraag gebruik te maken van bemiddeling door W&P, als onderdeel van een meer omvattend door W&P geadviseerd financieel plan. Bij de advisering omtrent dit financieel plan en de daarbij behorende financieringsaanvraag handelde W&P niet namens of in opdracht van SNS. Weliswaar bestond ook tussen W&P en SNS een relatie in die zin dat SNS aan W&P provisie betaalde voor door tussenkomst van W&P afgesloten hypothecaire geldleningen, maar dat maakt nog niet dat W&P als vertegenwoordiger of hulppersoon van SNS kan worden aangemerkt of dat SNS anderszins aansprakelijk kan worden gehouden voor gedragingen of nalaten van W&P. Dat W&P regelmatig en op grote schaal bemiddelde bij de verstrekking van hypothecaire geldleningen door SNS, dat SNS (indirect) een belang had in W&P en dat tussen W&P en SNS sprake was van een samenwerkings- of bemiddelingsovereenkomst, maakt ook niet dat in de verhouding tussen [appellanten] en SNS de handelingen van W&P voor rekening van SNS komen. Voor toewijzing van het in dit verband door [appellanten] gedane verzoek om SNS te bevelen de bemiddelingsovereenkomsten tussen haar en W&P in het geding te brengen, ziet het hof dan ook geen aanleiding. Anders dan [appellanten] stellen, heeft SNS W&P niet ingeschakeld om te voldoen aan verplichtingen die eigenlijk op SNS rusten. SNS heeft de door W&P namens [appellanten] ingediende financieringsaanvraag zelf beoordeeld en daarmee zelf invulling gegeven aan de in dit verband op haar rustende zorgplicht.
- 4.8.
Ook rustte op SNS niet de plicht om [appellanten] te waarschuwen voor de wijze waarop zij de geleende gelden zouden besteden (beleggen). SNS had geen bemoeienis met het aan de geldlening ten grondslag liggende financieel plan van W&P en evenmin met de belegging van de geleende gelden in diverse beleggingsfondsen. De beleggingen werden ook niet gedaan vanuit een bij SNS aangehouden bankrekening of in door SNS beheerde beleggingsfondsen. Haar uit de verstrekking van de hypothecaire geldlening voortvloeiende zorgplicht gaat niet zover dat SNS zich tevens rekenschap diende te geven van, en zo nodig diende te waarschuwen voor, de wijze waarop [appellanten] door tussenkomst van een deskundige derde (W&P) de geleende gelden zou besteden en (bij andere instellingen) zou beleggen, of dat SNS [appellanten] zelfs de door W&P geadviseerde constructie had moeten ontraden. Dat SNS bij de offerte voor de hypothecaire geldlening melding heeft gemaakt van het onderliggende financieel plan van W&P en dat twee beleggingsdepots ten behoeve van SNS zijn verpand, maakt dat niet anders. Van enige betrokkenheid van SNS bij de advisering voor en de uitvoering van de effectentransacties is niet gebleken.
- 4.9.
Bovendien geldt dat, ook indien SNS bij de beoordeling van de financieringsaanvraag wel rekening had moeten houden met de wijze waarop de geleende gelden zouden worden aangewend, door [appellanten] niet voldoende gemotiveerd is gesteld dat sprake was van een onverantwoorde wijze van beleggen. Dat sprake was van een groter beleggingsrisico dan het risico dat het beleggen in effecten, naar algemeen bekend moet worden beschouwd, in zijn algemeenheid met zich brengt, is gesteld noch gebleken. [appellanten] hebben ook niet voldoende gemotiveerd betwist dat een redelijkerwijs te verwachten rendement op de door [appellanten] voorgenomen beleggingen gedurende de looptijd van de hypothecaire geldlening voldoende zou zijn om de geldlening aan het einde van de looptijd te kunnen aflossen. In dit verband is relevant dat [appellanten] SNS relevante informatie hebben onthouden over de op hun bedrijfspand rustende hypothecaire verplichtingen en over de omstandigheid dat mogelijk (ook) met dit bedrijfspand samenhangende - naar eigen stelling van [appellanten]: hoge - financiële verplichtingen uit de met de beleggingen te behalen rendementen zouden moeten worden voldaan. [appellanten] hebben voorts onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de voor hun rekenvoorbeelden in de memorie van grieven gehanteerde uitgangspunten (met sterk negatieve koersontwikkelingen en aanzienlijke onttrekkingen in de eerste jaren) bij de verstrekking van de geldlening redelijkerwijs ook door SNS gehanteerd hadden moeten worden. Dat de daar voorgerekende negatieve ontwikkelingen zich ook daadwerkelijk hebben voorgedaan, is evenmin gebleken.
- 4.10.
De vraag of W&P als effectenbemiddelaar in strijd heeft gehandeld met de Wte, kan in het midden blijven. Zoals reeds overwogen, was de rol van SNS beperkt tot geldverstrekker en had zij geen betrokkenheid bij de advisering voor de effectentransacties en, anders dan in het Safe Haven-arrest aan de orde was, evenmin bij de uitvoering daarvan. Een eventueel door W&P in dat verband met de Wte strijdig handelen, kan SNS dan ook niet worden tegengeworpen en op SNS rustte ook geen waarschuwingsplicht terzake. Haar wetenschap dat een deel van de geleende gelden onder advisering en bemiddeling door W&P zou worden belegd, maakt evenmin dat SNS onrechtmatig heeft gehandeld door aan [appellanten] ten behoeve van onder meer die beleggingen een hypothecaire geldlening te verstrekken.
- 4.11.
Gelet op het voorgaande falen de grieven van [appellanten] Er zijn geen feiten te bewijzen aangeboden die tot een andere beslissing aanleiding kunnen geven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
- 5.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 11 mei 2011;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNS vastgesteld op € 4.894,50 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het li-quidatietarief en op € 649,-- aan griffierecht, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van dit arrest tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, S.M. Evers en F.J.P. Lock, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.