ABRvS, 15-06-2016, nr. 201509177/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:1676
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-06-2016
- Zaaknummer
201509177/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1676, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑06‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning en bijbehorende erven aan de [locatie] te Megen voor een periode van drie maanden te sluiten.
201509177/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Megen, gemeente Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 november 2015 in zaak nr. 15/2210 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2015 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning en bijbehorende erven aan de [locatie] te Megen voor een periode van drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 9 juli 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door zijn [zoon] en door mr. K.E. van den Ing, advocaat te Uden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P. Verhoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Bij de uitoefening van deze bevoegdheid past de burgemeester het ‘Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente Oss’ (hierna: het beleid) toe. Volgens het beleid wordt een woning gesloten indien een handelsvoorraad van meer dan 0,5 gram harddrugs in de woning wordt aangetroffen. Bij een eerste, tweede en derde constatering hiervan sluit de burgemeester de woning voor de duur van onderscheidenlijk drie maanden, zes maanden en onbepaalde tijd. Bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid softdrugs wordt volstaan met een bestuurlijke waarschuwing en bij volgende constateringen volgen eveneens sluitingen van de woning voor nader aangeduide periodes.
2. De burgemeester heeft aan de oplegging van de last ten grondslag gelegd dat de politie tijdens een huiszoeking op 15 januari 2015 in de woning 315 gram hennep, 13 gram amfetamine en ongeveer 600 gram cokepasta, met vermoedelijk de bestanddelen amfetamine en/of cocaïne, heeft aangetroffen. Amfetamine is een harddrug, als vermeld in lijst I bij de Opiumwet en hennep een softdrug, als vermeld in lijst II bij deze wet.
Een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram zijn handelshoeveelheden. Nu in de woning handelshoeveelheden drugs zijn aangetroffen, wordt op grond van het beleid tot sluiting van de woning overgegaan, aldus de burgemeester.
3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was tot de sluiting van de woning over te gaan. Hij stelt dat de drugs niet van hem waren. De amfetamine bevond zich in een door hem opgekochte inboedel. Hij was zich hiervan niet bewust. Bovendien was ten tijde van het advies van de politie aan de burgemeester om tot bestuursdwang over te gaan door het Nederlands Forensisch Instituut nog niet vastgesteld dat de cokepasta amfetamine bevatte. De hennep betrof slechts de stengels van de plant en dus afval, zonder werkzame stoffen. Hij had de stengels buiten gevonden en deze voor zijn zoon, die weleens hennep gebruikte, mee naar huis genomen. De drugs waren dus niet bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking in of bij de woning. Er wordt dan ook niet voldaan aan de in het beleid gestelde voorwaarde voor sluiting van de woning, dat vanuit de woning drugshandel plaatsvindt. Voorts is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de beroepsgrond dat het beleid onredelijk is, omdat daarin ingeval van het voor de eerste maal aantreffen van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram niet de mogelijkheid wordt geboden tot het geven van een waarschuwing en het beleid evenmin voorziet in de mogelijkheid een belangenafweging te maken, aldus [appellant].
3.1. Hoewel [appellant] terecht betoogt dat de rechtbank niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de aangetroffen drugs niet voor verkoop, aflevering of verstrekking in of bij de woning bestemd waren, leidt dat niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer bij uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn.
Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" allereerst ziet op verkoop, maar tevens op aflevering en verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Voorts heeft de Afdeling bij deze uitspraak overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid drugs is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Naar de burgemeester ter zitting bij de rechtbank heeft uiteengezet, is met de woorden "indien in woningen drugshandel plaatsvindt ten aanzien van harddrugs, met een handelsvoorraad van meer dan 0,5 gram, dan volgt bij een eerste constatering een sluiting van 3 maanden" in het beleid slechts beoogd het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet weer te geven en niet om nadere voorwaarden te stellen.
Nu in de woning meer dan 0,5 gram harddrugs en meer dan 5 gram softdrugs zijn aangetroffen, is in beginsel aannemelijk dat de drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [appellant] heeft met zijn verklaringen voor de aanwezigheid van de drugs in de woning het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Hierbij acht de Afdeling van belang dat verschillende soorten drugs zijn aangetroffen in hoeveelheden die de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik bestemde maximumhoeveelheden ruimschoots overschrijden.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in dit geval niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voldaan.
3.3. Anders dan [appellant] betoogt, is de rechtbank ingegaan op de beroepsgrond dat het beleid van de burgemeester onredelijk is.
Dit betoog mist dan ook feitelijke grondslag.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beleid niet onredelijk is, faalt dat betoog.
Volgens het beleid wordt bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning deze voor de duur
van drie maanden gesloten. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 29 juli 2015,
ECLI:NL:RVS:2015:2388, is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. Bij een eerste constatering hiervan kan aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet derhalve de bevoegdheid tot sluiting van een woning worden ontleend. Beleid waarin is opgenomen dat direct de sluiting van een woning wordt gelast bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs, zonder voorafgaande waarschuwing, is dan ook niet in strijd met voormeld uitgangspunt. Bovendien is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, sluiting van de woning, hoewel uitgangspunt van het beleid, niet altijd en onvermijdelijk het gevolg van de eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning. In het beleid wordt expliciet gewezen op de bevoegdheid van de burgemeester om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, in afwijking van het beleid te volstaan met een minder vergaande maatregel dan sluiting. Gelet hierop kan voldoende inhoud worden gegeven aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig moet worden bezien of in plaats van sluiting van een woning met een waarschuwing of een daaraan soortgelijke maatregel kan worden volstaan.
Het betoog faalt.
4. Voor het overige heeft [appellant] in het hogerberoepschrift verzocht de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de bezwaar- en beroepsgronden kan niet worden afgeleid waarom [appellant] van oordeel is dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Derhalve ziet de Afdeling hierin geen aanleiding deze uitspraak te vernietigen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016
598.