Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-02-2016, nr. 200.173.268
ECLI:NL:GHARL:2016:1493
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-02-2016
- Zaaknummer
200.173.268
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:1493, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑02‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Beëindiging van het gezag.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.173.268
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 167428)
beschikking van 25 februari 2016
inzake
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Vos te Wijk bij Duurstede,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J. Coenen te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer en mevrouw [A],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2 Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 8 juli 2015;
- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 9 september 2015;
- het verweerschrift van de vader met producties I tot en met III, ingekomen op 10 september 2015;
- een brief van de GI van 31 augustus 2015 met als bijlage het verzoek raadsonderzoek verderstrekkende maatregel aan de raad van 27 oktober 2014, ingekomen op 1 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Coenen van 13 januari 2016, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2016 plaatsgevonden. Namens de raad is [B] verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is [C], jeugdbeschermer, verschenen. Met kennisgeving vooraf zijn de vader en zijn advocaat niet verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de pleegouders niet verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de - inmiddels beëindigde - relatie van de vader en de moeder is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [kind] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [kind].
3.2
Bij beschikking van 29 augustus 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo [kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI (destijds genaamd: Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel).
3.3
Bij beschikking van 24 november 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo [kind] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 november 2011 tot 29 augustus 2012, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 17 augustus 2015 voor de periode tot 29 augustus 2016.
3.4
Bij voormelde beschikking van 29 augustus 2011 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, welke termijn laatstelijk is verlengd bij voormelde beschikking van 17 augustus 2015 voor de periode tot 29 augustus 2016.
3.5
[kind] is op 29 augustus 2011 geplaatst in een crisispleeggezin en op 2 februari 2012 in een ander crisispleeggezin. In januari 2013 is [kind] geplaatst in het perspectief biedende gezin van de pleegouders.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [kind] te benoemen, afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De raad is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de moeder over [kind] te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, kosten rechtens.
4.2
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof, zo nodig onder aanvulling van gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de raad in zijn (naar het hof begrijpt: in hoger beroep gedane) verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen, met uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van de raad in de kosten van het geding.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De raad stelt in zijn beroepschrift dat de rechtbank de ruimte die artikel 1:266 BW biedt ten aanzien van het (al dan niet) uitspreken van een gezagsbeëindigende maatregel ingevuld heeft vanuit overwegingen die zijn ingegeven door moeders belang. Deze redenering is begrijpelijk en invoelbaar, maar is wat de raad betreft een onjuiste interpretatie van de bedoeling van de wet. De wetgever heeft bedoeld dat het belang van het kind, in casu [kind], uitgangspunt moet zijn. [kind] heeft belang bij continuïteit, stabiliteit en duidelijkheid ten aanzien van haar opvoedingssituatie en dit weegt zwaarder dan het belang van de moeder bij behoud van haar gezag. De moeder zal na de gezagsbeëindiging ook niet op een andere wijze geïnformeerd en betrokken worden bij [kind] dan nu het geval is. Door uit te gaan van het belang van de moeder in plaats van het belang van [kind], gaat de rechtbank er aan voorbij dat [kind] in de door de rechtbank beoogde situatie wordt blootgesteld aan nog vele jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit terwijl, zoals uit het raadsrapport van 27 januari 2015 blijkt, en door de rechtbank wordt erkend, [kind] een kwetsbaar meisje is, dat haar pleeggezin nog maar moeilijk als haar thuis kan beschouwen. Nu thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft zeker voor [kind] bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsklimaat voortduren. Gelet op haar leeftijd, thans zeven jaar, zal [kind] nog elf verlengingen moeten meemaken, waarbij zij vanaf haar twaalfde jaar bovendien ook zelf door de kinderrechter gehoord zal (moeten) worden. Dit kan [kind] ernstig in conflict brengen gezien haar loyaliteit naar zowel de moeder als de pleegouders. In dit geval is een gezagsbeëindigende maatregel het geëigende middel: er wordt in het belang van [kind] duidelijkheid gegeven over haar verblijfsperspectief, aldus de raad. Bovendien voert de raad aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de moeder nog steeds aan [kind] “trekt”. Ten slotte voert de raad aan dat het begrip “ernstige bedreiging” in artikel 1:266 lid 1 BW ziet op de situatie dat [kind] weer bij de moeder zou worden teruggeplaatst en dat de rechtbank dit begrip in het kader van deze bepaling onjuist heeft uitgelegd.
5.3
De moeder stelt dat er ook na de wetswijziging van 1 januari 2015 ruimte is om niet over te gaan tot een gezagsbeëindigende maatregel in een geval als het onderhavige; een geval waarin het kind niet ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de continuering van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing doordat het kind geen danig zorgelijk gedrag vertoont, de gezagdragende ouder consequent en zonder enig voorbehoud meewerkt met de gezinsvoogd en/of de pleegouders/pleegzorg, nimmer sprake is geweest van misbruik van gezag, de gezagdragende ouder altijd bereikbaar is en een zeer goede band heeft met het pleeggezin.
De moeder blijft van mening dat zij te weinig begeleiding heeft gehad en dat de positieve ontwikkelingen aan haar zijde niet voldoende op waarde zijn en worden geschat. Desondanks is zij in staat in het belang van [kind] te handelen. Een gezagsbeëindigende maatregel zorgt niet voor een verandering in de hartenwens van de moeder dat [kind] ooit bij haar komt wonen. Bovendien zal [kind] altijd weten dat de moeder liever zou hebben dat [kind] bij haar woont en opgroeit, maar dat het voor [kind] beter is om in het pleeggezin op te groeien. Van “trekken” aan [kind] is beslist geen sprake. Verder heeft de moeder nu begeleiding van Intermezzo, hetgeen zij had verzocht, om haar handvatten te geven hoe zij het beste kan omgaan met het gedrag van [kind]. Deze begeleiding verloopt zeer positief. Het is niet de bedoeling van de wetgever dat een gezagsbeëindiging automatisch volgt na twee jaar verblijf in een pleeggezin. Rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de bereidheid van de ouder om het kind te laten opgroeien in een pleeggezin. Voorts wordt [kind] niet belast met de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, want de moeder heeft daartegen in augustus 2015 geen verweer meer gevoerd en bespreekt dit al helemaal niet met [kind].
5.4
De vader stelt allereerst dat het verzoekschrift in hoger beroep van de raad is getekend door mevrouw [D] (verder te noemen: de teamleidster), van wie niet is gebleken dat zij daartoe bevoegd (gemachtigd) was en dat daarom de raad in het (verzoek in) hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verder voert de vader aan dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd waarom de behoefte van [kind] aan onder meer duidelijkheid over haar verblijfplaats niet kan worden gegeven door (jaarlijkse) verlengingen van de machtiging tot uithuisplaatsing binnen de maatregel van ondertoezichtstelling. Voor [kind] is er geen onzekerheid meer, want de moeder heeft haar verzet tegen de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing opgegeven en dat heeft de moeder ook aan [kind] duidelijk gemaakt. [kind] weet waar zij aan toe is en daarover bestaat geen twijfel. Het huidige gezag wordt goed aangewend en uit niets blijkt van (dreigende) schending van enig belang van [kind]. Het contact tussen [kind] en de vader wordt hersteld en de situatie wordt voor [kind] steeds beter. Er is geen reden die positieve ontwikkeling te doorbreken door middel van de door de raad verzochte gezagsbeëindigende maatregel, die zelfs schadelijk is te achten, aldus de vader.
Ten slotte vraagt de vader nog, nu hij niet in een familierechtelijke verhouding tot de raad staat en er geen grond is aangevoerd om hem zijn eigen proceskosten te laten dragen, de raad te veroordelen in de proceskosten.
5.5
Het hof zal eerst het verzoek van de vader de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep beoordelen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger verklaard dat de regiodirecteur de aan hem gemandateerde bevoegdheid om verzoekschriften te ondertekenen heeft (onder)gemandateerd aan de teamleidster, omdat de teamleidster eindverantwoordelijk is voor het raadsonderzoek. Dit is door de vader niet bestreden, zodat het hof van de juistheid van die verklaring uitgaat. Voormeld verzoek van de vader zal worden afgewezen.
5.6
Vervolgens ligt ter beoordeling aan het hof voor de vraag of een beëindiging van het gezag van de moeder is aangewezen.
5.7
Gelet op het raadsrapport is het hof van oordeel dat [kind] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd indien zij weer bij de moeder zou gaan wonen. De draagkracht van [kind] is beperkt omdat zij door de gebeurtenissen in het verleden beschadigd is. Zij heeft een bovengemiddelde behoefte aan stabiliteit, voorspelbaarheid en veiligheid. De moeder beschikt over onvoldoende vaardigheden om aan de specifieke behoeften van [kind] tegemoet te komen. Met de rechtbank en de raad is het hof voorts van oordeel dat er geen zicht meer is op terugplaatsing van [kind] bij de moeder en dat de toekomst van [kind] in het pleeggezin ligt. De problematiek van [kind] is te zwaar voor de moeder, gelet op haar opvoedingsvaardigheden.
5.8
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouder(s) de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.9
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.10
De in artikel 1:266 lid 1 onderdeel a BW vermelde grond voor de maatregel tot gezagsbeëindiging is afgestemd op die voor de ondertoezichtstelling. Zij vormen elkaars spiegelbeeld. Indien duidelijk is dat de ouders niet (weer) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, kan de rechter het gezag van de ouders beëindigen. De ondertoezichtstelling daarentegen kan alleen worden uitgesproken indien de verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders wel in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen voormelde termijn (weer) te kunnen dragen. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/2009, 32 015, nr. 3, p. 9) zal het bij een uithuisplaatsing die langer duurt, steeds lastiger worden te motiveren waarom de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding (weer) kunnen dragen. Verlengingen van een ondertoezichtstelling zonder perspectief op terugplaatsing bij de ouders zijn derhalve niet meer mogelijk, aldus de memorie.
5.11
Volgens voormelde memorie van toelichting (p. 34) is bij de maatregel tot gezagsbeëindiging, net als bij die van de ondertoezichtstelling, het ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling, over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Het spreekt voor zich, aldus de wetgever, dat een zich over jaren uitstrekkende verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aansluit. De toepassing van dit uitgangspunt vereist maatwerk, precieze termijnen zijn niet te geven. Wel kunnen volgens de wetgever de volgende factoren worden genoemd die van belang zijn bij de afweging of een gezagsbeëindigende maatregel is aangewezen indien een minderjarige, zoals [kind], in een pleeggezin is geplaatst:
a. het pleegkind moet zich daar, indien mogelijk, volledig en harmonieus kunnen ontwikkelen. Met het oog hierop, in het bijzonder wanneer het op zeer jeugdige leeftijd in een perspectief biedend pleeggezin is geplaatst, dient duidelijkheid te bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind;
b. als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel;
c. in die gevallen dient aan het belang van het kind bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend;
d. de enkele bereidheid van de ouder met gezag zich niet te verzetten tegen de
uithuisplaatsing van het kind mag niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van het
verzoek tot beëindiging van het gezag.
5.12
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op voormelde factoren en met inachtneming van de omstandigheden van dit geval, het gezag van de moeder dient te worden beëindigd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.13
[kind] is op driejarige leeftijd uit huis geplaatst. Toen [kind] bijna vijf jaar oud was, is zij geplaatst in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Vanwege de problematiek bij [kind] en de beperkte vaardigheden van de moeder is thuisplaatsing van [kind] bij de moeder niet meer aan de orde. [kind] verblijft nu ruim drie jaar in het huidige pleeggezin en heeft belang bij continuïteit van deze opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces.
De stelling van de moeder dat zij duurzaam bereid is [kind] bij de pleegouders te laten opgroeien, is op zichzelf genomen onvoldoende om niet tot beëindiging van het gezag te komen. Doorslaggevend is niet de bereidheid van de moeder maar het belang van [kind] bij stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie, onder meer voortvloeiend uit artikel 20 lid 3 IVRK. Nu geen sprake is van een terugplaatsingsperspectief, is een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing over een reeks van jaren daarbij in beginsel geen juiste maatregel. Jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zorgen voor onzekerheid en leveren spanning op met de wenselijkheid van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van [kind] en met een ongestoorde hechting in het pleeggezin. Langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing betekent dat [kind], vanaf in elk geval het moment dat zij twaalf jaar is, jaarlijks uitgenodigd zal worden voor een kindgesprek bij de kinderrechter. Dit zal voor onrust zorgen bij [kind], omdat [kind] logischerwijs ook gevoelens van loyaliteit voor haar moeder heeft. Bovendien zal [kind] ook langs andere weg bij de jaarlijkse verlengingen worden betrokken, gelet op het sedert 1 januari 2015 geldende artikel 799a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat een verzoekschrift betreffende onder meer een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing moet vermelden of, en zo ja, op welke wijze de inhoud of strekking van het verzoek met de minderjarige is besproken en welke reactie de minderjarige hierop heeft gegeven. Gelet op dit voorschrift moet de minderjarige (door de gecertificeerde instelling) omtrent de verlengingen worden geïnformeerd en kan de minderjarige daarover zijn mening geven.
Nu thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort dient naar het oordeel van het hof aan het belang van [kind] bij stabiliteit in en continuïteit van de huidige opvoedingssituatie, duidelijkheid over haar toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het belang van de moeder om met het gezag te blijven belast. Blijkens voormelde memorie van toelichting (p. 10) is een belangrijke concretisering van het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in de verzorging en opvoeding dat, indien geen sprake is van een terugplaatsingsperspectief, de maatregel tot gezagsbeëindiging dient te worden overwogen, waarbij het gezag zo mogelijk wordt overgedragen aan de feitelijke opvoeders. De duidelijkheid over het toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces is te meer van belang nu uit voormeld raadsrapport van 27 januari 2015 is gebleken dat, hoewel meerdere malen (door onafhankelijke hulpverleners) uitvoerig met [kind] is besproken dat zij in het huidige pleeggezin blijft wonen, het voor [kind] nog altijd moeilijk is dit pleeggezin als haar thuis te beschouwen. (Voordat [kind] in het huidige pleeggezin kwam, heeft zij in twee andere pleeggezinnen verbleven.) Door hier geregeld aandacht aan te schenken, begint deze bewustwording enigszins op gang te komen en begint zij zich voorzichtig te hechten, al blijven mensen voor haar nog behoorlijk inwisselbaar. Voornoemd raadsrapport vermeldt als informatie van de pleegouders dat merkbaar is dat [kind] gevoelens van loyaliteit kent naar haar moeder, haar vader, beide oma’s en de pleegouders, dat zij erg gevoelig is voor uitspraken en signalen van de moeder over terugplaatsing en dat dit leidt tot onzekerheid bij haar of zij echt blijft wonen waar zij nu woont. De moeder heeft aangevoerd dat zij zich inmiddels heeft neergelegd bij het feit dat van thuisplaatsing van [kind] geen sprake meer kan zijn en dat zij de verlengingen van de maatregelen niet met [kind] bespreekt. De moeder heeft evenwel ook aangevoerd dat zij, hetgeen begrijpelijk is, nog altijd diep in haar hart hoopt op een wonder dat [kind] weer bij haar thuis zal brengen. Dit kan de moeder - onbedoeld - uitstralen, wat [kind] kan belasten. [kind] is in sociaal-emotioneel opzicht een zeer kwetsbaar meisje.
5.14
Ten slotte overweegt het hof nog dat de beëindiging van het gezag van de moeder niet betekent dat de banden tussen [kind] en de moeder worden verbroken of dat de moeder geen rol van betekenis meer in het leven van [kind] heeft. De moeder heeft recht op informatie over de ontwikkeling van [kind] en recht op contact met [kind], zoals zij dat nu ook reeds heeft. De moeder zal altijd de moeder van [kind] blijven en heeft daarmee ook een belangrijke rol in haar leven.
5.15
De beëindiging van het gezag van de moeder leidt tot een gezagsvacuüm zodat het hof op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd over [kind] dient te benoemen. De raad heeft geadviseerd om de GI te belasten met de uitvoering van de voogdij over [kind], en niet de pleegouders, om zo de positieve band tussen de moeder en de pleegouders te kunnen behouden. Bovendien willen de pleegouders ook zelf niet met de voogdij over [kind] worden belast. Gelet op voornoemd advies van de raad en de bereidverklaring van de GI, zal het hof de GI belasten met de voogdij over [kind].
5.16
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal beslissen als hierna te melden. Het hof zal, gelet op de aard van deze procedure, de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 april 2015, en opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezag van [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], over [kind], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats];
benoemt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel tot voogd over [kind];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, K.J. Haarhuis en B.F. Keulen, en is op 25 februari 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.