Art. 14g Sr is per 1 januari 2020 vervallen bij de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82). Het tweede lid is met enkele redactionele aanpassingen overgeheveld naar het tweede lid van art. 6:6:21 Sv, dat als volgt luidt: “In plaats van het op grond van het eerste lid, onder a, bevelen van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:1:15, 6:3:1 tot en met 6:3:6 van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.”
HR, 29-06-2021, nr. 19/02986
ECLI:NL:HR:2021:989
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
19/02986
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:989, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:483
ECLI:NL:PHR:2021:483, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:989
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0215
Uitspraak 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Vordering tul en oplegging vervangende hechtenis die duur van niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt, art. 14g (oud) en 22d Sr. Hof zet eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen van 3 dagen en 1 week om in taakstraffen van 12 uren en 30 uren en bepaalt daarbij vervangende hechtenis op 6 dagen en 15 dagen. De door hof bevolen vervangende hechtenis overstijgt duur van eerder niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf, hetgeen rechter niet vrij staat (vgl. HR:2018:834). HR vermindert zelf duur van vervangende hechtenis en merkt op dat een dergelijke onmiddellijk kenbare fout zich bij voorkeur leent voor het wijzen van een herstelarrest door rechter die op de zaak heeft gezeten (vgl. HR:2010:BJ7243 en HR:2012:BW1478). Samenhang met 19/02987 en 19/02994.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02986
Datum 29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 juni 2019, nummer 20-002365-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van elke bij de aan de verdachte opgelegde taakstraf bevolen vervangende hechtenis, te dien aanzien tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing van twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, nu telkens de door het hof bevolen vervangende hechtenis de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraffen overstijgt.
2.2
Het hof heeft ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging het volgende beslist:
“Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 1 september 2014 met parketnummer 16-114064-14, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 12 (twaalf) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2016 met parketnummer 01-263801-14, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
“1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1°. gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
2°. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing.”
“1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.”
2.4
Op grond van artikel 14g lid 1 (oud) Sr kan de rechter gelasten dat de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden tenuitvoergelegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de rechter zal gelasten dat een vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd die van langere duur is dan de niet tenuitvoergelegde straf. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat het de rechter evenmin vrij staat om, indien hij ter vervanging van een vrijheidsstraf een taakstraf gelast, een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt (vgl. HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:834).
2.5
Hieruit volgt dat het cassatiemiddel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad zal zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus verminderen dat deze in de zaak met parketnummer 16-114064-14 drie dagen beloopt en deze in de zaak met parketnummer 01-263801-14 één week beloopt.
2.6
Opmerking verdient nog het volgende. Het opleggen van een vervangende hechtenis die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt vormt een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare strafoplegging. (Vgl. HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:834.)
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de telkens bij de aan de verdachte opgelegde taakstraffen bevolen vervangende hechtenis;
- beveelt dat de vervangende hechtenis in de zaak met parketnummer 16-114064-14 drie dagen beloopt en dat de vervangende hechtenis in de zaak met parketnummer 01263801-14 één week beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Conclusie 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Middel over strafoplegging. Tweemaal toewijzing vordering tul voorwaardelijke gevavngenisstraf en last tot taakstraf ter vervanging daarvan. De aan de taakstraf gekoppelde vervangende hechtenis overstijgt echter in beide gevallen de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf. Conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend wat betreft de duur van vervangende hechtenissen, te dien aanzien tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige. ot .
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02986
Zitting 18 mei 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 19 juni 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht weken, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest, wegens in de zaak met parketnummer 01-845109-17 onder 1 “Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering” en onder 2 “In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen en aldaar wederrechtelijk vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen”, in de zaak met parketnummer 01-003681-17 onder 1, 2 en 3 telkens “In een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen”, in de zaak met parketnummer 01-021662-1 onder 1 en 2 “de eendaadse samenloop van: 1. Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering en 2. In een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen”, in de zaak met parketnummer 01-039865-17 onder 1 en 2 “de eendaadse samenloop van: 1. Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering en 2. In een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen” alsmede in de zaak met parketnummer 01-860188-17 “In een voor de openbare dienst bestemd lokaal wederrechtelijk binnendringen”. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. Daarop kom ik hieronder terug.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02987 en 19/02994. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel keert zich tegen de strafoplegging en klaagt dat het hof ten aanzien van de omzetting van de twee voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen in taakstraffen ten onrechte aan deze taakstraffen vervangende hechtenis heeft gekoppeld die telkens de duur van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf overstijgt.
5. De bestreden uitspraak houdt in, voor zover voor de beoordeling van belang:
“Vordering tenuitvoerlegging Parketnummer 16-114064-14Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Oost-Brabant van 22 mei 2017, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 1 september 2014 onder parketnummer 16-114064-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 dagen, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven een taakstraf gelasten voor het hierna te vermelden aantal uren. Het hof ziet geen grond tot afwijzing van de vordering dan wel tot verlenging van de proeftijd als door de verdediging verzocht. Parketnummer 01-263801-14Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Oost-Brabant van 22 mei 2017, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2016 onder parketnummer 01-263801-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven een taakstraf gelasten voor het hierna te vermelden aantal uren. Het hof ziet geen grond tot afwijzing van de vordering dan wel tot verlenging van de proeftijd als door de verdediging verzocht.[…]BeslissingHet hof: […] Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 1 september 2014 met parketnummer 16-114064-14, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 12 (twaalf) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis. Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch van 17 augustus 2016 met parketnummer 01-263801-14, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.”
6. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 14g (oud)1. Sr:
"1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1°. gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
2°. al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing.[…]"
Art. 22d Sr:
“1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.”
Art. 361a Sv:
“Heeft de officier van justitie tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf […], dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.”
7. In het arrest van 6 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2012 heeft de Hoge Raad onder meer het navolgende overwogen:
“2.4. Ingevolge art. 14g, eerste lid, Sr kan de rechter gelasten dat de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden tenuitvoergelegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de rechter zal gelasten dat een vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd die van langere duur is dan de niet tenuitvoergelegde straf. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat het de rechter evenmin vrij staat om, indien hij ter vervanging van een vrijheidsstraf een taakstraf gelast, een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt (vgl. HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:834).”2.
8. Blijkens het bestreden arrest is de verdachte in de zaak met parketnummer 16-114064-14 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie dagen opgelegd en in de zaak met parketnummer 01-263801-14 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week. Het hof heeft beide vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen en ter vervanging van de tenuitvoerlegging van deze straffen een taakstraf gelast van respectievelijk twaalf uren, subsidiair zes dagen hechtenis, en dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. Daarmee overstijgt in beide gevallen de vervangende hechtenis de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf, zulks in strijd met de uitleg die de Hoge Raad aan de wet heeft gegeven.
9. Het middel is terecht voorgesteld.
10. Ik meen dat de Hoge Raad om redenen van doelmatigheid de zaak zelf kan afdoen en in zoverre de duur van de vervangende hechtenis kan bepalen op drie respectievelijk zeven dagen.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van elke bij de aan de verdachte opgelegde taakstraf bevolen vervangende hechtenis, te dien aanzien tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2021
In dezelfde zin al HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, NJ 2014/207. Voorts zij nog gewezen op HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:831, NJ 2017/261 en HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, NJ 2014/207.