NJ 1935, p. 373
Het bezigen van een p.v. van een opsporingsambtenaar als enkel bewijsmiddel t. a. v. een feit tegen hemzelf gepleegd. Beleediging.
HR 31-12-1934, ECLI:NL:HR:1934:196
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31 december 1934
- Magistraten
Mrs. Jhr. Feith, Taverne, Schepel, Kirberger en Donner
- Zaaknummer
[31121934/NJ_1935,_p._373]
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS104869:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1934:196, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑12‑1934
- Wetingang
Essentie
Het bezigen van een p.v. van een opsporingsambtenaar als enkel bewijsmiddel t. a. v. een feit tegen hemzelf gepleegd. Beleediging.
Samenvatting
Nu het hier betreft een proces-verbaal opgemaakt door een gemeente-veldwachter tevens onbezoldigd Rijksveldwachter, uit dien hoofde ingevolge art. 141 Sv. tot de opsporing van strafbare feiten bevoegd, had het Hof — wijl art. 344 lid 2 Sv. geen uitzondering maakt voor feiten, die tegen den opsporingsambtenaar zelven zijn gepleegd — voor de wettigheid van het bewijs kunnen volstaan met als bewijsmiddel enkel dat p.v. te bezigen. Het heeft gemeend volledigheidshalve ook de verklaring van den veldwachter als getuige ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.