Vgl. NLR, Het wetboek van strafrecht, art. 310, aant. 5, Toebehoren aan een ander. Bewerkt door A..J. Machielse (bij t/m 1/08/2007).
HR, 25-10-2011, nr. 09/04809
ECLI:NL:HR:2011:BS1710
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-10-2011
- Zaaknummer
09/04809
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BS1710
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BS1710, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑10‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2009:BK3874, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BS1710
ECLI:NL:PHR:2011:BS1710, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑08‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BS1710
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2009:BK3874
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2011
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO
25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 09/04809
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 november 2009, nummer 20/004944-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.
Conclusie 30‑08‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 20 november 2009 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels’, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, en tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de weggenomen hennep(toppen) toebehoren aan een ander of anderen dan aan verdachte en haar mededader(s).
4.
Ik stel voorop dat het begrip toebehoren in art. 310 Sr, naar de bedoeling van de wetgever, strafrechtelijk anders geduid moet worden dan in een civielrechtelijk kader het geval zou zijn. Voor de invulling van het toebehoren kunnen zeggenschap en belang doorslaggevend zijn.1. Die zeggenschap en dat belang kunnen berusten op hetgeen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is en wordt aanvaard, maar ook op het bestaan van een wettelijke regeling, waarvan sprake is in HR 23 september 2003, LJN AF8756. Toch kan niet van diefstal worden gesproken wanneer een eigenaar zijn onder strafvorderlijk beslag liggend voorwerp uit een politiebureau wegneemt. Strafvordelijk beslag knipt de relatie van toebehoren aan de eigenaar of rechthebbende niet door, ook niet in de betekenis van toebehoren in art. 310 Sr. Dat betekent niet dat de wegneming in het geval van beslag door de eigenaar straffeloos kan geschieden. Er is dan immers sprake van het strafbare feit van onttrekken aan beslag (art. 198 Sr).
5.
De gebezigde bewijsmiddelen houden niet expliciet in dat, zoals is bewezenverklaard, de mede door verdachte gestolen hennep(toppen) toebehoren aan een ander dan wel anderen dan verdachte en haar mededader(s). Echter, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen onder meer inhouden dat de hennep(toppen) in beslag waren genomen door de politie in een Growshop te Tilburg en zich ten tijde van de diefstal bevonden op het teambureau van het politiebureau Tilburg-Wilhelminapark (op welk bureau verdachte te werk was gesteld), en voorts dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij met verdachte had afgesproken om samen wat aan die weed te verdienen, dat hij van verdachte een sleutel van de ruimte waarin de hennep(toppen) lagen heeft gekregen om daarvan een kopie te laten maken, dat [medeverdachte] aan verdachte een deel van de opbrengst van de uit het politiebureau gestolen weed heeft gegeven, en dat hij van niemand het recht of de toestemming had gekregen om samen met zijn kennis de twee sporttassen met weed uit het politiebureau weg te nemen, heeft het hof daaruit wel kunnen afleiden dat die hennep(toppen) in ieder geval niet aan verdachte, noch aan één van haar mededader(s) toebehoorden. Het hof was niet gehouden deze afleiding uitgebreider te motiveren aangezien in feitelijke aanleg niet het verweer is gevoerd dat de hennep(toppen) aan de verdachte of één van haar mededaders(s) toebehoorden.
6.
Het middel faalt.
7.
Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden nu de Hoge Raad niet binnen zes maanden na het instellen van het cassatieberoep de stukken heeft ontvangen.
8.
Nu noch is gesteld, noch uit het dossier blijkt dat verdachte in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis verkeert of verkeerde ten tijde van het instellen van het cassatieberoep, en/of dat het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt niet een inzendingstermijn van zes maanden na het instellen van het cassatieberoep, maar een inzendingstermijn van acht maanden.2. Het middel berust dus op een onjuiste opvatting. Nu voorts cassatie is ingesteld op 26 november 2009 en de stukken blijkens een daarop geplaatste stempel bij de griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen op 26 juli 2010, is de termijn van acht maanden niet overschreden. Van overschrijding van de redelijke termijn is dus geen sprake. Het middel faalt.
9.
De voorgestelde middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2011
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis, rov. 3.3 en HR 23 november 2010, LJN BN7103.