HR, 15-05-2018, nr. 16/00129
ECLI:NL:HR:2018:699
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
16/00129
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:699, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:312
ECLI:NL:PHR:2018:312, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:699
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0208
Uitspraak 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Afwijzing voorwaardelijk verzoek tot het laten uitvoeren van een gezichtsvergelijking door het NFI. Op de gronden die zijn vermeld in de CAG is het middel terecht voorgesteld. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: Het Hof heeft de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek uitsluitend gegrond op de overweging dat het Hof het p-v van bevindingen – waarin de verbalisant verdachte op camerabeelden herkent aan de hand van verdachtes identiteitskaart – niet tot het bewijs bezigt, terwijl die overweging zich niet verdraagt met het opnemen van dit p-v als bewijsmiddel. Gelet hierop is 's Hofs motivering van de verwerping van het voorwaardelijk verzoek onbegrijpelijk.
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/00129
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 december 2015, nummer 22/005133-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de motivering van het Hof van de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het laten uitvoeren van een gezichtsvergelijking door het Nederlands Forensisch Instituut onbegrijpelijk is, nu het Hof de afwijzing baseert op de overweging dat het Hof het proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2014 niet tot het bewijs bezigt, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat het Hof dat proces-verbaal van bevindingen wel voor het bewijs heeft gebruikt.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9 is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verwerping voorwaardelijk verzoek tot doen van nader onderzoek door NFI (gezichtsvergelijk) niet begrijpelijk, nu in weerwil van hetgeen in de afwijzing is gemotiveerd, het gewraakte bewijsmiddel toch voor het bewijs is gebezigd. De AG stelt voor dat de Hoge Raad het arrest van het hof zal vernietigen.
Nr. 16/00129 Zitting: 10 april 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 4 december 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter terzake een ander feit voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen.
Namens de verdachte heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de motivering van het hof van de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het laten uitvoeren van een gezichtsvergelijking door het Nederlands Forensisch Instituut onbegrijpelijk is, nu het hof de afwijzing baseert op de overweging dat het hof het proces-verbaal van bevindingen niet tot het bewijs bezigt, terwijl uit de bewijsmiddelen blijkt dat het hof dat proces-verbaal van bevindingen wel voor het bewijs heeft gebruikt.
De raadsman heeft, blijkens zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota, op de terechtzitting in hoger beroep (onder meer) het volgende aangevoerd:
“De gestelde herkenning door verbalisanten van [verdachte] vanaf de beelden, door deze te vergelijken met zijn identiteitskaart, mag niet meewerken voor het bewijs. Indien U van mening bent dat dat wel zo is, verzoek ik door het NFI een gezichtsvergelijk te laten uitvoeren. De gestelde herkenning door de verbalisanten is namelijk geen herkenning, maar een gezichtsvergelijk en dat dient door een deskundige plaats te vinden.”
5. Het arrest van het hof houdt met betrekking tot het voorwaardelijk verzoek het volgende in:
“Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het laten uitvoeren van een gezichtsvergelijking door het Nederlands Forensisch Instituut.
Nu het hof het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2014, zoals weergegeven op pagina 76-77 van het dossier, niet voor het bewijs bezigt, vervalt de grondslag van het verzoek en gaat het hof daaraan voorbij.”
6. Het onder 2 opgenomen bewijsmiddel in de bijlage bij het arrest houdt in:
“Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 20 november 2014 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014296743-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 76-96):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik, verbalisant, bevond mij samen met [verbalisant], brigadier van politie Eenheid Den Haag, op de parkeerplaats voor NS medewerkers bij het Centraal Station te 's-Gravenhage. Deze parkeerplaats is gelegen aan de Lekstraat te 's-Gravenhage. Wij zagen daar op de door de aangever aangegeven locatie glasscherven liggen. Wij zagen dat er op deze locatie meerdere beveiligingscamera's bevestigd waren. Ambtshalve wisten wij dat deze beveiligingscamera's van vervoersorganisatie ProRail zijn.
Ik zag op de beelden van de beveiligingscamera, welke was voorzien van kenmerk GVC-119 Spl Ekap thv p-plaats dat op 19 november 2014 te 23:00:42 twee manspersonen in beeld komen lopen. Ik zag dat één (1) van de mannen een gewatteerde jas aan had welke een zwart met wit geruite print had. Ik zag dat de andere man gekleed ging in een donkerblauwe jas. Ik zag dat deze mannen met een lamp in alle aan de linkerzijde geparkeerde auto's keken.
Ik zag dat te 23:02:03 uur dezelfde mannen in beeld kwamen van de beveiligingscamera vóórzien van kenmerk GVC-118 Spl Einde thv p-plaats. Ik zag dat de manspersonen te 23:03:06 ter hoogte van de plek alwaar wij de glasscherven hadden aangetroffen langere tijd in de omgeving van een voertuig bleven staan.
Ik zag dat te 23:06:04 uur beide mannen in beeld kwamen van de beveiligingscamera GVC-119 Ekap Spl thv p-plaats. Ik kon hierbij goed het gezicht zien van de man met de donkerblauwe jas.
Op donderdag 20 november 2014 bekeek ik de, van de verdachte-[verdachte] afgenomen, identiteitsstaat. Ik zag dat de foto op de identiteitsstaat voor 100% overeenkwam met de man in de donkerblauwe jas welke was vastgelegd op de beveiligingscamera GVC-119 Ekap Spl thv p-plaats.
In de fouillering van de aangehouden verdachte [betrokkene 1] zag ik verbalisant een zwart met wit geruite en gewatteerde jas. Ik herkende deze jas als zijnde gelijk aan de jas die de manspersoon aanhad, welke ik op de beelden van de beveiligingscamera's van ProRail had gezien.”
7. De verdediging heeft in hoger beroep allereerst naar voren gebracht dat de door de verbalisanten gestelde herkenning, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen, van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat sprake is van een gezichtsvergelijk met de foto op de identiteitskaart van de verdachte, dat door een deskundige dient te worden uitgevoerd. Om die reden heeft de raadsman, voor het geval het hof het proces-verbaal van bevindingen toch tot het bewijs zou bezigen, voorwaardelijk verzocht tot het laten uitvoeren van een gezichtsvergelijk door het Nederlands Forensisch Instituut.
8. In aanmerking genomen dat de in cassatie voorhanden stukken van het geding geen ander proces-verbaal van bevindingen omtrent de herkenning van de verdachte op basis van uitgekeken camerabeelden bevatten dan het genoemde proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2014 met nummer PL1500-2014296743-27, en in aanmerking genomen dat het hof de in het vonnis waarvan beroep als bewijsmiddel gebruikte eigen waarneming van de camerabeelden door de politierechter niet voor het bewijs heeft gebruikt, dient het er in cassatie voor te worden gehouden dat de verdediging het oog had op de herkenning van de verdachte in het genoemde proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2014.
9. Nu het hof de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek uitsluitend heeft gegrond op de overweging dat het hof het bedoelde proces-verbaal van bevindingen niet tot het bewijs bezigt, en die overweging zich niet verdraagt met het opnemen van bewijsmiddel 2 in de bijlage bij het arrest, op de wijze als hierboven weergegeven, is ’s hofs motivering van de verwerping van het voorwaardelijk verzoek onbegrijpelijk.
10. Het middel is terecht voorgesteld.
11. Ambtshalve wijs ik erop dat na het instellen van het cassatieberoep op 9 december 2015 inmiddels meer dan twee jaren zijn verstreken. Indien de Hoge Raad mij volgt, zal de rechter naar wie de zaak wordt teruggewezen daar, ingeval deze rechter tot een strafoplegging komt, rekening mee dienen te houden.
12. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG