Uitvoeringsregeling Gaswet
Artikel 3a
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
14-12-2018, Stcrt. 2018, 72338 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: WJZ/18060487)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2018, Stcrt. 2018, 72338 (uitgifte: 21-12-2018, regelingnummer: WJZ/18060487)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Energierecht (V)
1.
In de raming, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel q, van de wet, maakt de netbeheerder van het landelijk gastransportnet een onderscheid tussen eindafnemers die beschikken over een aansluiting op een net met een capaciteit van ten hoogste 40 m3(n) per uur en eindafnemers die beschikken over een aansluiting op een net met een capaciteit van meer dan 40 m3(n) per uur.
2.
Bij de berekening van de vraag naar laagcalorisch gas voor het komende gasjaar gaat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet uit van:
- a.
een systematiek van graaddagen, gebaseerd op het verschil tussen de gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur en 14° C, volgens de formule: D = Σ max[(14 – Teff),0] en
- b.
temperatuurprofielen van de afgelopen 30 jaar op basis waarvan hij een verband legt tussen het aantal graaddagen en de vraag naar laagcalorisch gas.
3.
Bij de berekening ten behoeve van de raming van het benodigde volume gas, dat gelet op de beschikbaarheid van andere middelen en methoden nodig is uit het Groningenveld, gaat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet uit van:
- a.
een systematiek van graaddagen, gebaseerd op het verschil tussen de gemiddelde effectieve etmaaltemperatuur en 14° C, volgens de formule: D = Σ max[(14 – Teff),0] en
- b.
temperatuurprofielen van de afgelopen 30 jaar op basis waarvan hij een verband legt tussen het aantal graaddagen en de behoefte aan gas uit het Groningenveld.
4.
De netbeheerder van het landelijk gastransportnet geeft op basis van temperatuurprofielen van de afgelopen 30 jaar in de raming aan welk jaar het referentiejaar is voor een gemiddeld, een warm en een koud gasjaar.