CBb, 04-04-2023, nr. 22/1623 en 22/1624
ECLI:NL:CBB:2023:179
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
04-04-2023
- Zaaknummer
22/1623 en 22/1624
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2023:179, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04‑04‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 2023/139 met annotatie van mr. J.H. Keinemans
Uitspraak 04‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Bezwaren te laat. Beroepen ongegrond.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 22/1623 en 22/1624
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen
[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] ( [naam 2] ),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, (de minister)
(gemachtigden: mr. E. Slot en mr. V. Velter).
Procesverloop
Bij besluiten van 13 september 2021 en 29 november 2021 (de afwijzingsbesluiten) heeft de minister de aanvragen op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede en derde kwartaal (Q2 en Q3) van 2021 van [naam 2] afgewezen.
Bij besluiten van 14 juni 2022 (de beslissingen op bezwaar) heeft de minister de bezwaren van [naam 2] niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 2] heeft tegen de beslissingen op bezwaar beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen R.D. Thurnum en de gemachtigden van de minister.
Overwegingen
1. De minister heeft de bezwaren van [naam 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaren te laat zijn ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
3. De bezwaarschriften zijn door [naam 2] op 14 april 2022 ingediend. De termijnen voor het indienen eindigden zes weken na de besluiten, namelijk op 25 oktober 2021 voor het besluit over Q2 2021 en 10 januari 2022 voor het besluit over Q3 2021. De bezwaarschriften zijn daarmee te laat ingediend.
4. [naam 2] voert in beroep aan dat hij een eenmanszaak is die in januari 2020 is begonnen. Voor Q3 en Q4 van 2020 kon hij Q1 2020 als referentieperiode gebruiken. In Q1 2021 heeft RVO een softwarematige aanpassing gedaan waardoor [naam 2] niet meer naar Q1 2020 als referentieperiode kon verwijzen. [naam 2] heeft toen het advies van RVO gekregen om een aanvraag ‘vals’ in te dienen en te verwijzen naar een later kwartaal dan Q1 2020, om daarna in bezwaar te gaan zodat het rechtgetrokken kon worden. Dit ging goed voor Q1 2021, maar niet voor Q2 en Q3 2021. [naam 2] had verwacht dat de wanneer de klacht voor Q1 2021 was behandeld, dit ook automatisch zou doorwerken voor verdere kwartalen. Door een woningbrand van 23 augustus 2021 en problemen door een vechtscheiding heeft de eigenaar van [naam 2] de bezwaartermijn van Q2 2021 gemist. De eigenaar van [naam 2] heeft in het verleden een redelijk heftige vorm van PTSS opgebouwd, wat door de omstandigheden uit de tweede helft van 2021 is getriggerd. Er kwam een tijd lang niks uit zijn handen. Ter onderbouwing hiervan heeft hij ter zitting een verklaring ingediend. Daarnaast is volgens [naam 2] het besluit van Q3 2021 naar het verkeerde adres gestuurd, waardoor hij ook ten aanzien van deze aanvraag de bezwaartermijn heeft gemist. Door alle fouten aan de kant van RVO en de persoonlijke omstandigheden van [naam 2] vraagt hij om coulance.
Beoordeling
5. Het College stelt vast dat [naam 2] voor beide kwartalen te laat bezwaar heeft gemaakt. In deze procedure kan daarom slechts aan de orde komen of er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
6. De minister stelt zich op het standpunt dat hij begrijpt dat de woningbrand van [naam 2] een zeer ingrijpende gebeurtenis is en dat sprake was van andere vervelende persoonlijke omstandigheden, maar dat die de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Het is de verantwoordelijkheid van een ondernemer om zijn (digitale) post goed in de gaten te houden en zo nodig (rechts)maatregelen te treffen. Tot die verantwoordelijkheid behoort ook om een derde voor hulp in te schakelen, als hij daar zelf door ziekte of andere omstandigheden niet of minder goed toe in staat is. Verder geldt dat de omstandigheid dat [naam 2] een bezwaarprocedure heeft lopen tegen een besluit op een andere TVL-aanvraag niet dat [naam 2] geen bezwaar tegen het besluit van Q2 2021 hoefde te maken. Voor het besluit van Q3 2021 geldt dat dit op de juiste manier, namelijk digitaal naar het opgegeven e-mailadres, bekend is gemaakt. [naam 2] heeft op 25 oktober 2021, ondanks de woningbrand en zijn mentale staat, een aanvraag voor het derde kwartaal kunnen indienen. De minister ziet daarom geen reden waarom [naam 2] niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken.
7. Het College is met de minister van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding in dit geval geen sprake is. De regels over het tijdig indienen van bezwaar zijn dwingend, waardoor er slechts in uitzonderlijke gevallen van kan worden afgeweken. De persoonlijke omstandigheden die [naam 2] heeft aangedragen, en die in de overgelegde verklaring, die door de huisarts is medeondertekend, worden beschreven, zijn geen omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De minister heeft terecht op de verantwoordelijkheid van de ondernemer gewezen. Ook heeft hij er terecht waarde aan gehecht dat uit de stukken blijkt dat de eigenaar van [naam 2] in de bezwaarperiode wel in staat was om bepaalde administratieve handelingen uit te voeren.
8. De conclusie is dat de minister de bezwaren van [naam 2] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de TVLbesluiten.
9. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van H.L.A. Kleinjans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
w.g. D. Brugman w.g. H.L.A. Kleinjans