Deze zaak hangt samen met 07/10206 ([medeverdachte 7]), 07/10134 ([medeverdachte 1]), 08/00379 ([medeverdachte 3]), 07/10403 ([medeverdachte 2]) en 08/04492 ([medeverdachte 5]), in welke zaken ik ook vandaag concludeer.
HR, 08-09-2009, nr. 08/01568
ECLI:NL:PHR:2009:BI4426
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-09-2009
- Zaaknummer
08/01568
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BI4426
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4426, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4426
ECLI:NL:PHR:2009:BI4426, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4426
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Strafvermindering i.v.m. schending redelijke termijn.
8 september 2009
Strafkamer
nr. 08/01568
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2007, nummer 23/001085-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de straf.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 september 2009.
Conclusie 08‑09‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 3 juli 2007 voor 3. medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 (oud) van de Opiumwet, voorbereiden, door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen; en 4. deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
2.
Mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt in de eerste plaats dat de redelijke termijn is geschonden in de appelfase sinds het instellen van het hoger beroep.
3.2.
Nu de gelegenheid heeft bestaan bij het hof over het tijdsverloop te klagen kan zo een bezwaar niet voor het eerst in cassatie worden opgeworpen.2.
4.1.
In de tweede plaats klaagt het middel dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden. Op 13 juli 2007 is cassatie ingesteld, maar het dossier is eerst op 30 oktober 2008 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
4.2.
De door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn is aldus met zeven maanden en 17 dagen overschreden, hetgeen tot een verlaging van de opgelegde straf behoort te leiden. Ik wijs er voorts op dat verdachte gedetineerd is en dat sinds de dag dat het cassatieberoep werd ingesteld al ruim meer dan 16 maanden zijn verstreken, zodat ook daarom de redelijke termijn in cassatie is geschonden.
5.
Het middel is gedeeltelijk gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verlaging van de opgelegde straf.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2009
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis, tov. 3.9.