Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020, nr. 19/01528
ECLI:NL:GHARL:2020:9908
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-11-2020
- Zaaknummer
19/01528
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:9908, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑11‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2020/2732 met annotatie van
Uitspraak 24‑11‑2020
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verrekening ingehouden loonheffing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/01528
uitspraakdatum: 24 november 2020
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 november 2019, nummer AWB 19/3280, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 13 november 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de IB/PVV over het jaar 2017. De aanslag is conform de aangifte opgelegd. Hierbij is € 32 belastingrente berekend.
3. Geschil
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de toepassing van de loonheffingskorting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, anders dan de Inspecteur meent, niet twee keer met de loonheffingskorting rekening is gehouden. Salaris dat een werkgever aan februari heeft toegerekend, heeft betrekking op de maand maart. Met de loonheffingskorting is in februari niet twee keer rekening gehouden.
4.2.
De Rechtbank heeft over het geschil het volgende overwogen en beslist, waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:
“De ingehouden loonbelasting is een voorheffing en wordt derhalve in mindering gebracht op de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Door de toepassing van de loonheffingskorting wordt er minder loonbelasting ingehouden. Bij het al dan niet toepassen van de loonheffingskorting speelt verweerder geen enkele rol. De werkgever past de loonheffingskorting toe. Als een werkgever ten onrechte loonheffingskorting heeft toegepast brengt dat met zich mee dat er te weinig loonheffing is ingehouden. Dit wordt aan het einde van het jaar door verweerder gecorrigeerd. Voor de vaststelling van de aanslag IB/PVV is relevant wat de hoogte is van het loon en van de feitelijk ingehouden loonbelasting over het gehele jaar. Verweerder gaat hierbij uit van de polisadministratie. Ter zitting heeft eiseres niet aangegeven dat de bedragen in de polisadministratie van verweerder niet juist zouden zijn. De rechtbank twijfelt er daarom niet aan dat verweerder is uitgegaan van de juiste gegevens en de aanslag IB/PVV 2017 juist heeft vastgesteld.”
4.3.
Het Hof is het met de Rechtbank eens. Dit betekent dat de aanslag juist is vastgesteld.
4.4.
Het Hof begrijpt dat het voor belanghebbende zuur is dat de werkgevers te weinig loonheffing hebben ingehouden. Belanghebbende betaalt, nadat ze de aanslag heeft betaald, uiteindelijk niet meer belasting dan zij zou hebben betaald indien de loonheffingskorting correct was toegepast. Er was dan meer belasting ingehouden en belanghebbende had minder netto ontvangen. De aanslag zorgt ervoor dat belanghebbende netto het juiste bedrag overhoudt. Het Hof voegt daar voor de volledigheid aan toe dat het voor de berekening van de verschuldigde belasting niet uitmaakt welke werkgever de loonheffingskorting verkeerd heeft toegepast. Ook maakt het niet uit of loon dat betrekking heeft op een bepaalde maand, op een loonstrook van een andere periode is vermeld.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 24 november 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige
belastingkamer,
(E.D. Postema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.