Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 651/2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard
Artikel 54 Steunregelingen voor audiovisuele werken
Geldend
Geldend van 10-07-2017 tot 01-01-2027
- Bronpublicatie:
14-06-2017, PbEU 2017, L 156 (uitgifte: 20-06-2017, regelingnummer: 2017/1084)
- Inwerkingtreding
10-07-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2017, PbEU 2017, L 156 (uitgifte: 20-06-2017, regelingnummer: 2017/1084)
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / EU-mededingingsrecht
Mededingingsrecht / Groepsvrijstellingen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Steunregelingen ten behoeve van het schrijven van scenario's, de ontwikkeling, productie, distributie en promotie van audiovisuele werken zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en zijn van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
2.
De steun is bestemd voor een cultureel product. Om kennelijke fouten te voorkomen bij de kwalificatie van een product als cultureel product, stelt iedere lidstaat doeltreffende procedures vast, zoals een selectie van voorstellen door één of meer met de selectie belaste personen of een aftoetsing aan een vooraf vastgestelde lijst van culturele criteria.
3.
De steun kan de vorm hebben van:
- a)
steun voor de productie van audiovisuele werken;
- b)
preproductiesteun, en
- c)
distributiesteun.
4.
Wanneer een lidstaat de steun afhankelijk stelt van territoriale bestedingsverplichtingen, kan in steunregelingen voor de productie van audiovisuele werken:
- a)
ofwel worden geëist dat tot 160 % van de voor de productie van een bepaald audiovisueel werk verleende steun wordt besteed op het grondgebied van de steunverlenende lidstaat, of
- b)
ofwel het bedrag van de steun ten behoeve van de productie van een bepaald audiovisueel werk wordt berekend als een percentage van de bestedingen voor productieactiviteiten in de steunverlenende lidstaat, doorgaans in het geval van steunregelingen in de vorm van fiscale prikkels.
In beide gevallen bedraagt het maximumbedrag aan uitgaven waarvoor territoriale bestedingsverplichtingen gelden, in geen geval meer dan 80 % van het totale productiebudget.
Om projecten voor steun in aanmerking te laten komen, kan een lidstaat ook een minimumvolume aan productieactiviteiten in het betrokken grondgebied eisen, maar dat volume bedraagt ten hoogste 50 % van het totale productiebudget.
5.
De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:
- a)
voor productiesteun: de totale kosten van de productie van audiovisuele werken, met inbegrip van de kosten om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te verbeteren;
- b)
voor preproductiesteun: de kosten van het schrijven van scenario's en de ontwikkeling van audiovisuele werken;
- c)
voor distributiesteun: de kosten van de distributie en promotie van audiovisuele werken.
6.
De steunintensiteit voor de productie van audiovisuele werken bedraagt ten hoogste 50 % van de in aanmerking komende kosten.
7.
De steunintensiteit kan als volgt worden verhoogd:
- a)
tot 60 % van de in aanmerking komende kosten voor grensoverschrijdende producties die door meer dan één lidstaat worden gefinancierd en waarbij producenten uit meer dan één lidstaat betrokken zijn;
- b)
tot 100 % van de in aanmerking komende kosten voor moeilijke audiovisuele werken en coproducties waarbij landen uit de OESO/DAC-lijst betrokken zijn.
8.
De steunintensiteit bedraagt in het geval van preproductie ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten. Indien van het uiteindelijke script of project een audiovisueel werk zoals een film wordt gemaakt, worden de preproductiekosten opgenomen in het totale budget en wordt daarmee rekening gehouden bij het berekenen van de steunintensiteit. De steunintensiteit is in het geval van distributie dezelfde als de steunintensiteit voor productie.
9.
De steun wordt niet voorbehouden voor specifieke productieactiviteiten of individuele onderdelen van de waardeketen van de productie. Steun voor infrastructuur van filmstudio's komt niet in aanmerking op grond van dit artikel.
10.
Steun wordt niet uitsluitend voorbehouden voor eigen staatsburgers en van de begunstigden kan niet worden geëist dat zij de status hebben van onderneming die volgens de nationale handelswetgeving is opgericht.